Kabbalah.info - Kabbalah Education and Research Institute

Baal HaSulam

Matan Torah - Het Schenken van de Thora

 

Het Schenken van de Thora(Matan Thora)Jehuda Ashlag

Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

Rabbi Akieva zegt, dat het de voornaamste wet is van de Thora. Dat is gezegd door de wijzen met een ironie omdat het woord 'algemene' wijst op de som van bijzonderheden, die samen juist dat algemene vormen.

Op die manier, wanneer hij spreekt over het voorschrift 'gij zult u naaste liefhebben als jezelf', dat de voornaamste wet van de Thora is, dienen wij te begrijpen, dat de overige 612 voorschriften van de Thora met al hun bestanddelen - niet meer en niet minder, dan de som van bijzonderheden, die dit enige voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' vormen en zijn daarmee bepaald.

Dat kan opgaan ten aanzien van voorschriften tussen de mens en de omgeving, maar hoe kan dit ene voorschrift toch in zich alle voorschriften bevatten en insluiten, die verhoudingen tussen de mens en de Schepper bepalen, die belangrijkste in de Thora zijn, die de essentie en de zin van de Thora bepalen?

Al kan men inspanning leveren en op een of andere manier het gezegde begrijpen, dan is voor ons een andere, nog fellere uitspraak gereed staat over een niet-jood, die bij de wijze Hillel kwam met een verzoek: "Leer mij de hele Thora terwijl ik op één voet sta". Hillel antwoordde hem: "Alles, wat je haat, doe aan een ander niet. Daarin is de hele Thora". Dus, voor ons is een duidelijke wet, volgens welke geen van de 612 voorschriften in de hele Thora verkieselijk is boven dit ene - "Gij zult uw naaste liefhebben…". Omdat hij duidelijk zegt: "Daarin is de hele Thora", dus, alle overige voorschriften van de Thora zijn slechts commentaren van dit voorschrift, zonder welke het echter onmogelijk is om het in volle omvang te vervullen.

Voordat wij ons in dit onderwerp gaan verdiepen, dienen wij nauwkeurig te kijken naar de essentie van dit voorschrift. Aangezien ons voorgeschreven is om "onze naaste als onszelf lief te hebben", wat de uitdrukking "als zichzelf" ons daarover zegt, dat men zijn naaste in die mate dient te liefhebben, waarin je jezelf liefheb en in geen geval minder. Dat betekent, dat je altijd op wacht dient te staan en noden van elk mens uit het volk Israël niet minder dient te bevredigen, dan dat je altijd op wacht staat bij het vervullen van je eigen noden.

Maar dat is toch uit de categorie van het onmogelijke, omdat slechts weinige na een werkdag in voldoende mate over hen eigen noden zorg kunnen dragen. Hoe kan men dan op hen de verplichting opleggen om de noden van het hele volk te laten bevredigen? Echter, het is zelfs onmogelijk om te veronderstellen, dat de Thora overdrijft. Want zij zelf waarschuwt ons: "Voeg niet toe en doe niets af van datgene, wat door mij gezegd is", waarbij zij beweert, dat haar wetten met de absolute precisie zijn gegeven.

Als dat nog niet genoeg is, dan kan ik nog toevoegen dat de eis van dit voorschrift "Gij zult uw naaste liefhebben…" nog taaier is, omdat van ons verlangd wordt om noden van een ander boven onze eigen noden te verkiezen, zoals gezegd is in de Jeruzalemse Talmoed (traktaat Kiedoesjien, 21, 1) ter verklaring van de uitspraak "opdat hij het goed zou hebben met je".

In dit traktaat wordt gesproken over een Jood, die zich in de slavernij bij een Jood bevindt. Het is gezegd: "In geval dat bij een huismeester slechts één kussen is en hij erop ligt, en niet aan zijn slaaf geeft, dan vervult hij de aanwijzing "opdat hij het goed zou hebben met je", omdat hij op een kussen ligt en zijn slaaf op de grond. Als hij er niet op ligt en niet aan zijn slaaf geeft, dan is dat 'de zonde van Sodom". Het blijkt nu, dat hij zijn kussen aan zijn slaaf dient te geven, en zijn meester op de grond moet liggen".

Op die manier vinden wij, dat deze wet eveneens binnen het kader valt van "Gij zult uw naaste liefhebben…", want daarin wordt de vulling van noden van een ander eveneens gelijkgesteld met de vulling van eigen noden, zoals in het voorbeeld met de Joodse slaaf - "opdat hij het goed zou hebben met je". Ook in het geval wanneer bij hem slechts één stoel is en bij zijn kameraad helemaal niets, dan, in overeenstemming met de voorschrift, indien hij erop zit en aan een ander niet geeft, dan overtreedt hij het gebiedende voorschrift "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf", omdat hij niet over de noden van zijn naaste zorgt als over zijn eigen noden. In geval hij zelf niet op de stoel zit en aan een ander niet geeft, dan is dat verwant aan de zonde van Sodom. Want het voorschrift verplicht om de stoel aan een ander te geven, en zelf op de grond te gaan zitten of te blijven staan. Het is begrijpelijk, dat deze wet spreekt over alle mogelijke noden van een ander, die je in staat bent te voldoen. Daarom, ga nu en leer! Maar bestaat er de mogelijkheid om dit voorschrift te vervullen?

Voor alles dienen wij te begrijpen waarom de Thora slechts aan het volk Israël is gegeven, en niet aan de hele wereld in gelijke mate? Bestaat hier soms een nationale uitverkoren zijn?

Het is begrijpelijk, dat slechts een geesteszieke zo kan denken. In feite beantwoordden de wijzen deze vraag al overdrachtelijk, alsof de Schepper de Thora aan alle volkeren en in alle talen aanbood, maar ze haar niet ontvingen.

Maar waarom is toch het volk Israël "uitverkoren volk" genoemd, zoals gezegd is: "Je hebt de Schepper uitverkoren", nadat geen van alle volkeren de Thora wenste? Is het mogelijk om zich de Schepper voor te stellen, Die zijn volkeren met Zijn Thora afloopt, terwijl Hij aan hen datgene tracht te overhandigen, waar zij generlei voorstelling van hebben? En wie hoorde in de geschiedenis van volkeren over een zulke gebeurtenis en hoe kan men met een zulke "kinderlijke" interpretatie instemmen?

Echter, wanneer wij goed zullen begrijpen, dat de kern van de Thora en voorschriften die ons gegeven zijn, alsmede het feit, dat wij wensen te ontvangen dankzij hun vervulling in de mate die ons door de wijzen is aangewezen, het doel is van de hele grandioze Schepping, die zich voor onze ogen vertoont, dan zullen wij alles inzien.

Daarom zegt de eerste stelregel dat niets doelloos wordt verricht. Er is geen uitzondering op deze stelregel, behalve gevallen typen uit het menselijke geslacht of zuigelingen.

Daarom bestaat er absoluut geen twijfel dat de Schepper wiens grootheid niet valt te onderzoeken, generlei handeling - noch klein, noch groot - zonder doel zal verrichten.

De wijzen wezen ons aan, dat de wereld voor niets anders is geschapen, dan slechts voor het naleven van de Thora en voorschriften. De essentie daarvan, zoals de wijzen ons hebben uiteengezet, bestaat daarin dat de intentie van de Schepper ten aanzien van de Schepping vanaf het moment van zijn schepping is om haar over Zijn Goddelijke Wezen te berichten.

En het bericht over het Goddelijke Wezen van de Schepper onthult zich in de Schepping door waarneming van genieting, die voortdurend toeneemt, totdat die de gewenste grootte zal bereiken.

Daarmee worden de gevallen mensen in de ware bewustwording van het begrijpen van en vloeien samen met Hem verheven totdat zij de uiteindelijke volmaaktheid zullen bereiken: "Niemand zal een andere Schepper zien, behalve Jij"

De grootheid en praal van deze volmaaktheid brachten tot ons de woorden van de Thora en Profeten, zoals de wijzen daarop zinspeelden: "Alle profeten hadden het slechts over de tijd van de komst van de Bevrijder, maar in de toekomstige wereld zal niemand een andere Schepper zien, behalve Je.

Dat is bekend aan hen die kennis hebben, en er valt niets toe te voegen.

Deze volmaaktheid in de uitspraken van de Thora, Profeten en wijzen is door een eenvoudig woord "samenvloeiing" uitgedrukt. Maar vanwege veelvuldig gebruik van dit woord hardop door de massa verloor het bijna zijn oorspronkelijke betekenis.

Maar als je voor een ogenblik in de betekenis van dit woord zal verdiepen, zal je stil komen te staan in de verwondering door de grootte van het wonder, omdat de grootheid van het Goddelijke en de laagheid van de Schepping je onthuld zal worden, en dan zal je kunnen waarderen wat hun samenvloeiing voorstelt.

Dan zal je begrijpen, waarom via dit woord wij het doel van al deze grandioze Schepping uitdrukken.

Het blijkt, dat het Doel van de hele Schepping is, dat lagere wezens door zich geleidelijk middels de vervulling van de Thora en voorschriften te ontwikkelen, steeds hoger en hoger zullen kunnen stijgen totdat zij waardig zullen zijn om met hun Schepper samen te vloeien.

Echter de wijzen stopten hier en stelden een vraag: "Waarom zijn wij oorspronkelijk niet in alle gewenste grootheid geschapen, zodat wij met de Schepper zouden kunnen samenvloeien?"

En zij antwoordden: "Bitter is het brood van schaamte". Dat betekent dat degene, die eet en geniet van een zware arbeid van zijn kameraad, vreest om hem in het gezicht te kijken, omdat het hem vernedert, en degene, die deze weg bewandelt verliest geleidelijk de menselijke verschijningsvorm.

Het is onmogelijk dat in datgene wat uit Zijn Volmaaktheid uitgaat een of ander gebrek zou zijn, daarom gaf Hij ons de mogelijkheid om zelf onze grootheid te verdienen, door onze bezigheid met de Thora en voorschriften. In deze woorden is een diepe betekenis besloten.

Ik heb het wezen van deze dingen al verklaard in de boeken "De Boom des levens" en TE"S, daarom zal ik het hier korter uiteenzetten opdat iedereen het zal begrijpen.

Het is te vergelijken met het voorbeeld, van een rijkaard die een mens bij zich van de markt bracht, hem voedde, elke dag hem goud en zilver gaf, terwijl hij elke dag zijn geschenken deed toenemen, steeds meer en meer. Ten slotte vroeg de rijkaard hem: "Zeg mij, heb ik al je wensen al vervuld?" De arme mens antwoordde hem: "Tot nu toe zijn niet al mijn wensen in vervulling gegaan. Want hoe goed en aangenaam zou het voor mij zijn, als al dit bezit en al deze pracht ik zelf zou hebben verdiend, en geen aalmoezen hoefde aan te nemen.

De rijkaard zei: "Als het zo ermee staat, dan is er nog geen mens geschapen die je noden zou kunnen bevredigen".

Dit verschijnsel is vanzelfsprekend, omdat aan de ene kant hij een gigantische genieting ondervindt, die voortdurend groeit naar mate van de door hem ontvangen giften. Maar aan de andere kant heeft hij het zeer zwaar om schaamte te dulden vanwege die overvloed die de rijkaard hem geeft en dat keer op keer vergroot.

Het is natuurlijk in onze wereld, wanneer de ontvanger schaamte en ongeduld voelt op het moment van het ontvangen van een gratis geschenk uit de handen van iemand die medelijden met hem voelt.

Hieruit volgt de tweede wet: men kan in de hele wereld geen mens vinden, die alle wensen van zijn kameraad volledig zou kunnen vervullen, omdat hij ondanks alles aan dit geschenk niet het karakter van zelfstandig bemachtigen zal kunnen geven - en slechts dat kan de volmaaktheid voltooien.

Het gezegde betreft slechts de schepselen, maar in geen geval kan dat betrekking hebben op de glorieuze volmaaktheid van de Schepper.

Dat is datgene wat Hij voorbereid voor ons middels inspanningen en arbeid dankzij bezigheid met de Thora en vervulling van voorschriften - opdat wij zelf onze grootheid zouden kunnen scheppen.

Dan zal al het goed en genieting wat tot ons van Hem zal komen, dus alles wat in het begrip 'samenvloeiing met de Schepper' besloten is, ons eigen verkrijgen zijn, die ons dankzij onze eigen inspanningen is toegekomen. Pas dan zullen wij ons meesters kunnen voelen, en slechts zo en niet anders zullen wij de volmaaktheid gaan waarnemen.

Echter hier is het de moeite waard voor ons om in het wezen en de bron van deze wet van de natuur te kijken. Waar komt deze treiterkop van schaamte en ongeduld vandaan, die wij waarnemen wanneer wij iets van iemand uit medelijden ontvangen? Dit verschijnsel vloeit echter uit, het aan biologen goed bekende natuurverschijnsel dat luidt, dat de aard van elke tak dicht bij zijn wortel is en aan hem gelijkt.

Alles dat in de wortel bestaat, zal gewenst zijn voor zijn tak, en de tak zal dat liefhebben en zal ernaar verlangen en zal er voordeel uithalen. Omgekeerd, alles wat aan de wortel vreemd is, zal ook de tak vermijden, zal het niet kunnen dulden, want het zou die tak lijden bezorgen. Deze wet is geldig tussen elke wortel en zijn tak en kan niet veranderd worden.

Hier wordt ons de mogelijkheid onthuld om de bron van alle genietingen en lijden te begrijpen, die zich in onze wereld bevinden.

Aangezien de Schepper de wortel is van alle schepselen die Hij schiep, zullen alle verschijnselen, alles dat zich in Hem bevindt en van Hem naar ons rechtstreeks neerdaalt, voor ons aantrekkelijk en aangenaam zijn, omdat onze aard dicht bij onze wortel is - de Schepper. Alles dat aan Hem vreemd is en niet van Hem rechtstreeks uitgaat, doch het resultaat is van de manifestatie van polariteit van de Schepper zelf, zal voor onze aard stuitend en zwaar te verdragen zijn.

Dus, wij houden dermate van rust en haten beweging, dat elke beweging die wij verrichten slechts is omwille van het bereiken van rust.

Dat is zo omdat onze wortel zich niet in beweging bevindt, maar in rust, want in Hem is absoluut geen beweging. Vandaar dat ook dit tegen onze aard is en door ons wordt gehaat. Om dezelfde reden houden wij van wijsheid, flinkheid, rijkdommen e.d.

Want dat bevindt zich allemaal in Hem, want Hij is onze wortel. Vandaar dat wij alles wat eraan tegengesteld is haten: domheid, zwakheid, armoede, omdat ze volkomen ontbreken in onze wortel. Dat leidt tot een waarneming van weerzin, haat en ondraaglijk lijden.

Juist dit geeft ons een bedorven bijsmaak van waarneming van schaamte en ongeduld tijdens het ontvangen van een aalmoes door ons van anderen, daar bij de Schepper zelfs geen toespeling op het ontvangen bestaat, want van wie zou Hij ontvangen?

Als gevolg van het feit, dat dit verschijnsel aan onze wortel vreemd is, wordt het zoals gezegd ook door ons gehaat. Omgekeerd nemen wij een genieting waar telkens wanneer wij aan onze naasten geven, omdat dat in onze wortel ingebakken zit, want Hij is Gever aan allen.

Nu ontvingen wij de mogelijkheid om tot helderheid te brengen wat het doel van de Schepper in feite voorstelt - de 'samenvloeiing met Hem'. Al die grootheid en 'samenvloeiing', het bereiken waarvan ons door onze bezigheid met de Thora en voorschriften gegarandeerd wordt - is niet meer en niet minder dan gelijkenis van takken aan hun wortels, in overeenstemming waarmee alle genoeglijkheid en zaligheid en alles van verheven is op een natuurlijke wijze van Hem uitgaan. Dus, genieting is niets anders dan de gelijkenis naar eigenschappen met die van de Schepper. Het is ons eigen om in onze aangelegenheden te lijken op onze wortel, want wij ondervinden daardoor genietingen. Alles dat in onze wortel ontbreekt, wordt ondraaglijk en weerzinwekkend of zeer pijnlijk, zoals dit verschijnsel het verplicht. Al onze hoop hangt samen en baseert zich op de mate van onze gelijkenis aan onze wortel.

Hier zijn de woorden van de wijzen die vroegen: "Wat maakt het uit voor de Schepper dat iemand een stuk vee vanaf zijn keel snijdt, en een ander vanaf zijn achterhoofd?"

"Want de voorschriften zijn ons voor niets anders gegeven dan om daarin de schepselen te verenigen". Deze vereniging betekent zuivering van vertroebeld lichaam (wens) - en dat is het doel dat uit de hele vervulling van de Thora en voorschriften voortvloeit.

Aangezien de mens als een wilde ezel geboren wordt, wanneer hij geboren wordt en uit de moederschoot van de schepping komt, bevindt hij zich in een volkomen vuile en lage toestand, die het gevolg is van de in hem geplante grote zelfliefde.

Alle bewegingen die hij maakt, zijn rondom zijn eigen pool, zonder enige vonken van geven aan zijn naaste. Hij is zover mogelijk verwijderd van de wortel, dus op het tegenovergestelde uiteinde.

Want Zijn wortel is het absolute altruïsme, zonder enige vonken van ontvangen. De pasgeborene is volledig met het ontvangen voor zichzelf bezig, absoluut zonder vonken van geven.

Daarom wordt zijn toestand als het laagste punt van laagheid en vuilnis geacht, dat zich in de menselijke wereld bevindt. Naar mate van zijn voortgang en groei zal hij van zijn omgeving gedeeltelijke lessen van 'het geven aan zijn naaste' ontvangen. Dat hangt natuurlijk van waarden van de ontwikkeling van zijn omgeving af.

Maar ook dan begint men zijn opvoeding met vervulling van de Thora en voorschriften omwille van liefde voor zichzelf, opdat hij beloning in deze of in de toekomstige wereld zou ontvangen, wat 'voor zichzelf' heet.

Omdat het onmogelijk is hem langs een andere weg aan te leren. Wanneer hij op zal groeien en een zekere leeftijd bereiken, dan onthult men hem hoe tot het vervullen van de voorschriften 'omwille van de Schepper' te komen en het is een bijzondere intentie om slechts voldoening aan de Schepper te verschaffen.

Zoals rabbi Mosje Maimonides schreef, dat men aan vrouwen en kinderen niet onthult hoe zich met de Thora en voorschriften 'omwille van de Schepper' bezig te houden omdat zij dat niet kunnen uitstaan. Pas wanneer zij opgroeien en kennis en verstand verkrijgen, leert men hun om 'omwille van de Schepper' dit te vervullen.

Zoals de wijzen plachten te zeggen: "van 'voor zichzelf' gaat hij over naar 'omwille van de Schepper' - dat betekent de intentie om aan zijn Schepper voldoening te verschaffen, en niet voor de eigen liefde.

De schepping gaat vooruit en ontwikkelt zich dankzij de natuurlijke mogelijkheid die van tevoren in de bezigheid met de Thora en voorschriften 'omwille van de Schepper' door de Gever van de Thora zijn ingeplant. Zoals de wijzen zeiden, zei de Schepper: "Ik schiep het kwade beginsel, Ik schiep de Thora - het geneesmiddel" - de schepping schrijdt langs traptreden en stijgt daardoor tot de hoogten van de grootheid, totdat zij alle vonken van egoïstische liefde in zich kwijt zal raken.

In zijn lichaam worden alle voorschriften verheven, en al zijn bewegingen zijn slechts omwille van het geven. Zodat zelfs het strikt noodzakelijke dat hij ontvangt eveneens samenvloeit met de intentie van het geven, opdat hij zou kunnen geven. Daarover zeiden de wijzen: "Want de voorschriften zijn ons voor niets anders gegeven dan om daarin de schepselen te verenigen".

Hoewel in de Thora twee delen bestaan, t.w.:

a) Voorschriften die geldig zijn tussen de mens en de Schepper;

b) Voorschriften die geldig zijn tussen de mens en zijn naaste,

veronderstellen beide ze één te zijn - om de Schepping tot het einddoel te brengen, tot samenvloeiing met de Schepper. Bovendien, zelfs hun praktische kant is in feite één geheel.

Terwijl hij iets 'omwille van de Schepper' doet zonder enige bijsmaak van de liefde voor zichzelf, dus, zonder voor zichzelf enig voordeel te behalen, zal de mens geen verschil voelen in zijn handelingen of hij nu werkt voor de liefde tot zijn kameraad, óf dat hij werkt voor de liefde voor de Schepper.

Omdat voor elk schepsel de natuurwet geldt dat alles wat zich buiten de perken van zijn lichaam bevindt, door hem als ledig en volkomen onbelangrijk wordt beschouwd

Elke beweging, die de mens uit liefde voor zijn naaste verricht, verricht hij middels het weerkaatste licht voor een of andere beloning, die uiteindelijk bij hem terug zal keren en zijn voordeel zal dienen. Daarom kunnen zulke handelingen geen 'liefde voor de naaste' heten, omdat ze beoordeeld worden naar hun eindresultaat.

Dat is te vergelijken met een onvoordelige loondienst, maar uiteindelijk wordt loondienst nooit als liefde voor zijn naaste beschouwd.

Echter enige handeling of inspanning in 'pure vorm' uit liefde voor de naaste te verrichten, dus zonder vonken van het weerkaatste licht, is naar de aard van dingen volkomen onmogelijk te verrichten. Over datgene, wat daaruit volgt, zegt 'Tiekoenej Zohar' over de volkeren der wereld: "alle barmhartigheid van de gevende is altijd slechts voor het welzijn van de gever".

Wat betekent, dat al hun barmhartigheid waarmee zij hun naasten bejegenen, of hun aanbieding van hun goden, niet uit liefde gaat voor de naaste, maar uit liefde voor zichzelf, omdat het (liefde voor de naaste - vert.) zich buiten de grenzen van de natuur bevindt.

Daarom zijn slechts degenen, die de Thora en voorschriften vervullen, daarvoor voorbereid. Slechts in het aanleren van zichzelf om de Thora en voorschriften te vervullen om aan de Schepper voldoening te verschaffen, scheidt stap voor stap zich af en gaat buiten de schoot der natuur en verkrijgt de tweede natuur - de liefde voor de naaste waarover er sprake was. Datgene wat de wijzen van Zohar dwong om in alles de volkeren van de wereld buiten de perken van de liefde voor de naaste uit te brengen. Zij plachten te zeggen, dat de hele barmhartigheid van de gever altijd slechts voor het welzijn is van de gever (dus, er kan geen liefde voor de naaste bij volkeren der wereld zijn), omdat ze zich niet met de Thora en voorschriften omwille van de Schepper bezighouden. Al hun aanbidden van hun goden bestaat zoals bekend in de beloning en redding in deze wereld én in de toekomstige wereld. Zodat zelfs hun aanbidden van hun goden gebaseerd is op de liefde voor zichzelf.

Daarom zullen wij bij hen nooit een handeling zien die buiten de perken van hun eigen lichaam gedaan zou zijn, al was het maar voor een haartje boven het niveau van de natuur.

Wij zien nu met beide ogen, dat zelfs ten aanzien van het vervullen van de Thora en voorschriften 'omwille van de Schepper', zelfs in het praktische deel van de Thora geen verschil wordt waargenomen tussen deze twee delen van de Thora. Aangezien voordat een mens zich daarin zal bekwamen, is het verplichtend dat elke handeling - hetzij 'omwille voor de naaste' of 'omwille van de Schepper' als ledig en nutteloos wordt waargenomen.

Echter middels grote inspanningen verheft een mens zich en stap voor stap nadert de tweede natuur. Dan wordt hij terstond het einddoel waardig bevonden - samenvloeiing met de Schepper.

Daar het zo is, getuigt het daarover dat dat deel van de Thora dat de verhouding tussen de mens en zijn naaste bepaald meer in staat is om de mens tot het gewenste Doel te brengen. Dat komt, omdat het werk in voorschriften die verhoudingen tussen de mens met de Schepper voortdurend bepalen en bepaald is, maar er zijn mensen die erom vragen en de mens went gemakkelijk eraan en alles wat hij volgens zijn gewoonte doet, is hij niet in staat zoals bekend, om nut te brengen.

Terwijl het deel van voorschriften 'de mens en zijn naaste' veranderlijk en onbepaald is, en degenen, omringen de mens die erom vragen waar hij zich aan zou mogen wenden, en vormen daarom voor hem een zekerder middel, en hun doel is dichterbij.

Nu kan men gemakkelijker het antwoord van Hillel aan de ger begrijpen. Het wezen van de Thora is het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf', en de overige 612 Voorschriften zijn toelichtingen en voorbereidingen voor haar vervulling. Zelfs voorschriften tussen de mens en de Schepper zijn eveneens in de voorbereiding tot de vervulling van dit voorschrift inbegrepen welk voorschrift eigenlijk het einddoel is, dat uit de hele Thora en voorschriften voortvloeit. Zoals de wijzen plachten te zeggen: "De Thora en voorschriften werden ons voor niets anders gegeven dan om daarin de schepselen te verenigen". Dat is 'zuivering van het lichaam' totdat het de tweede natuur zal verkrijgen. Die komt op de liefde voor de naaste neer, dus in één voorschrift: 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' dat het einddoel is na het bereiken waarvan je terstond de samenvloeiing met de Schepper waardig wordt. Men hoeft geen moeite te hebben met de vraag waarom dat niet door de uitspraak van 'gij zult uw Almachtige met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw wezen liefhebben' bepaald is.

De reden daarvoor is, zoals boven reeds is vermeld, dat voor de mens die zich in feite nog binnen de perken van de natuur van de Schepper bevindt, het in het geheel geen verschil uitmaakt tussen de liefde voor de Schepper en de liefde voor de naaste, omdat alles dat zich buiten hem bevindt, voor hem niet reëel is.

Aangezien de ger vroeg om Hillel-ha-nasie (de vorst Hillel - vert.) hem de gewenste algemene stelregel van de Thora te verklaren opdat het doel hem nabij zou zijn en opdat de weg voor hem niet moeilijk zou zijn, vroeg hij: "Leer mij de hele Thora terwijl ik 'op één been sta'", antwoordde Hillel hem dat het de liefde voor de naaste is omdat dit doel het meest nabijgelegen en bereikbare is. Het is verzekerd van fouten omdat er degenen zijn die (het naleven ervan -vert.) controleren.

Nu datgene wat gezegd is, verschijnt de mogelijkheid voor het begrijpen van wat boven besproken is, wat hoofdzakelijk de essentie van het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' is - hoe de Thora ons verplicht om datgene te vervullen wat onmogelijk is te vervullen.

Men dient te begrijpen dat om die reden de Thora aan onze heilige aartsvaders werd gegeven: aan Avraham, Itschak en Jaakov, en dat bleef steken tot de uittocht uit Egypte, toen zij uitgingen terwijl zij een hele natie waren geworden van 600.000 mensen van twintig jaar en ouder.

Ieder uit de natie werd gevraagd of hij met dit verheven werk instemde. Nadat ieder met heel zijn hart en ziel daarmee had ingestemd en uitriep: "Wij zullen doen en horen", - toen verscheen de mogelijkheid om de hele Thora te vervullen en het onbereikbare werd het mogelijk.

Dat is daadwerkelijk zo, als 600.000 mensen zullen ophouden om zich met het bevredigen van eigen noden bezig te houden en bij hen geen ander doel in het leven is behalve als op wacht te staan bij de belangen van hun naasten opdat ze nergens in behoeftig zouden zijn.

Maar dat is nog niet alles. Zij zullen zich daarmee met een gigantische liefde bezighouden, met al hun hart en ziel, in de volledige overeenstemming met het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf'. Dan zal zonder enige twijfel duidelijk worden, dat aan welk volk dan ook generlei noodzaak zal zijn om over zijn eigen bestaan bezorgd te zijn.

Daarom, nadat het hele volk ermee akkoord ging, hen terstond de Thora werd geschonken, omdat zij nu in staat waren geworden om haar te vervullen.

Maar voordat zij ertoe kwamen, groeiden ze tot de grootte van het hele volk. Men kan niet zeggen, dat in de tijden van de voorvaderen, toen in het land slechts enkelingen waren, zij in feite niet in staat waren om de Thora op de gewenste manier te vervullen. Met een kleine hoeveelheid mensen is het onmogelijk om zelfs te beginnen met het vervullen van voorschriften tussen de mens en zijn naaste in de volle omvang van het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' en daarom werd hen de Thora niet geschonken.

Uit datgene wat gezegd is, zullen wij de uitspraak kunnen begrijpen van een klasse vreemde uitspraken van de wijzen, die zeiden, dat het hele volk Israël verantwoordelijk is voor elkaar. Op het eerste gezicht is het niet rechtvaardig voor het doel, want is het soms mogelijk dat iemand zondigt, een misdaad pleegt en zijn Schepper toornig maakt, en je hem niet eens kent, maar dat de Schepper van jouw de schuld opeist?

Maar het is geschreven: 'de vaderen zullen niet voor hun zonen gedood worden… ieder zal voor zijn eigen zonde sterven'. Kan men dan zeggen, dat je voor een volkomen vreemde waarmee je niet eens bekend bent en je niet weet waar hij zich bevindt, verantwoordelijk bent?

Bovendien, kijk nou in het traktaat 'Kiedoesjien', daar is geschreven: "rabbi Eliëzer, de zoon van rabbi Sjimon zegt, dat de wereld naar de meerderheid wordt beoordeeld, en dat één mens naar de meerderheid wordt beoordeeld. Wie één voorschrift vervult - gelukkig is hij, dat hij de schaal van de weegschaal - die van hem en die van de hele wereld naar de kant van verdienste doet neigen. Wie één misdaad pleegt - wee hem, dat hij de schaal van de weegschaal - die van hem en die van de hele wereld naar de kant van schuld doet neigen. Zoals gezegd is: 'vanwege één zondaar gaat veel goeds verloren'.

Rabbi Eliëzer, de zoon van rabbi Sjimon zegt, dat hij tevens voor de hele wereld verantwoordelijk is. Dus, naar zijn mening, is de hele wereld voor elkaar verantwoordelijk. Iedereen voegt door zijn eigen handelingen verdienste of schuld aan de hele wereld toe. En dat heet 'verwondering op verwonderingen'.

Echter in overeenstemming met datgene wat boven gezegd is, vereenvoudigd, worden de woorden van de wijzen begrijpelijk. Want zoals werd bewezen, draait elk deel uit de 613 voorschriften van de Thora slechts rondom één pool - het voorschrift van 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf'. Het blijkt nu, dat deze pool zich buiten de perken van het verwezenlijkbare bevindt als het hele volk in het geheel en een ieder ervan daarvoor niet bereid zal zijn.

 

De Verhulling en de Onthulling van de Schepper

Dubbele verhulling (verhulling binnen een verhulling)

In een dergelijke toestand voelt de mens niet eens de achterzijde van de Schepper, hij kan niet zien dat er uberhaupt iets van Hem afkomt. Hij voelt dat de Schepper hem heeft verlaten en hem volledig ontkent. Hij deelt leed toe aan het lot en blinde natuur. Door verward te zijn door de houding van de Schepper tot hem, verliest hij zijn geloof.

Omschrijving:

Wanneer de mens over zijn ongeluk/onheil bidt en goede daden verricht, maar geen reactie krijgt. Nadat hij stopt met bidden ontvangt hij terstond een antwoord. Wanneer de mens begint te geloven in de Goddelijke Voorzienigheid en zijn handelingen corrigeert, dan wordt hij terstond terug gesmeten. Wanneer hij stopt met het geloven en slechte daden pleegt, dan komt 'geluk' hem tegemoet en hij voelt rust en vrede.

Geld wordt door kromme wegen bemachtigd. Het lijkt dat zij die naar de Schepper verlangen arm, ziek, veracht, onbeschaafd en domme hypocrieten zijn. Zij die niet naar de Schepper zoeken lijkt het beter mee te gaan, zij lijken gezonder, slimmer, aardiger en zelfverzekerder. Wanneer de Goddelijke Voorzienigheid zulks een gevoel doet opleven, wens de mens te vergeten dat leed afstemt van de Schepper. Dit leidt hem tot het verlies van geloof in de macht van de Schepper over de schepping en doet hem denken dat alles bij gratie natuur gebeurt.

Enkele verhulling

De Schepper is verhuld; oftewel Hij manifesteert zich niet als absoluut goed, maar als Diegene die leed brengt. De mens lijkt alleen de ommezijde van de Schepper te zien sinds hij alleen maar leed van Hem ontvangt. Hij gelooft niettemin dat alles tot hem komt voor een reden, dat de Schepper hem op deze manier bestraft voor zijn kwade daden of om hem tot het goede te doen neigen. Desalniettemin versterkt hij zijn geloof in de supervisie van de Schepper

Omschrijving:

Hij is arm, ziek en veracht door de mensen. Hij is bezorgd en niets lijkt juist te zijn in zijn leven.

Onthulling:

Alhoewel in verhulling, groeit het geloof van de mens in de macht van Schepper Dit leidt hem tot boeken waar vanuit hij licht van correctie ontvangt en het geeft hem het begrijpen van hoe men zich kan sterken in het geloven in de macht van Schepper. Wanneer zijn inzet in het geloven van de Voorzienigheid van de Schepper tot de juiste maat is, wanneer het licht van de correctie hem kan beinvloeden, wordt hij het waard om binnen de macht van Schepper te zijn in een toestand van onthulling. De Schepper onthult Zich tot al Zijn geschapen wezens als de “Goede en Enige Goede” in relatie tot hun verlangens.

Omschrijving:

De mens voelt de goedheid van de Schepper, vrede, constante voldoening, verdient genoeg geld zonder moeite, kent geen problemen; hij is gerespecteerd en succesvol. Als hij iets wenst en bidt, terstond ontvangt hij het van de Schepper. Des te meer hij goede daden doet, des te succesvoller wordt hij en vice versa, des te minder hij goede daden doet, des te minder hij succesvol wordt. De mens ziet dat allen die correctie wensen goed te doen zijn, gezond, gerespecteerd, kalm en aardig, terwijl zij die correctie ontzien arm zijn, ziek, dom en onbeschaafde hypocrieten zijn.

 

Korte Biografie Yehuda Ashlag

Onze generatie werd met het commentaar "Soelam" vereerd, dat iedereen in staat stelt de Kabbala te leren en zijn eigen correctie reeds vandaag te bereiken.

Deze methode kon de grote kabbalist van onze tijd vervaardigen, die praktisch onze tijdgenoot is - rabbi Jehoeda Ashlag.

Hij was eind 19e eeuw in Polen geboren, en in 1920 kwam hij in Jeruzalem. Terwijl hij zich in Jeruzalem bevond, en als rabbijn in één van de wijken van de stad werkte, begon hij zijn verhandeling te schrijven onder de naam Talmoed Esser haSfirot (afk. TE"S)- "De Leer over de tien sfirot". Het gehele heelal, met inbegrip van de geestelijke wereld en onze wereld, de zielen en de bewoners van de werelden, bestaan uit tien sfirot.

De Talmoed Eser haSfirot bestaat uit zes boekdelen, meer dan 2000 pagina's. Hij sluit in zich alles, wat gecreëerd werd door alle kabbalisten van alle tijden, alles wat Adam, Avraham, Mosje, rabbi Sjimon bar Jochaj en AR"I schreven. Middels dit zesdelige werk, door dit correct te bestuderen, onder de correcte leiding (er zijn bepaalde condities, bepaalde sleutels eraan, er is een bepaalde aanpak tot de stof, hoe men hem op correcte wijze openmaakt), openbaart de hoogste wereld zich aan de mens. De mens begint het heelal waar te nemen, hij begint in al zijn organen datgene waar te nemen, wat werkelijk buiten onze zintuigen bestaat die wij vanwege hun grofheid, hun beperktheid, niet waarnemen.

Baal haSoelam schrijft in het voorwoord van dit werk, dat dankzij het feit, dat hem van boven gegeven werd om 'De Leer over de tien sfirot' te schrijven, iedereen het hoogste punt van de ontwikkeling van de ziel, de mensheid kan bereiken, zich aan de hoogste kracht, op de Schepper kan gaan gelijken. Hij kan, terwijl hij zich nog in zijn lichaam bevindt, de meest hoge geestelijke toestanden bereiken, zodanige toestanden, dat zijn lichaam geen struikelblok tussen zijn ziel en zijn huidig bestaan is, dat er voor hem geen verschil zou zijn: leeft hij in dit lichaam of niet. Daardoor kan hij vrijuit overgaan van wereld tot wereld, bestaan in alle werelden tegelijkertijd, dus uitgaan in het buitentijdelijke, buitenruimtelijke, in de volmaaktheid. Dat kan, schrijft Baal haSoelam middels zijn methode, waarbij zijn methode absoluut voor allen geschikt is.

Behalve TE"S schreef Baal haSoelam commentaren op de werken van AR"I en commentaren op het boek Zohar, omdat zoals hij zelf schrijft, hij dient als de volgende neerdaling, de belichaming van dezelfde ziel die vanaf Adam trok via Avraham, Mosje, rabbi Sjimon, AR"I en rabbi Jehoeda Ashlag. Daarom kon hij alle werken doornemen, bewerken, uiteenzetten en ons aanbieden in een zulke vorm, waarin zij juist voor ons, zijn tijdgenoten geschikt zijn. Merkwaardig is dat ondanks het feit, dat Baal haSoelam in onze tijd leefde, gebeurde met zijn manuscripten precies hetzelfde wat gebeurde met het boek Zohar, met de boeken van AR"I. Een deel van zijn boeken werd verborgen in kelders, een deel werd verzameld, een deel werd verbrand, en allemaal kwamen zij in onze tijd boven water. Ook bij rav Laitman zijn vele van zijn manuscripten voorhanden, die niet zijn uitgegeven, welke door hem en zijn leerlingen voor het uitgeven worden voorbereid, dus manuscripten die hij ontving als geestelijke erfenis van zijn Rav. Over de volgende fase in de ontwikkeling van de Kabbala, die volgde na rabbi Jehoeda Ashlag vertelt ons nu rav Michael Laitman.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Voorwoord bij de Wetenschap van Kabbalah - Sefer ha Ilan

Sefer ha-Ielan

Verklaringen en aanwijzingen van plaatsen.Raadpleeg de tekeningen van Sefer ha-Ielan

Tekening 1:In het punt 1 wordt rosj, toch en sof van de partsoef kether de A”K afgebeeld. In het punt 2 – tekening van de partsoef A”B de A”K in rosj, toch, sof, alsmede hoe hij de partsoef kether de A”K bekleedt vanaf zijn pe en eronder. In het punt 3 – tekening van de partsoef Sa”G de A”K in rosj, toch, sof, alsmede hoe hij de partsoef A”B de A”K bekleedt vanaf zijn pe en eronder.

Tekening 1: punt 1Dat is de partsoef kether de A”K, d.w.z., de tien eerste sfirot, welke verspreidden zich van het licht van de Ein Sof binnen de lege plaats na de Tsiemtsoem Alef. Zijn hoofd raakt de Ein Sof van boven, en de siejoem raglav (uiteinden van benen) bevindt zich in het centrale middelpunt, d.i. deze wereld. De partsoef kether heeft drie vormen van tien sfirot: tien sfirot (A”S) de rosj, A”S de toch en A”S de sof.

De tien sfirot de rosj heten wortels van A”S, omdat daar het begin van hun ontstaan is, dat tot stand is gekomen d.m.v. het treffen van A”S van het or jasjar in een zievoeg de-hakaa tegen de masach van de malchoet de rosj, welke A”S van het or chozer op doet stijgen. Dit or chozer bekleedt de A”S van het or jasjar, welk licht van de Ein Sof daar verspreid is. En A”S van het or jasjar zijn van boven naar beneden opgesteld. En het omgekeerde is met het or chozer: zij zijn van beneden naar boven opgesteld. De malchoet van A”S de rosj heet pe.

A”S de toch worden in de partsoefiem A”K akoediem genoemd, zowel in de partsoef kether, als in de A”B en de Sa”G. Echter in de partsoef kether werd het hoogste licht in A”S nog niet afgescheiden en merkbaar, en al het onderscheid tussen hen was alleen in het zich inprenten ervan. De malchoet van A”S de toch heet taboer.

A”S de sof – dat is het einde (siejoem) van elke sfira van A”S tot malchoet, en in de sfira malchoet beëindigt de partsoef, en daarom heet het siejoem raglav.

Tekening 1: punt 2Dat is partsoef A”B de A”K, d.i. de 2-e verspreiding van A”S van de Ein Sof binnen de lege plaats na de Tsiemtsoem Alef. En hij begint vanaf de chochma, en het ontbreekt hem aan het licht van de kether. De partsoef A”B was voortgebracht en ging van de malchoet de rosj van de partsoef kether uit, van zijn pe en eronder tot de taboer van de partsoef kether. Zijn A”S de rosj zijn zoals A”S de rosj van de partsoef de kether de A”K, behalve dat het hem aan kether ontbreekt.

A”S de toch worden hier meer vooruitstekend gemaakt, dan van A”S de toch van de partsoef de kether, omdat in hem werden tien ingangen en tien uitgangen gemaakt in de volgorde van “mate v’lo mate”. En in de sfira kether van A”S de toch zijn er twee keliem in de naam “joed-kej”, en eveneens hun sfira chochma, maar in de sfira biena de “joed-kej” zijn alleen in één klie. “Vav” – in de klie van jessod en “kej tachtona” – in de malchoet. A”S de sof zijn zoals in de partsoef kether de A”K, maar zijn siejoem raglav bevindt zich van boven de taboer van de partsoef kether.

Tekening 1: punt 3Dat is partsoef Sa”G de A”K, d.i. de 3-e verspreiding van A”S van de Ein Sof binnen de lege plaats na de Tsiemtsoem Alef in de rosj, toch en sof. En hij was voortgebracht en ging van de pe de partsoef A”B de A”K uit. Hij begint vanaf de biena, en het ontbreekt hem aan het licht van de kether en het licht chochma. Hij bekleedt de pe en eronder van de partsoef A”B de A”K, maar naar beneden is hij langer dan hem, omdat hij naar beneden gelijk met de siejoem raglav van de partsoef kether de A”K is verspreid.

Tekening 2: punt 1Dat is een opstelling van de partsoef Sa”G de A”K in de tijdruimte van de Tsiemtsoem Alef. En hij is al op de tekening 1, punt 3 aangegeven, maar hier worden twee specifieke partsoefiem toegevoegd, welke van hem zijn voortgebracht. Dat zijn een partsoef taamiem vanaf pe tot de taboer en een partsoef niekoediem vanaf de taboer en eronder.

Tot nu toe was er nog geen bestaan van de drie onderste werelden BaJ”A, immers ook de Sa”G de A”K was tot het punt van onze wereld verspreid. Dus, de emanatie bereikte het punt van onze wereld.

Tekening 2: punt 2Dat is de Sa”G de A”K in de tijdruimte van de Tsiemtsoem Beth voordat een zievoeg in niekvej ejnaim werd gemaakt met het voortbrengen van A”S de niekoediem. D.w.z., dat vanwege het afdalen van de Sa“G tot de inwendige M”A en Bo”N de A”K, verkreeg de biena malchoet, waardoor de beëindigende malchoet, die in het punt van onze wereld stond, opsteeg tot de plaats van de taboer. En de zievoegiem makende malchoet, die in pe de rosj van de Sa”G stond, opsteeg tot de plaats van niekvej ejnaim de rosj van de Sa”G. De ACha”P de rosj daalden in de goef de Sa”G af, en vanaf de taboer en eronder werd een plaats leeg van licht gemaakt. En dat is de partsoef Sa”G in het algemeen.

En zo ook in de bijzondere aspect van de partsoef Sa”G, die volledig onder de taboer is opgesteld, en welke zelf rosj, toch en sof heeft (die ChaBa”D ChaGa”T NHJ”M heten). Ook hier de beëindigende malchoet opsteeg tot de biena de goef, die tieferet heet, in de plaats haar chaze. Daar beëindigt de kav (lijn) van de Ein Sof en eronder is een parsa doorgetrokken. Omdat daar de emanatie beëindigt. En van daar en naar beneden is de plaats gemaakt voor de drie werelden BaJ”A. Van twee derden van de tieferet de tieferet tot de siejoem werd de wereld Brieja gevormd. Van NH”J werd de wereld Jetsiera gevormd, en van de malchoet – de wereld Asieja.

Tekening 2: punt 3Dat is de opstelling van de Sa”G de A”K tijdens de zievoeg, die gemaakt werd in de niekvej ejnaim, zodat ozen, chotem en pe uitkwamen als rosj voor de goef, d.w.z., naar beneden van de plaats van de zievoeg de rosj. Echter, vanwege het feit, dat er geen verdwijnen in het geestelijke is, zijn er hier twee soorten van Acha”P: 1) dat zijn Acha”P in de uitgangsplaats, d.i. in de plaats in rosj zoals zij aan het begin [stonden]; 2) dat zijn Acha”P, welke daalden in de goef daadwerkelijk, d.w.z., onder pe de rosj van de Sa”G – zij heten Acha”P van “niet op hun uitgangsplaats”. En allemaal heten zij inwendige Acha”P.

A”S de toch tot de taboer heten hier eveneens akoediem zoals van vóór de Tsiemtsoem Beth, omdat A”S, welke uit de zievoeg de niekvej ejnaim voortgekomen zijn, konden alleen onder de taboer verschijnen, en zij heten A”S de niekoediem, die hoofdzakelijk van buiten de partsoef Sa”G voortgebracht zijn. Echter, hun binnendelen kwamen in de A”K zelf uit, en deze heten M”A en Bo”N de A”K. Omdat het inwendige deel Ga”R de niekoediem heet M”A de A”K, terwijl het inwendige deel Za”T de niekoediem heet Bo”N de A”K. Zij beëindigen in het punt van de siejoem de Tsiemtsoem Beth, welke parsa heet tussen de Atsieloet en de Brieja, en daaronder – de drie onderste werelden BaJ”A.

Tekening 2: punt 4Dat is de partsoef van de uitwendige ACha”P de Sa”G tot de taboer, en van de taboer en eronder – de partsoef van A”S de niekoediem, welke beëindigen in de parsa. En onder de parsa zijn de drie onderste werelden BaJ”A opgesteld.

De uitwendige ACha”P worden in twee soorten ACha”P verdeeld: de uitwendige ACha”P in hun uitgangsplaats, d.i. welke zich boven pe zijn bevinden; en de uitwendige ACha”P, welke niet op hun uitgangsplaats staan, en die onder pe tot de taboer zijn opgesteld. En hun Ga”R hechten tegen de onderste lip aan en heten “sjiebbolet ha-zakan”. En Ga”R zijn hoofdzakelijk het licht ozen, maar ook chotem en pe zijn in hen ingesloten, en zij zijn de wortels voor Ga”R de niekoediem. En hun Za”T zijn echte chotem en pe, welke onder de sjiebbolet ha-zakan staan en tot de taboer zijn verspreid. En al deze uitwendige ACha”P heten eveneens diekna de Sa”G de A”K.

En A”S de niekoediem zijn vanaf de taboer en eronder zijn opgesteld, hun Ga”R zijn in de correctie van lijnen (kavien) en M”A de A”K bekleden. Hun Za”T staan één onder de ander zoals in de Tsiemtsoem Alef het geval was, en zij Bo”N de A”K bekleden. En onder hen is de parsa en de drie werelden BaJ”A onder de parsa.

Tekening 3: punt 1Dat is de opstelling van vijf partsoefiem de A”K in hun minimale (laagste) toestand. Uit hen werden vijf partsoefiem M”A Chadasj geboren, welke vijf partsoefiem van de Atsieloet in hun minimale (laagste) toestand heten. Vanaf hun definitieve opstelling zal er in hen nooit enige vermindering plaatsvinden.

Tevens zal erin verklaard worden het indelen van elke partsoef in kether en BaJ”A, die ook kether, A”B, Sa”G, M”A en Bo”N worden genoemd. Of jechieda, chaja, nesjama, roeach en nefesj. Zodat elke rosj tot pe heet kether, of jechieda. Vanaf pe tot chaze in elke ervan heet Atsieloet of A”B of chaja. En vanaf chaze tot taboer in elke ervan heet Brieja of nesjama, of Sa”G. En vanaf taboer en eronder van elke ervan heet Jetsiera en Asieja of M”A en Bo”N of roeach en nefesj.

Tevens zal erin verklaard worden het aan elkaar inhullen ervan, zodat elke partsoef een hogere

[partsoef] van pe en eronder bekleedt, zodanig, dat een rosj van elke lagere partsoef bekleedt A”B en Atsieloet van een hogere, en A”B en Atsieloet van een lagere bekleedt Sa”G en Brieja van een hogere. En Sa”G en Brieja van elke lagere bekleedt M”A en Bo”N, die Jetsiera en Asieja van hogere zijn. En zo zien wij, dat een pe van een hogere is (dient als) een galgalta voor een lagere, en een chaze van een hogere is pe voor een lagere, en taboer van een hogere is chaze voor een lagere.

Tevens zal erin verklaard worden het geboren zijn van M”A ha-Chadasj in elke partsoef van de vijf partsoefiem van de Atsieloet en de M”A, die in de partsoef tegenover in de A”K is.

Tekening 4Een opstelling van de Z”A tijdens zijn opstijging voor het bereiken van het niveau nesjama ten opzichte van de vijf partsoefiem de A”K en de partsoefiem de Atsieloet in hun minimale toestand. En ook hoe hij ontvangt en voedt zich van de Brieja de Bo”N de A”K, welke is de partsoef die tegenover in de A”K is.

Tekening 5Een opstelling van de Z”A tijdens zijn opstijging voor het bereiken van het niveau chaja ten opzichte van de vijf partsoefiem de A”K en de partsoefiem de Atsieloet in hun minimale toestand. En ook hoe hij voedt zich van de Atsieloet de Bo”N de A”K, welke is de partsoef die tegenover in de A”K is.

Tekening 6Een opstelling van de Z”A tijdens zijn opstijging voor het bereiken van het niveau jechieda ten opzichte van de vijf partsoefiem de A”K en de partsoefiem de Atsieloet in hun minimale toestand. En ook hoe hij ontvangt en voedt zich van rosj de Bo”N de A”K, welke is de partsoef die tegenover in de A”K is.

Tekening 7Opstellingen van de partsoefiem tijdens zijn opstijging voor het bereiken van het niveau nesjama ten opzichte van de vijf partsoefiem de A”K in hun minimale toestand. En ook hoe elke ervan ontvangt en voedt zich van een partsoef die tegenover in de A”K is.

Tekening 8Opstellingen van de partsoefiem tijdens zijn opstijging voor het bereiken van het niveau chaja ten opzichte van de vijf partsoefiem de A”K in hun minimale toestand. En ook hoe elke ervan ontvangt en voedt zich van een partsoef die tegenover in de A”K is.

Tekening 9Opstellingen van de partsoefiem tijdens zijn opstijging voor het bereiken van het niveau jechieda ten opzichte van de vijf partsoefiem de A”K in hun minimale toestand. En ook hoe elke ervan ontvangt en voedt zich van een partsoef die tegenover in de A”K is.

Tekeningen 10, 11 en 12Deze laat zien hoe de ladder van de trappen nooit verandert, en de trappen in het gehele altijd blijven zoals zij aanvankelijk tijdens het voortbrengen van M”A Chadasj het geval was, d.w.z., zoals het in hun minimale toestand was. Omdat tijdens het opstijgen en het bereiken van de Z”A van het niveau nesjama stegen achter hem ook alle trappen samen op: de vijf partsoefiem de A”K en Atsieloet, en elke ervan het niveau nesjama bereikte, dat met hem [elke ervan] overeenstemde. En op dezelfde manier was het bij het bereiken van chaja en jechieda de Z”A. De tekening 10 – dat is een opstelling van de vijf partsoefiem de A”K tijdens het opstijgen voor het bereiken van het niveau nesjama. De tekening 11 – dat is hun opstelling tijdens het opstijgen voor het bereiken van het niveau chaja. De tekening 12 – dat is hun opstelling tijdens het opstijgen voor het bereiken van het niveau jechieda.

Afkortingen bij de tekeningen:

A”A – partsoef Ariech Anpien van de AtsieloetA”B – de 2e partsoef van de A”KA”K – Adam KadmonA”S – tien sfirotAv”I – partsoef Abba ve Iema van de AtsieloetBo”N – de 5e partsoef van de A”KChaGa”T – chessed-gvoera-tieferetE”S – Ein SofIesjSoe”T – partsoef IesjSoe”T van de AtsieloetKaCha”B – kether-chochma-bienaM”A – de 4e partsoef van de A”KNH”J – netsach-hod-jessodNHJ”M – netsach-hod-jessod-malchoetO”C – or chozerO”J – or jasjarSa”G – de 3e partsoef van de A”KZ”A – Zeir AnpienZo”N – partsoef Zo”N (Z”A + noekva) van de Atsieloet

 

De Laatste Generatie

 

De Laatste Generatie

Rav Jehoeda Ashlag

De Oplossing

Door alle tijden en de hele wereld heen zijn wijze mensen gefaald met een oplossing te komen die door allen geaccepteerd zou worden.

Ik bied een waarachtige oplossing die voor allen acceptabel is en hen verenigt.

De nieuwe maatschappij

De acceptatie van het geloof in: “houd van uw naaste als van u zelf “

zo simpel is het, ( wat betekent: van uw naaste houden als van u zelf is het geloof doen! ). Een juiste verspreiding van opbrengsten zodat iedereen dat ontvangt in overeenstemming met zijn vaardigheden en naar zijn behoeften. Prive bezit bestaat maar de eigenaar zou er niet meer profijt van gebruiken dan hij werkelijk nodig heeft. Eigenaren van bezittingen zullen onder openbaar toezicht zijn in zelfbeheer- fondsen dan wel door middel van boekhouding. De in dienst gestelden zullen gelijk aan de niet in dienst gestelden hun benodigheden ontvangen. Volk die in een gemeenschap leven zullen het zelfde ontvangen als de werkers erin. Opbrengsten worden benut voor de opbouw van publieke middelen.

De verandering van de vorm

De wil om te ontvangen die ingeprent is in elke creatuur heeft een verschillende vorm dan van de Schepper zelf.

Daarom is de ziel afgescheiden van Hem, omdat een verandering in het spirituele is als een bijl die materiaal splijt.Dus is het duidelijk dat wat de Schepper van ons wil is; essentieel gelijkwaardig van vorm zijn waarmee we terugkeren en hechten aan Hem zoals we waren voordat wij geschapen werden. Het is zoals het vers gaat: “om te hechten aan Zijn eigenschappen: omdat Hij genadevol is, moet jij genadevol zijn”. Dat betekent dat we onze eigenschappen veranderen dat is zijn de wil om te ontvangen, en de eigenschappen van de Schepper aannemen die puur bestaan uit schenken, op zo'n manier dat bij alles wat we doen alleen is om onze medemens giften toe te kennen ten bate van hen naar onze beste vermogens.Op die manier komen we aan de intentie te hechten aan Hem, bedoelende gelijken in vorm. En de dingen die de mens moet doen voor hemzelf, de mimimum behoeften voor hem en zijn familie, die noodzakelijkheid word niet beschouwd als verandering van vorm omdat; “Noodzakelijkheid is evenmin ongeprezen als veroordeelt.”

En dat zal ontdekt worden ten tijde van de Messiah. Wanneer die les is geleert zullen we herstelling volledig verwerven. Twee Paden om Volmaaktheid te Ontdekken

Een pad van de Thora of een pad van pijn. Deze techniek zal een totale vernietiging van de wereld in een derde wereldoorlog te weeg brengen.

De overlevenden beslissen niet voor henzelf te werken meer dan eigenlijk noodzakelijk is en zullen in herinnering houden de verplichting hun aktiviteiten op te dragen ten bate van anderen. En als alle naties van deze wereld bewust zijn dat niemand voor zichzelf zal zorgen maar alleen voor anderen, zal oorlog verdwijnen en niet meer bestaan.

De Thora van de Messiah

De Thora (ook methode) als equivalent van de vorm. De Messiah zal iedereen leren door gelijkheid van vorm God te aanbidden, dat betekent dat hij bewijzen zal, dat mensen die zijn weg volgen beter af zijn. Hoe dan ook , als zij niet het werk van God op zich nemen, zullen zij geleid worden op een pad van verschrikkelijke terreur en pijn en vernietiging door oorlog.Dan zullen de naties van de wereld raad zoeken hoe zij oorlog kunnen vermijden, en ze zullen komen naar de Messiah , naar Jerusalem .. en hij zal ze deze Thora leren.

De Religieuse Formatie

De religieuse formatie van alle naties zal eerst en voor alles verplichten aan zijn leden ; te geven ten bate van zijn medemens de opvatting; een ander zijn leven gaat voor dat van iemands eigen, een formatie van “Houd van uw naaste als van u zelf “, dat betekent neem niet meer van de samenleving dan de onbevoorrechten. Dit is een begrijpelijke religie voor alle naties die opereren binnen het kader van de nieuwe maatschappij. Maar anderszins mag iedere natie zijn eigen religie en tradities bedrijven en de een moet zich niet mengen in een andere.

De wetten van deze gelijkheid voor alle religies (te schenken) zijn:

• Iemand zal naar zijn beste vermogen werken voor anderen, en buiten dat, indien noodzakelijk, totdat er geen honger meer is in de wereld.

• Ofschoon iemand dan wel een harde werker kan zijn, iemand mag niet meer dan de onbevoorrechten profiteren van de samenleving, zodat de leefstandaard voor iedereen gelijk zal zijn.

• Ofschoon er een religie is, eer moet verenigbaar zijn binnen religie, hij die meer schenkt ten bate van de samenleving zal een hogere onderscheiding ontvangen.

• De wetten van de samenleving zal iedereen straffen die zich er van onthoud zijn uiterste te doen.

• Een ieder en allemaal moet tot het uiterste streven, in overeenstemming met zijn religie, om constant de leefstandaard van de hele wereld te verbeteren, zodat al diegene die er in komen plezier uit hun leven halen en steeds meer levensvreugde.

• Niet iedereen moet zich in spiritualiteit ophouden, maar alleen enkele gekozenen in overeenstemming met veranderende behoeften. Er zal een zogenaamde- Hoogste Rechtbank zijn en iedereen die wenst deel te nemen in het spirituele leven, moet eerst veroorloofd zijn om dat te doen door deze rechtbank.

• Elke individu of groep die het nieuwe kader intreed moet een eed van loyaliteit dat hij alles zal naleven omdat God het zo bevolen heeft afleggen, of op zijn minst te beloven dat hij zijn kinderen zal leren dat God het bevolen heeft. Zij die claimen genoegen te nemen vanwege de ideologie zullen geaccepteerd worden onder voorwaarden. Als zij er naar leven kunnen ze volledig geaccepteerd worden. Niettemin zij moeten beloven het pad van hun erfenis niet aan hun zonen door te geven, maar hun opvoeding in handen van de staat toe vertrouwen.En als ze beiden niet willen dan moeten ze helemaal niet geaccepteerd worden want ze zullen hun vrienden bederven en het verlies zal de verdienste voorbijstreven.

• Er moet eerst een kleine organisatie zijn waarvan de leden gewillig zijn te werken, overeenkomstig hun mogelijkheden, en zij zullen ontvangen overeenkomstig hun behoeften om reden van religie.

• Zij zullen ijverig werken alsof ze contractwerkers zijn, als het nodig is meer dan acht uur per dag. In deze organisatie zal een complete administratie zijn als die van een staat. Zodat de administratie van die kleine samenleving voorziet in een kader voor alle naties van de wereld. Die organisatie zal zijn als een middelpunt dat zich uitstrijkt over naties en landen door de hele wereld, en iedereen die in dat kader treden zullen het leiderschap en administratieve programma accepteren van de aanvankelijke organisatie, zodat de hele wereld verenigd zal zijn in de confrontatie met de konsekwenties van verlies of genot van de opbrengst.

• Alle tegenstellingen tussen leden van de maatschappij zullen opgelost worden door de relevante partijen, en iedereen die zwakheid van zijn medemens of zijn onberispelijkheid uitbuit zal door meerderheid van stemmen verbannen worden.Als sommige uitzonderingen gevonden worden in de maatschappij moet het publiek op de hoogte gesteld worden van hen totdat zij gereformeerd zijn.Als pogingen om hen te reformeren falen, zal de maatschappij hen behandelen als uitschot zodat zij de anderen niet kunnen bederven in de maatschappij.

• Geen mens zal zijn benodigheden claimen van de maatschappij.

• Speciaal aangewezen personen zullen navraag doen over de behoeften van elk persoon en toezien op zijn voldoening.

• Zodat iedereen slechts geabsorbeerd is in geven en nooit hun eigen behoeftigheid hoeft aan te vullen.

• De vrijheid van de individu zal in stand blijven zolang het niet schadelijk is voor de maatschappij. Iedereen die weg wil en samengaan met een andere maatschappij moet in geen geval tegengehouden worden, zelfs niet als hun weggaan schadelijk is voor de maatschappij.

Publiciteit

Hier zijn de drie fundamenten voor de circulatie van de religie: De bevrediging van de verlangens: in ieder mens is een vonk die eist zich te verenigen met God. En wanneer het soms tot leven komt en ontwaakt om God te kennen, of God ontkennen (wat hetzelfde is), als er iemand is die dit verlangen bevredigen kan, zou hij met van alles instemmen.Daar aan toegevoegd is de kwestie van een volgend leven en de beloningen in de volgende wereld.Er is ook de kwestie van de trots van de individu en de trots van de natie.

Bewijs-dat de wereld bestaat, maar voor Hem, speciaal in de dagen van het atoomtijdperk.

Publiciteit: huren van mensen om deze woorden te verspreiden aan het publiek.

Er is geen hardere klap voor het kapitalistische regime dan deze nieuwe formatie van de maatschappij.We zouden niet moeten verwachten dat het kapitalistische regime uit zich zelf verdwijnt.

Publiciteit: als iemand in gedachten houd dat al het verkeerde te verbeteren is in de nieuwe maatschappij, is het niet moeilijk toegewijd te zijn er aan.

Joden zouden moeten presenteren aan de volkeren van de wereld vernieuwing van de wijsheid in religie, over rechtvaardigheid en vrede. In de meeste van die volkeren zijn onze volgelingen en deze wijsheid is toegerust aan ons alleen, en dit is wat zij verwachten van de terugkeer naar het Land Israel. Israel is arm de inwoners zijn gedoemd te lijden en te emigreren van het land. De enige remedie ervoor is de nieuwe maatschappij want het verenigt niet alleen alle naties als eenheid in elkaar helpen, maar het geeft kracht en doorzettingsvermogen aan elk en iedereen. En het belangrijkste-de nieuwe maatschappij geeft kracht op zo een manier dat de produktiviteit van het werk de armoede zal compenseren.

Als deze religie is geaccepteerd, is de bouw van de Tempel mogelijk.

De basis van deze verklaring is de ontdekking van beiden zowel spirituele als materiele creatie, wat niet meer is dan de wil om te ontvangen, bezien als bestaan van afwezigheid, want wat die substansie ontvangt is het verlengde bestaan van het bestaan. Dus we kunnen ons levendig voorstellen wat God van ons eist: gelijkheid van vorm. Omdat van nature ons lichaam alleen de wil heeft om te ontvangen en niets van de wil om te geven, wat het tegenovergestelde is van de Schepper, welke is helemaal geven en niet ontvangen. Dat verschil in vorm veroorzaakt strengheid van de Schepper. Daarom zijn we verplicht om tevredenheid te brengen aan onze Maker door de daden van de Thora en Mitzvot, en geven aan anderen, om vervolgens die vorm te ontvangen van het geven welke nogmaals hecht aan de Schepper zoals voor de schepping.

De leider van de generatie

Mensen geloven natuurlijk een leider die geen prive belangen heeft en geen verplichtingen tegenover zichzelf, die toegewijd is en zijn privacy achter laat ten gunste van het publiek omdat hij inderdaad is zo als hij zou moeten zijn.Wanneer de leider een ander persoon schaadt om sommige prive belangen, is hij een leugenaar en een bedrieger en zodra mensen hier achter komen, zullen zij hem vertrappen op de grond. Er zijn twee soorten van prive belangen: fysiek en mentaal.

Er is geen leider in de wereld die niet faalt voor het publiek door mentale belangen. Bijvoorbeeld, als er een genadevol is, en hij daarom de maatschappij ontdoen van boosdoeners en niet waarschuwt tegen hen, of omdat hij bang is voor wraak, misschien zelfs van de wraak van De Schepper en dat hij daarom de noodzakelijke korrekties tegenhoudt. Dus, vanwege prive belangen sloopt hij het publiek. Zelfs al ontdoet hij zich van materiele belangen,hij wil zich nog steeds niet ontdoen van idealistische of religieuse belangen, ofschoon ze alleen van hemzelf zijn zonder zich wat aan te trekken van het publiek,omdat hen alleen maar het woord geven hebben want ze hebben niets, zelfs de meest idealistische kan in de weg staan van weldoen.

Goede daden en Mitzvot (gedrag dat ogenblikkelijk hecht)

Het verstand kan niet verwerken wat het niet eerst waarneemt.

Een persoon wens iets niet omdat het goed is, maar het is goed omdat hij het wenst. De zinnen nemen niet waar wat niet eerst gedaan is. Dus acties leiden tot de zinnen, wat leid tot het begrijpen.

Bijvoorbeeld: de zinnen kunnen niet genot halen uit het geven voordat zij daadwerkelijk geven, en het is onmogelijk het grote belang te begrijpen van geven voordat je zinnen er van proeven. Voor het zelfde geld, het is onmogelijk te genieten van samenvloeing voordat vele goede daden verricht zijn, mits er in voorzien is dat ze gedaan zijn om Hem te behagen, dat is genot te hebben door de tevredenheid die Hij krijgt van jouw uitvoering van goede daden.Wanneer eenmaal het genot in goede daden gevoeld is, is het mogelijk hem te begrijpen, door de maat van genot die ontvangen is.

Er zijn twee richtlijnen voor religie:

1. Niet Omwille van Haar Naam, pragmatisch, wanneer hij krijgt wat hij wil is hij voldaan

2. Religieus, een mentale behoefte samen te vloeien met Hem, dat word genoemd, Omwille van Haar Naam. Door daden kan hij komen van niet Omwille Haar Naam tot Omwille Haar Naam.

Het Doel en De Zin van Het Leven.

Om samenvloeing met de Schepper te verwerven zoals door alleen Hem te behagen, of anderen zuiveren zodat zij mogen bereiken samen te vloeien met de Schepper.

Twee dienstbaarheden in de wereld.

Voor de Schepper of voor Zijn schepsels, een ervan moet. Er is geen proeven van totale vrijheid maar voor die dienstbaar zijn aan de Heer alleen en aan geen ander schepsel in de wereld.

Kontakt, Aansluiting Met Hem.

Er is niets natuurlijker dan tot kontakt te reiken met de Schepper, zoals het vers gaat: “De hele aarde is vol van Zijn glorie”, maar iemand weet het niet en voelt het niet. En de aanbidder die bedeeld is met kontakt met Hem, verwerft niets behalve de kennis.Dus hij word meer natuurlijker, eenvoudiger armer, totdat men kan zeggen voordat hij begunstigd werd ,dat hij, en de massa ook, buiten de eenvoudige natuur waren, want nu is hij gelijk en eenvoudig en begrijpt alle mensen en is zeer betrokken bij hen en niemand is dichterbij en natuurlijker bij de massa dan hij en men moet alleen van hem houden, want zij hebben niemand intiemer en meer broederlijk dan hem.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Verdeling van Elke Partzuf in Keter en ABYA

De verdeling van elke Partsoef in Kether en ABJA.

180) In de geestelijke werelden is alles gebouwd volgens hetzelfde principe, dat wil zeggen, men kan het algemene beoordelen naar het bijzondere en vice versa. Het gehele Universum wordt over het algemeen onderverdeeld in de vijf werelden AK en ABJA. De wereld AK wordt gezien als de Kether van alle werelden, terwijl de vier werelden ABJA overeenkomen met de Sfirot Chochma, Biena, Z”A en Malchoet.

Elke wereld, Partsoef of Sfira – over het algemeen elk geestelijk object, kan ook worden onderverdeeld in de vijf werelden A”K en ABJA. De Rosj van elke Partsoef wordt gerekend als Kether en de wereld A”K. De Goef, vanaf de Peh tot de Chazeh, wordt gerekend als de wereld Atsieloet (Chochma). De ruimte vanaf de Chazeh tot de Taboer wordt gerekend als de wereld Brieja, vanaf de Taboer en daar beneden – de werelden Jetsiera en Asieja (de ZO”N).

181) De Sfirot KCHaBCHaGaT NHJM hebben vele verschillende namen. Afhankelijk van wat men wenst aan te duiden mogen zij als volgt worden benoemd:

1.      G”E en AHP,

2.      KaCHaB ZO”N,

3.      NaRaNCHaJ

4.      Het puntje van de letter Joed en de 4 letters “Joed”, “Hej”, “Vav”, “Hej”.

 

5.      Een eenvoudige HaVaJaH (Galgalta) en AB, SA”G, MA en BO”N, die de vier soorten licht (vulling – Mieloejiem) aanduiden.

a) De vulling van AB – Joed Vav Dalet + Hej Joed +Vav Joed Vav + Hej Joed

b) De vulling van SA”G – Joed Vav Dalet + Hej Joed + Vav Alef Vav + Hej Joed

c) De vulling van MA – Joed Vav Dalet + Hej Alef + Vav Alef Vav + Hej Alef

d) De vulling van BO”N – Joed Vav Dalet + Hej Hej + Vav Vav + Hej Hej

 

6) De AA, AVI en ZO”N

a) De AA is Kether,

b) De Abba is Chochma,

c) De Iema is Biena,

d) De Z”A is ChaGaT NHJ

e) De Noekva is Malchoet

 

7) A”K en ABJA of Kether en ABJA. Malchoet de Kether wordt “de Peh” genoemd, Malchoet de Atsieloet - “de Chazeh”, Malchoet de Brieja - “de Taboer”, Malchoet de Jetsiera - “Ateret Jessod” en de algemene Malchoet – “de Siejoem Raglien”.

182) Er zijn twee redenen waarom de 10 Sfirot op verschillende manieren worden benoemd. De eerste is de gelijkenis naar eigenschappen met de Sfira waar het aan refereert. De tweede reden is het verschil qua eigenschappen met deze Sfira, die tot het uitkomen van een nieuwe speciale naam leidt. Bijvoorbeeld, Kether van de 10 Sfirot de Ohr Jasjar is aan de ene kant het Licht Ejn Sof (van Oneindigheid); aan de andere kant de Rosj van om het even welke Partsoef wordt “Kether” genoemd. Alle vijf Partsoefiem de A”K zijn ook “Kethariem”; de Partsoef Atiek is Kether en zo is ook AA.

Als zij alleen “Ketheriem” zijn, waarom heeft elk van hen dan zijn eigen naam? En verder, we weten al dat geestelijke objecten die volledige identieke eigenschappen hebben tot één enkele entiteit samenvloeien. Waarom vloeien dan deze geestelijke objecten (de Kethariem) dan niet samen?

Dit komt omdat, hoewel zij eigenschappen hebben gelijk aan Kether (zij refereren aan Ejn Sof), er een regel geldt dat zelfs als het hoge licht het vat binnentreedt (spreidt uit naar de Goef), het tot Ejn Sof (onbevattelijke Oneindigheid) wordt gerekend.

Daarom, zoals met betrekking tot de werelden ABJA, worden alle vijf Partsoefiem de A”K gerekend tot het Licht dat nog niet het vat binnen is gekomen. Aangezien A”K, gebouwd volgens de wetten van T”A, onmogelijk door de Partsoefiem de Atsieloet, gebasseerd op de wetten van Ts”B, te bevatten is.

De Partsoefiem Atiek en AA de Atsieloet komen beiden overeen met Kether de Niekoediem. Weet dat tijdens de Katnoet de Atsieloet AA niet Kether is, omdat zijn niveau in deze toestand Chochma is. Ondertussen is de enige Kether Atiek.

Tijdens de Gadloet stijgen echter alle Partsoefiem de Atsieloet. Atiek 'verlaat' A”K en AA neemt gebruik van zijn AHP de Alieja en wordt de Partsoef Kether de Atsieloet. Verder, zoals met alle Partsoefiem de A”K, wordt Atiek gebouwd volgens de weten van Ts”A; vandaar dat het ook onbevattelijk is voor de lagere Partsoefiem en de werelden (Atiek stamt af van het woord “Ne'etak” - 'afgescheiden').

183) De tien Sfirot worden Kether en ABJA genoemd, omdat Kabbalisten willen wijzen op de verdeling in Keliem de Paniem (de 'aangezichts'-vaten) en Keliem de Achoraïm (de 'achterste'-vaten), die plaatsvond tijdens de Ts”B. Zoals eerder vermeldt steeg Malchoet Mesajemet van het niveau van Biena de Goef (genaamd Tieferet) naar de Chazeh, waarmee het een nieuwe Siejoem de Partsoef, de Parsa genaamd, creërt en onder Atsieloet plaatst.

De vaten die onder de Parsa zijn verlieten Atsieloet en worden BJA genoemd. Het lagere tweederde gedeelte van Tieferet wordt Brieja genoemd, de NHJ worden Jetsiera genoemd en Malchoet Asieja.Het is de moeite waard om te vermelden dat elke Sfira werd onderverdeeld in de vaten “Paniem” en “Achoraïm”, zodat de vaten boven de Chazeh Paniem zijn en die onder de Chazeh Achoraïm.

184) Aangezien de Parsa zich op het niveau van Chazeh bevindt, splijt elke Sfira en elke Partsoef zich in vier niveau's genaamd ABJA. Atsieloet is de ruimte boven de Chazeh, de BJA – onder de Chazeh. Feitelijk was deze verdeling al aanwezig in de wereld A”K. het verschil is echter dat in A”K de Parsa naar de Taboer afdaalde, terwijl het zich in Atsieloet op het niveau van Chazeh bevindt.

Het blijkt dat zijn eigen Atsieloet de Partsoefiem AB en SA”G zijn die boven de Taboer eindigen, terwijl zijn BJA, oftewel de Partsoefiem MA en BO”N, onder de Taboer zijn. Galgalta is daarom Rosj; AB en SA”G boven de Taboer zijn Atsieloet; MA en BO”N onder de Taboer zijn BJA.

185) Alle vijf Partsoefiem de Atsieloet worden op dezelfde manier verdeeld. AA is de Rosj van de gehele wereld Atsieloet; AVI Ielajien, die overeenkomen met AB en op Partsoef AA vanaf Peh tot de Chazeh kleden, zijn Atsieloet de Atsieloet (verwar je niet met de algemene Parsa van de werelden ABJA).

De YESHSUT, die overeenkomt met SA”G en op AA vanaf zijn Chazeh tot de Taboer kleedt, worden Brieja de Atsieloet genoemd. De ZO”N, die overeenkomen met MA en BO”N en die op AA kleden vanaf zijn Taboer tot de Siejoem de Atsieloet, zijn Jetsiera en Asieja de Atsieloet. We zien dus dat de wereld Atsieloet ook werd verdeeld in zijn eigen Rosj en ABJA. Zoals in de wereld A”K is de Parsa op zijn plaats, oftewel op het nvieau van de Chazeh de AA.

186) Wanneer we het gehele Universum als één geheel zien, zullen we zien dat de drie Partsoefiem, Galgalta, AB en SA”G van de wereld Adam Kadmon, de algemene Rosj voorstelt; de vijf Partsoefiem de Atsieloet, die op de ruimte van de Taboer de A”K tot de Parsa kleedt, zijn Atsieloet van het Universum. De drie werelden BJA onder de Parsa zijn de BJA van het Universum.

187) Alle specifieke Sfirot de Sfirot worden op dezelfde manier verdeeld. Zelfs Malchoet de Malchoet de Asieja heeft zijn eigen Rosj en Goef. De Goef wordt verdeeld door zijn Chazeh, Taboer en Siejoem Raglien. De Parsa, die zich onder de Atsieloet van dit niveau bevindt, staat in de Chazeh en begrenst het.

Brieja van dit niveau neemt de plaats in tussen de Chazeh en de Taboer. Jetsiera en Asieja van dit niveau zijn te vinden tussen de Taboer en Siejoem Raglien. Sfirot ChaGaT van elk niveau komt overeen met Atsieloet. De lagere tweederden van Tieferet van Chazeh tot de Taboer zijn Brieja, NHJ – Jetsiera en Malchoet – Asieja.

188) De Rosj van elk niveau verwijst dus naar de Kether of Jechida, of Partsoef Galgalta. Atsieloet (van Peh tot de Chazeh) refereert aan Chochma of het Licht Chaja, of AB. Brieja (vanaf de Chazeh tot de Taboer) verwijst naar Biena of het licht Nesjama, of SA”G. Jetsiera en Asieja (onder de Taboer) refereert aan ZO”N of de lichten Roeach en Nefesj, of Partsoefiem.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Het Opstijgen van de Werelden

155) Het voornamelijke verschil tussen de werelden A"K en Atsieloet bestaat uit het feit dat de Partsoefiem van de wereld Adam Kadmon ontstonden als gevolg van de Tsiemtsoem Alef. Elk van hun niveau's bestaat uit 10 volledige Sfirot met één enkele vat – Malchoet. De negen eerste Sfirot bestaan enkel uit licht, de Schepper.

De Partsoefiem de Atsieloet zijn het resultaat van Tsiemtsoem Beth. Wanneer we zeggen dat op de dag dat de Schepper de Hemelen en Aarde schiep, bedoelen we dat Rachamiem (genade) bij Din (strengheid; recht) werd toegevoegd tijdens het opstijgen en samenvloeien van Malchoet (het niveau Din) naar en met Biena (het niveau Rachamiem).

Met als gevolg dat er een nieuwe Siejoem op het Hogere Licht in Biena op het niveau van Chazeh verscheen (omdat Malchoet Mesajemet naar Biena opsteeg). Malchoet Mizdaveget, die zich in Peh de Rosj bevondt, steeg naar Biena de Rosj genaamd Niekvej Ejnaim, zodat alleen de vaten Kether en Chochma zich op het niveau VAK zonder Rosj bevonden, i.e., de lichten Nefesj en Roeach. Van de vijf vaten waren Biena, Z"A en Malchoet evenals de lichten Nesjama, Chaja en Jechida afwezig.

156) Zoals boven vermeldt ontvingen de Partsoefiem van de wereld Atsieloet het licht Chochma van de Partsoefiem AB-SA"G de A"K met behulp van het opstijgen van MA”N tijdens de tweede Ieboer. Dit licht deed Malchoet vanaf Niekvej Ejnaim de Rosj weer afdalen naar de Peh, zoals het was voor de Ts"B. Zo verkregen de Partsoefiem weer de tot dan toe gemiste Keliem de Biena, Z"A en Malchoet en, overeenkomstig, de lichten Nesjama, Chaja, en Jechida.

Dit heeft alleen betrekking op de 10 Sfirot de Rosj, maar niet de Goef, aangezien het licht Chochma nog niet verspreidt was vanaf de Peh de Rosj tot de Goef. Dus, zelfs tijdens het ontvangen van Mochien de Gadloet de Rosj verbleven de Goefiem nog steeds in de toestand Ts"B, zoals in Katnoet.

De Partsoefiem de Atsieloet worden gezien als het niveau van de 10 Sfirot die ontstonden op Aviejoet de Bchiena Alef. Die komt overeen met het niveau Z"A (VAK zonder Rosj), en wordt de wereld MA genoemd. Zij kleden op de Partsoefiem de MA (Z"A) van de vijf Partsoefiem de A"K, gepositioneerd onder de Taboer.

157) Atiek de Atsieloet ontvangt het licht van MA de Galgalta, i.e., kleedt erop vanaf de Taboer tot Jessod. De Partsoef Ariech Anpien (AA) de Atsieloet kleedt op de Partsoef A"B vanaf de Taboer naar beneden en ontvangt het licht van MA de AB. De Partsoef Abba ve Iema de Atsieloet kleden op SA"G de A"K vanaf de Taboer naar beneden en ontvangen het licht van MA.

ZO"N de Atsieloet kleden op de Partsoefiem MA en BO"N van de wereld A"K en ontvangen het licht op dit niveau. Dus, alle Partsoefiem van de wereld Atsieloet ontvangen het licht van de overeenkomstige Partsoef de A"K op het niveau van zijn VA"K bli Rosj vanaf de Taboer tot Jessod, i.e., op het niveau van MA de A"K. Het kleedt echter niet volledig op de overkomstige Partsoef van de wereld Adam Kadmon.

Ondanks het feit dat het niveau van Ohr Chochma in de Rasjiem de Atsieloet GAR bereikt, nemen we alleen het niveau Chochma dat vanaf de Peh de Rosj naar de Goef spreidt in acht, i.e., de VAK bli Rosj of Z"A.

158) Dit betekent niet dat elk van de vijf Partsoefiem de Atsieloet zich op de overeenkomstige Bchiena van de wereld A"K kleedt. Dit is onmogelijk omdat de vijf Partsoefiem de A"K op elkaar kleden. Hetzelfde gebeurt met de vijf Partsoefiem de Atsieloet. Het betekent dat het niveau van elke Partsoef de Atsieloet overeenkomt met het niveau van de vijf Partsoefiem de A"K en het daar zijn licht van ontvangt.

159) Om het voor de hogere Partsoefiem mogelijk te maken Mochien vanaf de Peh tot de Goefiem van de vijf Partsoefiem de Atsieloet te bekleden, moeten de lagere Partsoefiem MA"N laten opstijgen. Alleen dan kunnen zij een verhoging tot de 10 Sfirot van het tweede soort, voldoende voor de Goefiem, ontvangen. MA"N wordt in drie Bchienot verhoogd.

Eerst baart MA"N op Aviejoet Beth 10 Sfirot de Biena, i.e., de SA"G in Gadloet met het licht Nesjama. Dan creërt MA"N op Aviejoet Giemel 10 Sfirot de Chochma, i.e., AB met Mochien de Chaja. Als MA"N wordt verheven, dit keer op Bchiena Dalet, ontstaan er 10 Sfirot op het niveau Kether of Galgalta met Mochien de Jechida.

160) De lagere Partsoefiem die MA"N moeten doen opstijgen zijn de menselijke zielen (de "NaRaN de Tsadiekiem"), die zich al in de werelden BJA bevinden en de mogelijkheid hebben om MA"N te verheffen naar ZO"N de Atsieloet, die op zijn beurt MA"N naar hun eigen hogere Partsoef laat opstijgen: Ariech Anpien, Abba ve Iema en daarboven, totdat zij de Partsoefiem de A"K bereiken.

Dan, als antwoord op MA"N, daalt het hogere licht vanaf Olam Ejn Sof tot A"K neer. De 10 Sfirot ontstaan volgens de Aviejoet de MA"N die er aanwezig is. Mocht het Bchiena Beth zijn, dan komt het overeen met het niveau Nesjama. Bchiena Giemel komt overeen met het niveau Chaja en Bchiena Dalet trekt het licht Jechida aan.

Geleidelijk aan daalt de Mochien vanaf hetzelfde niveau door de Partsoefiem de A"K tot de Partsoefiem de Atsieloet af, totdat het ZO"N de Atsieloet bereikt. Met behulp van de Mochien, zetten ZO"N de Atsieloet de NaRaN de Tsadiekiem aan om MA"N vanuit BJA te verheffen. De algemene regel geldt dat elke nieuwe Mochien rechtstreeks van Olam Ejn Sof komt. Geen enkel niveau kan MA"N doen opstijgen of het licht Chochma ontvangen zonder de hogere Partsoef die zich er het dichts bij bevindt.

161) Je moet weten dat de lagere Partsoefiem niet het licht van ZO"N de Atsieloet kunnen ontvangen zonder dat alle hogere Partsoefiem de Atsieloet en A"K Gadloet verkrijgen. De nieuwe Mochien daalt alleen van Olam Ejn Sof af. De NaRaN de Tsadiekiem kunnen alleen de Mochien van de voorgaande Partsoef ontvangen, i.e., vanaf ZO"N de Atsieloet.

Vandaar dat de Mochien langs alle Partsoefiem boven ZO"N de Atsieloet moet, tot de Mochien het eindpunt bereikt. Alleen daarna zal Mochien aan NaRaN de Tsadiekiem in de werelden BJA gegeven worden. We weten al dat niets ooit van het geestelijke verdwijnt. In tegenstelling tot wat er in onze wereld gebeurt, verblijft een geestelijk object dat van de ene plaats tot de andere overgaat toch in zijn eerdere positie.

Dit kan vergeleken worden met het aansteken van de ene kaars de andere. Wanneer de eerste kaars het vuur aan de andere doorgeeft, blijft de eerste kaars nog steeds branden. De regel houdt in dat het aanvankelijke licht (de wortel) op zijn plaats blijft terwijl de tak van positie verandert. Nu begrijp je dat hetzelfde licht dat via alle hogere werelden afdaalt en NaRaN de Tsadiekiem bereikt, tevens op elk niveau blijft waar het doorheen komt. Niveau's ontvangen alleen meer licht dankzij het feit dat zij het moeten doorgeven aan NaRaN de Tsadiekiem.

162) Zoals boven vermeldt, zou je nu moeten begrijpen hoe, door hun handelingen, de lagere geestelijke objecten het opstijgen van de werelden en de Partsoefiem veroorzaken. Wanneer hun handelingen correct zijn verheffen zij MA"N en trekken zij het licht aan. Dan groeien en stijgen alle niveau's waar het licht doorheen komt. Wanneer deze handelingen afnemen, dan zo ook MA"N; Mochien verdwijnt van de niveau's, de hogere werelden houden op het door te geven naar de lagere; dus, zij dalen af naar hun aanvankelijke permanente (minimale) toestand.

163) Nu zullen we de opeenvolging van het opstijgen van de vijf Partsoefiem de Atsieloet naar de vijf Partsoefiem de A"K bespreken. We zullen eveneens het opstijgen van de drie werelden BJA naar YESHSUT en de ZO"N de Atsieloet ophelderen, beginnende met hun minimale toestand (Katnoet), tot het ultieme niveau dat bereikt wordt aan het einde van een 6000 jarige periode, in Gmar Tiekoen. Normaal spreken we over drie algemene stijgingen die in vele speciale krachten worden onderverdeeld.

We weten dat de eerste Partsoef in de wereld A"K na Ts"A Galgalta was. De vier volgende Partsoefiem de A"K kleedden zich daar op: de AB, SA"G, MA en BO"N. De Siejoem Raglej de A"K bevindt zich boven het punt van onze wereld. Galgalta wordt aan alle kanten omringd met het licht van Ejn Sof. Dit licht is grenzeloos en onbeschrijvelijk. Het deel van dit licht dat Galgalta binnentreedt wordt een lijn genoemd, of Innerlijk Licht.

164) Er is een Partsoef genaamd THNHJM de A"K binnen Partsoefiem MA en BO"N de A"K. Het wordt ook gedefiniëerd als Nekoedot de SA"G de A"K. Tijdens Ts"B, stijgt Malchoet Mesajemet, die zich boven het punt van onze wereld bevindt, naar Tieferet en vestigt zich in de Chazeh van deze Partsoef onder het hogere derde gedeelte van Tieferet. Hier wordt een nieuwe Siejoem op het hogere licht (niet mogelijk lager te gaan) gevormd. Deze Siejoem onder de wereld Atsieloet werd Parsa genoemd.

De Sfirot van de Partsoef Nekoedot de SA"G, die zich onder de Parsa bevinden, vormen op de volgende manier een plaats voor de werelden BJA: de lagere twee derden van Tieferet tot de Chazeh maakt een plaats voor de wereld Brieja, Netsach, Hod en Jessod voor de wereld Jetsiera en Malchoet voor de wereld Asieja. De locatie van de drie werelden BJA begint dus vanaf de Parsa en eindigt met het punt van onze wereld.

165) De vier werelden, Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja, bevinden zich tussen de Taboer en het punt van onze wereld. De wereld Atsieloet is tussen de Taboer de A"K en Parsa. De plaats voor de werelden BJA wordt gevormd tussen de Parsa en het punt van onze wereld. De toestand van de wereld A"K en BJA is nu permanent en er zal geen vermindering meer plaatsvinden.

Alle Partsoefiem en de werelden in deze toestand hebben alleen het niveau VAK blie Rosj. Met als toevoeging dat zelfs wanneer GAR zich in de Rashiem van de eerste drie Partsoefiem de Atsieloet bevindt, het licht dan niet onder de Peh kan verspreiden en alle Goefiem verblijven in de toestand VAK blie Rosj. Dezelfde toestand is in de werelden BJA aanwezig. Zelfs in de Partsoefiem de A"K wordt GAR als afwezig gerekend met betrekking tot het Omringde Licht (het Ohr Makief).

166) Er zijn drie algemene opstijgingen voor het aanvullen van de werelden met drie niveau's: Nesjama, Chaja en Jechida. Deze opstijgingen hangen af van de MA"N die de lagere objecten doen opstijgen. De eerste opstijging is wanneer MA"N naar het niveau Aviejoet de Bchiena Beth opstijgt. Dan wordt de AHP de Biena (Het Ohr Nesjama) gecorrigeerd door zijn toevoeging van de 10 Sfirot van het tweede type, i.e, met behup van het schijnsel van Sjoeroek. Daarmee schijnt de Mochien ook op ZA"T en in de Goefiem, zoals in de Partsoefiem de A"K waar alle niveau's van de 10 Sfirot van de Rasjiem ook in hun Goefiem schijnen.

167) Wanneer het licht door de wereld Atsieloet gaat, ontvangt elk van deze wereld vijf Partsoefiem van het licht Biena, genaamd Nesjama, of Mochien de SA"G, die op de Partsoefiem de Atsieloet schijnen zoals zij deden in A"K. Ze ontvangen het licht Gadloet en kleden op de Partsoefiem de A"K naar gelang het niveau van de Mochien die zij bezitten.

168) Op het moment dat Atiek Mochien de Biena ontvangt, stijgt het en kleedt het op de Partsoef Biena van de wereld A"K, overeenkomstig met het niveau SA"G (Biena) de Galgalta de A"K. Daar ontvangt het Bchienat Nesjama de Jechida van de wereld A"K, die in zijn Goef schijnt.

Wanneer de Mochien Partsoef Ariech Anpien de Atsieloet bereikt, stijgt het en kleedt het op de Rosj de Ariek, overeenkomstig met het niveau SA"G van Partsoef AB de A"K en ontvangt het Bchienat Nesjama de Chaja de A"K, die ook in zijn Goef schijnt. Wanneer Mochien de Partsoef Abba ve Iema bereikt, stijgt het met één niveau en kleedt op GAR de Ariech Anpien, dat overeenkomt met het niveau Biena de SA"G de A"K. Daar ontvangt Abba ve Iema het licht Nesjama de Nesjama de A"K die in zijn ZA"T schijnt.

Wanneer Mochien YESHSUT en ZO"N de Atsieloet bereikt, stijgen zij en kleden op Abba ve Iema de Atsieloet, die overeenkomt met Bchienat Biena van de Partsoefiem MA en BO"N de A"K. Vanaf hier ontvangen zij het licht Nesjama de Nefesj-Roeach de A"K. Dan ontvangen de NaRaN de Tsadiekiem de Mochien de Nesjama van de wereld Atsieloet. Wanneer de Mochien de Partsoefiem de Brieja bereikt stijgt deze wereld, bekleedt Noekvah de Atsieloet en ontvangt daarvan Bchienat Nefesj de Atsieloet.

Als de Mochien de wereld Jetsiera bereikt, stijgt het en kleedt het op de wereld Brieja, en ontvangt het er Bchienat Nesjama en GAR de Brieja van. Wanneer Mochien uiteindelijk de wereld Asieja bereikt, stijgt het en kleedt het op de wereld Jetsiera, waarbij het Bchienat Mochien de VAK de Jetsiera bereikt. We hebben dus geleerd wat elke Partsoef  ontving tijdens de eerste opstijging die veroorzaakt werd door MA"N van het tweede type, opgestegen door de zielen in de werelden BJA.

169) De tweede stijging vond plaats als gevolg van het verheffen van MA"N op Aviejoet de Bchiena Giemel, als de AHP de Chochma (Chaja) wordt gecorrigeerd. Gadloet en toevoegingen aan 10 Sfirot van het tweede type vindt plaats wanneer Mochien in ZAT en Goefiem schijnt, evenals als in de Partsoefiem A"K. Wanneer Mochien door de werelden BJA afdaalt, groeit elke Partsoef die door dit licht beïnvloedt wordt en stijgt een niveau hoger.

170) Wanneer Mochien Partsoef Atiek de Atsieloet bereikt, stijgt Atiek en kleedt het op Partsoef Chochma de A"K, genaamd AB. Dit komt overeen met het niveau AB de Galgalta de A"K en ontvangt het licht Chaja de Jechida. Wanneer de Mochien Partsoef Ariech Anpien de Atsieloet bereikt, stijgt AA en kleedt het op GAR de SA"G de A"K, dat overeenkomt met het niveau AB de A"K, en ontvangt het licht Chaja de Chaja de A"K

Als de Mochien Partsoef Abba ve Iema de Atsieloet bereikt, stijgt het en kleedt het op GAR de Atiek in Katnoet. Het komt overeen met AB de SA"G de A"K en ontvangt het licht Chaja de Nesjama de A"K, die ook voor ZA"T en de Goefiem schijnt. Wanneer de Mochien YESHSUT de Atsieloet bereikt, stijgt het en kleedt op GAR de Ariech Anpien in Katnoet. Het komt overeen met AB de MA de A"K en ontvangt het licht Chaja de MA de A"K.

Als de Mochien Partsoef ZO"N de Atsieloet bereikt, stijgt het en kleedt het op GAR de Abba ve Iema. Dit komt overeen met AB de BO"N de A"K en ontvangt het licht Chaja de BO"N de A"K. De zielen van de Tsadiekiem ontvangen het licht van ZO"N. Wanneer de Mochien de wereld Brieja bereikt, stijgt het en kleedt het op Z"A de Atsieloet en ontvangt het licht Roeach de Atsieloet.

Als de wereld Jetsiera Mochien ontvangt, stijgt het en kleedt op Noekva de Atsieloet, waarbij het licht Nefesj de Atsieloet ontvangt. Wanneer de Mochien de wereld Asieja bereikt, stijgt het en kleedt op de wereld Brieja en ontvangt Bchienat GAR en Nesjama de Brieja. Dan wordt de wereld Asieja gevuld met alle lichten van NaRaN de BJA. We hebben dus geleerd over de tweede verheffingen van elke Partsoef de ABJA die steeg en groeide omdat NaRaN de Tsadiekiem MA"N de Bchiena Giemel deden opstijgen.

171) De derde opstijging van de werelden vindt plaats als antwoord op MA"N die opsteeg met behulp van de zielen op Aviejoet Dalet. De AHP de Kether wordt gecorrigeerd en de Partsoef ontvangt het licht Jechida d.m.v het aanvullen tot 10 Sfirot (tweede type). De Mochien schijnt ook in zijn ZA"T en Goefiem zoals het deed in de Partsoefiem de A"K. Terwijl het door de Partsoefiem van de werelden ABJA passeerd, groeit elke item, stijgt, en kleedt op de hogere ervan, afhankelijk van het type licht dat zich erin bevindt.

172) Wanneer de Mochien naar Partsoef Atiek de Atsieloet komt, stijgt Atiek, kleedt op GAR de Galgalta de A"K en ontvangt het licht Jechida de Jechida. Wanneer de Mochien Ariech Anpien de Atsieloet bereikt, stijgt Ariech Anpien naar het niveau GAR de AB de A"K en ontvangt het licht Jechida de Chaja de A"K.

Als de Mochien Abba ve Iema bereikt, stijgt deze Partsoef naar GAR de SA"G de A"K en ontvangt het licht Jechida de Nesjama de A"K. Wanneer de Partsoef YESHSUT de Mochien ontvangt, stijgt het naar GAR de MA de A"K en ontvangt het licht Jechida de MA de A"K. Als de Mochien ZO"N bereikt, stijgen zij naar GAR de BO"N de A"K en ontvangen het licht Jechida de BO"N de A"K. Dan ontvangen de NaRaN de Tsadiekiem het licht Jechida van ZO"N de Atsieloet.

Wanneer de Mochien Brieja bereikt, stijgt deze wereld naar YESHSUT de Atsieloet en ontvangt het licht Nesjama de Atsieloet. De Mochien verheft de wereld Jetsiera naar Partsoef Z"A de Atsieloet, die het licht Roeach de Atsieloet ontvangt. Wanneer de Mochien Asieja bereikt, stijgt de wereld naar Partsoef Noekva de Atsieloet, die het licht Nefesj de Atsieloet ontvangt (Zie diagram 9 van "Sefer haIelan").

173) Het blijkt, dat tijdens de derde opstijging elke van de vijf Partsoefiem de Atsieloet zich uitzette ten koste van Nesjama, Jechida en Chaja de A"K, door op de 5 overeenkomstige Partsoefiem de A"K te kleden. De NaRaN de Tsadiekiem en de werelden BJA stegen, doordat zij GAR kregen, boven de Parsa. Nu schijnt het licht Chochma in hun Chassadiem.

174) Weet dat de NaRaN de Tsadiekiem, (menselijke zielen die in de werelden BJA leven) constant alleen op de Partsoefiem van BJA kleden, onder de Parsa. Nefesj kleedt op de 10 Sfirot de Asieja, Roeach – op de 10 Sfirot de Jetsiera en Nesjama – oftewel de 10 Sfirot de Brieja. Hoewel de zielen licht van ZO"N de Atsieloet ontvangen, komt het naar hen toe via de werelden BJA, waar zij zich op kleden. De NaRaN de Tsadiekiem stijgen samen met de verheffingen van de werelden BJA. De werelden BJA stijgen op in overeenstemming met het licht dat de NaRaN de Tsadiekiem ontvangen, i.e., het is afhankelijk van de kracht van MA"N die door hen opstijgt.

175) Alle werelden en Partsoefiem die in een normale, permanente toestand verkeren, hebben alleen VAK blie Rosj. Dit betekent dat elk niveau alleen zes van zijn hogere Sfirot gebruikt, gevuld met de 6 lagere lichten. Zelfs NaRaN de Tsadiekiem zijn niets meer dan de VAK, ondanks het feit dat zij GAR de Nesjama van de wereld Brieja hebben. In vergelijking met de wereld Atsieloet zijn deze GAR VAK.

Hetzelfde kan gezegd worden over de Partsoefiem de Atsieloet. Hoewel er licht GAR in hun Rasjiem (hoofden) is, spreidt dit licht niet naar de Goefiem; vandaar dat deze Partsoefiem als VAK worden gerekend. Het gebruik van de aangevulde vaten (Sfirot), dat tot het ontvangen van meer licht leidt, nemen alleen plaats als gevolg van het opstijgen van MA"N door de Tsadiekiem (i.e., de menselijke zielen in de werelden BJA).

Het ontvangen van dit licht (de Mochien) is alleen mogelijk d.m.v. het opstijgen van de lagere Partsoef naar het niveau van een hogere. De hogere Partsoefiem de Atsieloet (AA, Abbe ve Iema en YESHSUT) zijn aangevuld tot 10 Sfirot volgens het tweede type (met hun eigen AHP). De ZO"N zijn echter aangevuld tot 10 Sfirot volgens het eerste type, i.e., door met zijn AHP naar het niveau op te stijgen van de hogere Partsoef, en niet die van zichzelf.

Dit komt omdat de AHP de ZO"N de Atsieloet enorme wensen om te ontvangen zijn, zoals de Essentie van de Schepping (Malchoet de Malchoet). Deze verlangens kunnen niet voor Gmar Tiekoen worden gecorrigeerd. Vandaar dat de vijf Partsoefiem van de wereld Atsieloet alleen het licht Nesjama, Chaja en Jechida kunnen ontvangen tijdens hij opstijging naar de overeenkomende Partsoefiem de A"K.

De werelden BJA kunnen ook de lichten Nesjama, Chaja en Jechida tijdens het opstijgen naar YESHUT en ZO"N de Atsieloet ontvangen. Brieja kleedt op YESHSUT, Jetsiera – op Z"A en Asieja – op Malchoet (Noekva) de Atsieloet. Het blijkt dat tijdens deze opstijging de plaats vanaf de Parsa en lager (de plaats BJA) volledig zonder licht achterblijft. Aan de ene kant is er een verschil tussen de 10 Sfirot van Brieja en de 6 hogere Sfirot de Jetsiera, en aan de andere kant, alleen andere Sfirot.

14 (van de 30) Lagere Sfirot van de plaats BJA zijn dus de permanente locatie voor de Kliepot (i.e., 'verlangen om-' het licht voor hun eigen plezier zonder scherm, 'te ontvangen'). Door de "zonde" van Adam daalde de 14 lagere Sfirot de BJA af naar deze plaats. Eerst stonden deze werelden, zoals we al weten, op zijn minst 14 Sfirot hoger. Daarom, na het opstijgen van de werelden BJA naar Atsieloet, is er absoluut "niets" in de plaats tussen Parsa tot de Chazeh (borstkast) de Jetsiera, noch de werelden BJA, noch de Kliepot; terwijl de plaats vanaf de Chazeh de Jetsiera en lagere ingenomen wordt door de Kliepot.

176) Dus, het ontvangen van aanvullende lichten, Nesjama, Chaja en Jechida, hangt af van de MA"N die opstijgt via de lagere Partsoefiem en, uiteindelijk, hangt het dus af van de menselijke zielen (NaRaN de Tsadiekiem). Mocht er iets gebeuren met de NaRaN de Tsadiekiem en kunnen zij, om één of andere reden, geen MA"N laten opstijgen, dan verdwijnen de "aanvullende" lichten van alle Partsoefiem de ABJA. De permanente lichten – Nefesj en Roeach, die de vaten Kether en Chochma in dergelijke toestanden vullen, verlaten hen echter nooit.

177) Zoals al eerder vermeldt, is er MA aan de rechterkant van de wereld Atsieloet, i.e., zijn eigen vaten, en BO"N aan de linkerkant, i.e., de gebroken vaten van de wereld Niekoediem, die gecorrigeerd worden met behulp van de vaten MA de Atsieloet. Het is dus niet vreemd dat Ariech Anpien de BO"N als Kether de Atsieloet gerekend wordt en Abba ve Iema – AB de Atsieloet.

Ariech Anpien is de lagere helft van Kether de BO"N en Abba ve Iema is de lagere helft van Chochma en Biena de Niekoediem. Dus, de Partsoef Kether de A"K (Galgalta) moet overeenkomen met AA de Atsieloet. Feitelijk betekent het dat alle Partsoefiem de BO"N Nekevot zijn, i.e., zij hebben geen mogelijkheid om voor zichzelf te ontvangen; zij kunnen alleen verkrijgen wat de overeenkomstige Partsoefiem de MA (Zehariem) hen geven.

Vandaar dat alle opstijging alleen plaatsvinden met de Zehariem (Partsoefiem de MA). Aangezien er geen vaten van AA de MA overeenkomen met Kether, maar alleen met Chochma, hebben Abba ve Iema de MA alleen de vaten die overeenkomen met Biena. Partsoef AB de A"K komt overeen met AA en Partsoef SA"G de A"K komt overeen met Abba ve Iema. De Partsoef Kether de A"K komt alleen overeen met de Partsoef Atiek, die het gehele niveau in nam van Kether de MA.

178) De volgorde van de Partsoefiem in alle werelden verandert niet als gevolg van deze opstijgingen. Zoals we weten, veroorzaakt MA"N, als die opstijgt door de NaRaN de Tsadiekiem, het aanvullend ontvangen van licht in alle hogere Partsoefiem, die het licht weer doorgeven vanaf Olam Ejn Sof waarbij zij een deel voor zichzelf overlaten, elk volgens zijn positie, groeiend in omvang en alsmaar hoger opstijgend.

Elke Partsoef stijgt naar het niveau van de hogere, i.e., alle Partsoefiem stijgen zonder hun rangorde te veranderen. Bijvoorbeeld, wanneer ZO"N vanaf de permanente positie onder de Taboer de AA bewegen, stijgen zij één niveau hoger, i.e., vanaf de Chazeh de AA. AA gaat echter tegelijk één niveau hoger, i.e., vanaf de Peh de Atiek naar GAR de Atiek.

Vanzelfsprekend stijgen al zijn Sfirot ook. Zijn ChaGaT bereiken het vorige niveau GAR, terwijl de Sfirot die zich tussen de Chazeh en de Taboer bevonden naar deze plaats toe stijgen, etc. ZO"N zijn nu dus op het niveau van de Taboer en onder Partsoef AA, i.e., hun positie veranderde niet (zie diagram 4 van "Sefer haIelan", waar tijdens het ontvangen van het licht Nesjama, ZO"N naar GAR de YESHSUT opsteeg, gelocaliseerd onder de Peh de Abba ve Iema, gepositioneerd onder de Chazeh de AA).

Alle Partsoefiem de Atsieloet stijgen echter ook één niveau (zie diagram 7 van "Sefer haIelan") tijdens het ontvangen van het licht Nesjama. Vandaar zijn ZO"N nog steeds bekleed op de plaats onder de Peh de YESHSUT, die zich onder de Chazeh de Abba ve Iema bevindt, gepositioneerd onder de Taboer de AA. De opstijgingen van alle Partsoefiem vinden zonder uitzondering plaats op dezelfde manier (zie diagramen 3 tot en met 12 van "Sefer haIelan").

179) Ook moet men opmerken dat tijdens het opstijgen alle Partsoefiem "sporen" op de voorafgaande niveau's achterlaten. Met andere woorden, zij stijgen op én zij blijven op hun plaats; er verdwijnt immers niets in het geestelijke. Bijvoorbeeld, hoewel GAR de Abba ve Iema naar het niveau van GAR de AA opstijgen, blijven zij eveneens op hun voorafgaande plek - onder Peh de AA, waar YESHSUT nu opstijgt (naar ChaGaT de Abba ve Iema). Zij krijgen hetzelfde licht dat ontvangen werd door ChaGaT de Abba ve Iema toen zij op deze plaats waren voor de opstijging.

Er zijn nu dus drie Partsoefiem op dat niveau op hetzelfde moment; GAR de Abba ve Iema (na de opstijging) nemen nu de permanente plaats in van GAR de AA, en geven het licht door aan hun voorafgaande positie – vanaf de Peh de AA en beneden. Dit niveau wordt nu ingenomen door YESHSUT, aangezien GAR de AA, Abba ve Iema en YESHSUT tegelijk op dezelfde plaats schijnen. Dus, alle Partsoefiem de A"K en ABJA plaatsen zich op één lijn tijdens de opstijgingen.Dat is waarom, wanneer de Partsoef stijgt, men aandacht moet besteden aan het niveau van zijn opstijging met betrekking tot de permanente plek van de hogere Partsoefiem, hun nieuwe plaatsen (zie diagram 3 van "Sefer haIelan", waar de permanente posities van de Partsoefiem worden vertoond. Op dd. 4, 5 en 6 kunnen we 3 opstijging van Z"A met betrekking tot de permanente locatie van de Partsoefiem de Atsieloet. Op dd. 7, 8 en 9 kunnen we drie opstijgingen zien van de vijf Partsoefiem de Atsieloet met betrekking tot de vijf Partsoefiem de A"K. Op dd 10, 11 en 12 kunnen we de drie opstijgingen van de vijf Partsoefiem de Atsieloet zien met betrekking tot de permanente positie van de Lijn van Oneindigheid).

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Werelden Beria, Yetzira en Assiya

De Werelden Brieja, Jetsiera en Asieja

144) We moeten de zeven grondbeginselen van de werelden BJA leren, die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

1.      Waar de plaats voor de drie werelden vandaan komt.

2.      Het niveau van de Parsoefiem van BJA en de uiteindelijke positie van de werelden ten tijde van hun vorming en scheiding van Noekva de Atsieloet.

3.      Het opstijgen van de werelden en hun posities vóór de zonde van Adam haRiesjon.

4.      De Mochien die de werelden BJA ontvingen en de plaats van hun val na het breken door de zonde van Adam haRiesjon.

5.      De Mochien, het licht Gadloet van Iema de Atsieloet dat ontvangen werd door de werelden BJA nadat zij onder de Parsa de Atsieloet vielen.

6.      De betekenis van de achterste delen van de vijf Partsoefiem de Atsieloet die onder de Parsa in de werelden BJA vielen en als Nesjama de Nesjama voor hen werd.

7.      Het niveau van Malchoet de Atsieloet dat naar de werelden BJA viel en de rol van Atiek voor de Partsoefiem de BJA speelt.

145) De eerste definitie: zoals boven vermeldt, vielen de lagere twee derden van Tieferet, Netsach, Hod, Jessod en Malchoet van deze Partsoef onder de Parsa als gevolg van het opstijgen van Malchoet naar Biena (Tieferet) van de Nekoedot de Sag, en vormden ze daar de plaats voor de werelden BJA. De lagere twee derden van Tieferet zijn de plaats voor de wereld Brieja geworden, de drie Sfirot, Netsach, Hod en Jessod zijn de plaats voor de wereld Jetsiera geworden en Malchoet is de plaats voor de wereld Asieja geworden.

146) De tweede definitie: het niveau van het bevatten van de Partsoefiem de BJA en hun positie ten tijde van de geboorte en het ontstaan van de Beten de Noekva van de wereld Atsieloet. Malchoet de Atsieloet creërt de werelden BJA. Z"A de Atsieloet bereikt dan het niveau Chaja (Chochma) van Abba, en Noekva bereikt het niveau van Nesjama van Iema. Zoals je al weet, ontvingen de ZO"N Mochien van Abba ve Iema alleen door middel van het opstijgen en het bekleden op de hogere Partsoef. Z"A kleedt op de Partsoef Abba de Atsieloet, genaamd hogere Abba ve Iema, en Malchoet kleedt op Iema de Atsieloet, genaamd YESHSUT. Door in deze toestand te zijn kiest Malchoet de Atsieloet geschikte, doch ongecorrigeerde vaten en creërt daar de wereld Brieja met de vijf Partsoefiem.

147) Aangezien Malchoet zich in de plaats van Iema (Biena) bevindt bereikt Malchoet het niveau van Iema. Vandaar dat de wereld Brieja, gecreërd met de Beten de Malchoet (Noekva), één niveau onder Iema is en daarom één niveau onder Noekva die tot Iema opsteeg en haar niveau bereikte. Dus op het moment voor zijn geboorte is de wereld Brieja op het niveau Z"A de Atsieloet.

148) De wereld Jetsiera werd op dezelfde manier gemaakt. Het werd geboren na de wereld Brieja, van het niveau Noekva (Malchoet) de Atsieloet die Z"A opvolgt. Alleen vier van de tien Sfirot van de wereld Jetsiera zijn echter op de plaats van Noekva de Atsieloet. Wat Z"A de Atsieloet aangaat heeft de Noekva twee toestanden. Wanneer het zich in de toestand Paniem be Paniem met Z"A bevindt, dan is het er mee op één niveau en is het erop bekleedt. Beiden hebben in deze toestand 10 Sfirot.

Wanneer Noekva in de toestand Achor be Achor is met Z"A, heeft het alleen de eerste vier Sfirot bekleedt op de 4 lagere Sfirot van Z"A. De zes hogere Sfirot van Noekva dalen één niveau af, dat wil zeggen, onder de Parsa en nemen de plaats van de eerste 6 Sfirot van de werelden Brieja in. Vandaar, wanneer ze zich in de toestand Paniem be Paniem bevinden met Z"A is de wereld Jetsiera volledig in de plaats van Noekva, dat wil zeggen, in de wereld Atsieloet boven de Parsa.

In de toestand Achor be Achor, waarbij Noekva (Malchoet) de Atsieloet alleen vier Sfirot boven de Parsa heeft, heeft de wereld Jetsiera ook alleen de 4 hogere Sfirot boven de Parsa. De overgebleven zes Sfirot van de wereld Jetsiera zijn op het niveau van de eerste zes Sfirot van de wereld Brieja.

149) De wereld Asieja, gecorrigeerd met behulp van de wereld Jetsiera, wordt gedefiniëerd als een niveau dat overeenkomt met het niveau van de huidige wereld Brieja. Dit komt omdat hiervoor de wereld Jetsiera op het niveau van Noekva de Atsieloet was. Dat is de reden dat het niveau daaronder overeenkomt met de wereld Asieja – het huidige Brieja. Echter, alleen de eerste 4 Sfirot de Jetsiera waren op het niveau van de Noekva de Atsieloet, terwijl zijn 6 lagere Sfirot op het niveau van Brieja waren. Vandaar dat de 4 eerste Sfirot de Asieja op het niveau van de 4 lagere Sfirot de Brieja zijn, en de 6 eerste Sfirot de Asieja op de plaats van de 6 hogere Sfirot van de werkelijk lokatie van Jetsiera zijn.

Zo waren de vier Sfirot de Netsach, Hod, Jessod en Malchoet van het huidige Jetsiera en alle 10 Sfirot van de huidige wereld Asieja niet langer gerelateerd waren aan Kedoesja (heiligheid), en gingen ze over naar de Klipot (ongecorrigeerde verlangens). Het niveau van de Chazeh de Jetsiera tot de Siejoem de Asieja kan door niets anders gegrepen worden dan de Klipot; de reine werelden zijn geplaatst boven de Chazeh van het huidige Jetsiea. Nu kennen we de niveau's en plaatsen die de werelden BJA innemen, gecreërd vóór de werkelijk vorming van die werelden.

150) Nu zullen we de derde definitie ophelderen: het niveau van de Partsoefiem van BJA gedurende de ontvangst van toegevoegd licht Mochien na de zonde van Adam haRiesjon. Er waren twee opstijging in de werelden met behulp van het toegevoegde licht van Sjabbat. De eerste opstijging vond plaats op het vijfde uur van Erev Sjabbat, toen Adam haRiesjon geboren werd. Toen begon het toegevoegde licht Sjabbat genaamd "Hej de Jom haSjieSjie" te schijnen.

Op dat moment bereikte Z"A het niveau van Jechida, steeg, en bekleedde de Ariech Anpien de Atsieloet. De Noekva bereikte het niveau Chaja, steeg en bekleedde de Abba ve Iema de Atsieloet. Brieja steeg naar YESHSUT, Jetsiera – naar Z"A; de vier eerste Sfirot de Asieja stegen naar de plaats van de Noekva de Atsieloet. De zes lagere Sfirot de Asieja stegen naar de zes hogere Sfirot de Brieja.

De tweede opstijging van de werelden vond plaats op Erev Sjabbat toen, met behulp van het toegevoegde licht van Sjabbat, de zes lagere Sfirot de Asieja opstegen naar de plaats van Noekva de Atsieloet. Beide werelden, Asieja en Jetsiera, stegen boven de Parsa en vonden hun plaats in ZO"N de Atsieloet in de toestand Paniem be Paniem.

151) Laat ons nu de vierde definitie ophelderen – het niveau van de Mochien in de werelden BJA en de plaats van de val van deze werelden na de zonde van Adam haRiesjon. Het is bekend dat, door de schade veroorzaakt door de zonde van Adam, de Mochien volledig van deze werelden verdween, dat wil zeggen, al het toegevoegde licht dat de werelden ontvingen tijdens de twee opstijgingen in de avond van Sjabbat.

En verder keerde de ZO"N de Atsieloet terug naar de toestand van VAK en Nekoeda.

De werelden BJA zijn nu alleen gevuld met het licht dat ze hadden tijdens hun geboorte. Zij bevinden zich in de toestand VAK (Z"A). En erger, zij vielen onder de Parsa naar de plaats van de werelden BJA, die voor hen werd voorbereid na de Ts"B. Nu bevinden de 4 laatste Sfirot van de wereld Jetsiera en alle 10 Sfirot van de wereld Asieja zich in de plaats van de 14 Sfirot van de Mador Klipot.

152) De vijfde eigenaardigheid van de werelden BJA bestaat uit het feit dat, tijdens de val, zij de Mochien de Iema ontvingen. Toen de werelden BJA Atsieloet verlieten en onder de Parsa vielen waren zij op het niveau VAK. Dan kleedde YESHSUT de Atsieloet op ZO"N de Atsieloet, maakte een Zivoeg op de Resjimo de Hietlabsjoet in ZO"N en gaven het licht Nesjama aan de werelden BJA door.

De wereld Brieja ontving dus 10 volle Sfirot op het niveau Biena, de wereld Jetsiera – VAK de Biena en de wereld Asieja – alleen Bchiena Achor be Achor, dat wil zeggen, één punt van Malchoet de Biena

153) De zesde eigenaardigheid is het niveau Nesjama le Nesjama (Chaja) dat door de werelden BJA van de vijf Parstsoefiem de Achoraïm van de wereld Atsieloet bereikt werd. Het vond plaats omdat tijdens de vermindering van de maan (Mioet haJareach), dat wil zeggen, Malchoet de Atsieloet, negen van haar lagere Sfirot die de "Partsoef de Achor de Noekvah" vormen, onder de Parsa vielen en op de Partsoefiem BJA, die drie toestanden kent: Ieboer, Jenieka en Mochien. De Bchienat Mochien (volwassen toestand) viel naar de wereld Brieja. Bchiena Jenieka viel naar Jetsiera en Bchiena Ieboer viel naar Asieja. Alle werelden BJA ontvingen Bchienat Nesjama le Nesjama.

154) De zevende eigenaardigheid is de Sfira Kether van Noekva de Atsieloet, volledig onbevattelijk voor de werelden BJA, terwijl die wel een lichte straling van Ohr Jechida op hun emaneerd. Zoals bleek, tijdens de vermindering van de maan, vielen Bchienot Iboer, Jenieka en Mochien van het achterste deel van Noekva de Atsieloet onder de Parsa en bekleedde de werelden BJA. De NHJ worden Ieboer genoemd, ChaGaT – Jenieka en ChaBaD – Mochien.Echter met betrekking tot de Partsoefiem de BJA veranderen Achoraïm van Kether in Atiek en wordt onbevattelijk. Het Licht dat in BJA schijnt is een lichte straling vergeleken met wat het was voor de 'Val' (zonde). De werelden ontvangen Ohr Nefesj van Ieboer, Ohr Roeach – van Jenieka en Ohr Nesjama – van Mochien de Iema. De Nesjama le Nesjama (het Ohr Chaja) wordt ontvangen van de negen lagere Sfirot Noekva en Bchienat Jechida – van de Achoraïm de Kether van Noekva de Atsieloet (het punt Malchoet de Atsieloet).

 

Inleiding tot de WIjsheid van Kabbalah - De Onveranderlijke Toestand en de Opstijgingen van de...

De onveranderlijke toestand en de opstijgingen van de werelden BJA

134) We weten al dat de overgang in Gadloet zich in drie stadia voordeed:

1.      Cholam (punt boven de letter);

2.      Sjoeroek (punt binnen de letter) en

3.      Chiriek (punt onder de letter).

Laten we vervolgens twee soorten toevoegingen van de 10 Sfirot met de opeenvolgende ontvangst van de Mochien de Gadloet bestuderen.

De eerste soort aanvulling vindt plaats als gevolg van het opstijgen van de Partsoef door middel van zijn aansluiting bij het hogere. Bijvoorbeeld, wanneer ZO"N de A"K het nieuwe licht naar Kether de Niekoediem door de Taboer heen geven en Malchoet vanaf Niekvej Ejnaiem de Kether tot zijn Peh, leidt dit tot het opstijgen van AHP de Kether vanaf de Rosj de Abba ve Iema, die 10 volledige Sfirot in Kether creërt.

De G”E de Abba ve Iema stijgt samen met AHP de Kether en voegt zich bij de 10 volledige Sfirot de Kether, aangezien het lagere object dat tot het niveau van de hogere stijgt er aan gelijk wordt. Vandaar dat wordt aangenomen, dat wanneer de AHP de Kether opstijgt, Abba ve Iema ook de AHP ontvangen omwille van het volledig maken van 10 Sfirot door ze in Kether in te sluiten.

135) De tweede toevoeging van de Partsoef tot de 10 Sfirot bestaat uit het feit dat een bepaald niveau zijn 10 Sfirot door zijn eigen kracht verkrijgt. Dit vindt plaats wanneer het nieuwe licht door Jessod van de wereld AK schijnt (genaamd Nekoeda de Sjoeroek – een punt in de letter).

Deze schijning was bestemd voor Abba ve Iema de Niekoediem. Malchoet die door Abba ve Iema wordt geholpen daalt af van de Niekvej Ejnaiem naar de Peh de Abba ve Iema en laat zijn AHP vanaf G”E de ZO”N naar Rosj de Abba ve Iema opstijgen, die de vaten van Abba ve Iema met hun eigen kracht volledig aanvullen, dat wil zeggen met behulp van hun eigen AHP. In het eerste geval kwam de aanvulling van de 10 Sfirot tot stand dankzij de verbinding tussen G”E de Abba ve Iema en de AHP de Kether die werd behouden tijdens het opstijgen naar en verbinden met Kether. In het tweede geval, vond het plaats met hun eigen AHP.

136) Op dezelfde manier zijn er twee manieren voor het aanvullen van de ZAT de Niekoediem bij 10 Sfirot. De eerste is met behulp van het luminesceren door Sjoeroek en het opstijgen van AHP de Abba ve Iema naar G”E de Abba ve Iema. Dit wordt vergezeld met het opstijgen van G”E de ZAT, en hun opeenvolgende ontvangst van AHP de Abba ve Iema omwille van het aanvullen van hun Sfirot tot 10. Deze AHP de Abba ve Iema zijn niet de werkelijke AHP de ZAT de Niekoediem, en hun onbeduidende luminescentie is alleen voldoende voor het aanvullen van de Sfirot de ZAT tot 10 op de plaats van Abba ve Iema (oftewel, één niveau hoger), en niet op hun eigen plaats.

De tweede methode bestaat uit het feit dat het licht van Abba ve Iema de ZAT bereikt, die het scherm laten dalen vanaf Chazeh tot de Sium de A”K, en Tieferet-Netzach-Hod-Jessod vanaf BJA doen opstijgen om ze tot G”E aan te hechten. Indien er geen breking van vaten plaats had gevonden, zouden zij de G”E de ZAT tot 10 Sfirot op eigen krachten moeten aanvullen, oftewel met behulp van hun werkelijke AHP, waarmee het gehele proces van het opvullen van Malchoet de Ejn Sof met het licht zou worden afgerond.

137) Zoals met de Rasjiem, zijn er twee soorten aanvullingen tot 10 Sfirot in de 4 Partsoefiem (Melachiem) die vanaf de Rosj de Abba ve Iema (Resjimot Dalet/Giemel) ontstaan. Zij worden Da'at, Chessed, Gvoera en Tieferet genoemd. Hetzelfde geldt voor de vier Partsoefiem, die vanaf de Rosj de YESHSUT (Resjimot Giemel/Beth) ontstaan zijn en die Abba ve Iema verving. Zij zijn Tieferet, Netzach-Hod, Jessod en Malchoet.

Aan de ene kant worden de 10 Sfirot de Goef dankzij de AHP van hun Rasjiem aangevuld, terwijl ze stijgen tot waar de Rasjiem zijn. Aan de andere kant verspreiden zij zich in de BJA met de wens om tot 10 Sfirot te worden vergroot door hun eigen AHP aan te hechten, oftewel de tweede methode te gebruiken. Deze regel is ook van toepassing in elke individuele kwestie.

138) Weet dat de 5 Partsoefiem van de wereld Atsieloet, Atiek, Ariech Anpien, Abba ve Iema en ZO”N een minimale toestand hebben waar zij niet onder kunnen afdalen. Atiek heeft het niveau van Kether, Ariech Anpien – van Chochma, Abba ve Iema – van Biena en ZO”N – van Z”A.

De AHP die zich tijdens Gadloet bij hen voegde, vulde ze tot 10 Sfirot aan door middel van het punt Cholam, die op de Kether de Niekoediem scheen. De G”E de Abba ve Iema steeg samen met de AHP de Kether en ontving dezelfde luminescentie. Ondanks het feit dat de Rasjiem van Atiek, Ariech Anpien, en Abba ve Iema de volledige 10 Sfirot hebben, ontvingen zij niet de lichten die overeenkomen met de GAR van hun Goefiem. Zelfs de Goef de Atiek had het niveau van VAK zoals Goefiem de Ariech Anpien en Abba ve Iema.  

Het is bekend dat de meest pure Partsoefiem eerst gecorrigeerd worden; vervolgens worden zij alleen in overeenstemming met de eerste methode gecorrigeerd, waarbij de AHP naar G”E opstijgt en hen aanvult tot 10 Sfirot in de Rosj. Het licht heeft zich echter nog niet vanaf de Rosj in de Goef uitgespreidt. Abba ve Iema stijgt daarom naar Kether en ontvangt het licht van AHP de Kether. Dit licht is echter niet voldoende om op de eigen AHP te schijnen, die beneden verbleijven. Aangezien de lichten van Atiek, Ariech Anpien en Abba ve Iema alleen het niveau hebben van VAK, heeft ZO”N de Atsieloet (zijn lichaam) ook hetzelfde niveau.

139) In de wereld A”K is het plaatje geheel anders. De hoeveelheid licht in de Rosj spreidt zich uit naar de Goef. Het licht in de wereld Atsieloet dat in de Rosj verspreidt, zelfs in de toestand Gadloet, spreidt niet uit naar de Goef. De wereld Atsieloet wordt daarom, met betrekking tot de wereld A”K, gedefiniëerd als VAK (Z”A) en wordt MA Chadasj genoemd of MA van de 5 Partsoefiem de A”K, oftewel het niveau van Z”A, die uit MA zonder GAR bestaat.

140) Rosj de Atiek van de wereld Atsieloet heeft het niveau van Kether, dat gedefiniëerd wordt als VAK (MA) met betrekking tot de Partsoef Galgalta de AK. Het heeft alleen de lichten Roeach en Nefesj, terwijl Nesjama, Chaja en Jechida de Galgalta afwezig zijn. De Rosj de Ariech Anpien, met het licht Chochma, komt overeen met VAK (MA) de AB en heeft de lichten Nefesj en Roeach, terwijl Nesjama, Chaja en Jechida de Chochma de AB afwezig zijn.

Abba ve Iema de Atsieloet, wiens Rosj het Licht Biena heeft, wordt gedefiniëerd als VAK de SA”G zonder de Lichten Nesjama, Chaja en Jechida de Biena de SA”G. De Partsoef ZO”N de Atsieloet, die in zijn Rosj het niveau van Z”A en Malchoet heeft, wordt gedefiniëerd als de VAK van de Partsoefiem MA en BO”N de A”K, zonder de lichten Nesjama, Chaja en Jechida de MA en BO”N de A”K.

141) De zielen van de werelden BJA doen MA”N opstijgen en zorgen zo voor het neerdalen van Licht. Dit leidt tot het aanvullen van de Partsoefiem tot 10 Sfirot volgens de tweede methode waarin het Licht door NHJ de Galgalta naar ZO”N de Niekoediem komt (en Atsieloet), via het punt Sjoeroek. Abba ve Iema verlaagt zijn Malchoet vanaf Niekvej Ejnaïm tot de Peh en doet hun AHP opstijgen. G”E de ZO”N (die samengevloeid is met de AHP de Abba ve Iema) stijgt tot Abba ve Iema samen met de AHP, en komt zo tot 10 Sfirot.

De volledige hoeveelheid Mochien (het licht) in Abba ve Iema heeft invloed op ZO”N, die samen met de AHP de Abba ve Iema opstijgt. Aangezien de vijf Partsoefiem de Atsieloet worden aangevuld volgens de tweede methode, hebben de drie eerste Partsoefiem de lichten GAR in hun Goefiem evenals ZO”N, dat de algemene Goef van de wereld Atsieloet is.

Daarna stijgen de vijf Partsoefiem van de wereld Atsieloet en bekleden zich op de vijf Partsoefiem de A”K, aangezien het spreiden van GAR in de Goefiem de Atsieloet hen gelijk stelt met de vijf Partsoefiem de A”K. Dit is zo, opdat Atiek zou kunnen opstijgen en kleden op de Partsoef Kether de A”K (Galgalta), Ariech Anpien – op AB de A”K, Abba ve Iema – op SA”G de A”K en ZO”N - op MA en BO”N de A”K.  

142) De ZO”N de Atsieloet ontvangen het licht volgens het eerste principe, met andere woorden, door “AHP de Alieja”. Deze AHP zijn nog niet volledig. Het licht dat ze ontvangen is alleen maar de luminescentie door Abba ve Iema, wanneer ZO“N op hun niveau is. Op hun eigen niveau hebben ze echter geen AHP, want het licht GAR kan alleen worden bemachtigd terwijl men zich op het niveau van GAR bevindt, die ze tot 10 Sfirot aanvult. Tot ze het niveau van GAR bereiken, is het voor ZO”N niet mogelijk om het volledige licht te ontvangen. De ZO”N hebben echter geen correctie voor de tweede methode ontvangen. Dit zal alleen in Gmar Tiekoen gebeuren.

143) Het licht dat ontvangen is door de vijf permanente Partsoefiem van de wereld Atsieloet wordt de correctie van de Keliem de Abba ve Iema genoemd. Zij vullen de Sfirot tot tien aan door middel van de eerste methode. In de wereld Niekoediem wordt dit licht “luminiscentie door de Taboer” of “Nekoedat Cholam” genoemd. Er spreidt dus geen Licht GAR van de hoofden Atiek, Ariech Anpien en Abba ve Iema naar hun lichamen en naar ZO”N, want in het verleden ontvingen ZAT de Niekoediem niets van deze luminiscentie.

De Mochien (het licht) dat ontvangen wordt tijdens de 6000 jaren tot de Uiteindelijke Correctie komt als een antwoord op de vraag – MA”N – die opstijgt door de lagere Partsoefiem, inclusief de zielen in de werelden BJA, dat is, door de tweede methode. In de wereld Niekoediem wordt die “luminescentie door Jessod” of “Nekoedat Sjoeroek” genoemd.

Volgens deze methode lieten Abba ve Iema de eigen AHP opstijgen en vloeide zo samen met G”E de ZAT, die het licht Mochien de GAR op het niveau Abba ve Iema ontvangt. Op deze manier spreidt Mochien naar de Goefiem van de vijf Partsoefiem de Atsieloet, inclusief ZO”N, maar op voorwaarde dat zij boven zouden zijn op de plaats van GAR.

In de toekomst, na de Gmar Tiekoen, zal ZO”N worden aangevuld tot 10 Sfirot volgens de tweede methode. Malchoet zal afdalen vanaf de Parsa naar de Siejoem Raglien de A”K. Dan zullen Netsach, Hod en Jessod de ZO”N in BJA zich verenigen met ZO”N de Atsieloet, terwijl de Siejoem de Atsieloet dezelfde eigenschappen zal hebben als Siejoem de A”K. In die periode zal Melech-haMasjieach komen en “Zijn voeten zullen op de Olijfberg staan”. Dan zal het duidelijk worden dat de volledige correctie van de werelden gedurende 6000 jaren alleen kan geschieden door middel van het opstijgen.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Vijf Partzufim van de Wereld van Atzilut MA en BON in....

Vijf Partsoefiem van de Wereld Atsieloet MA en BON in elke Partsoef

120) De MA Chadasj is nu veranderd in een onafhankelijk wereld zoals de wereld Niekoediem.

Het schijnen van ZO"N de A"K door de Taboer en Jessod in de GAR de Niekoediem deed Malchoet van Biena tot zijn plaats terug keren, oftewel, van Niekvej Ejnaim tot de Peh. Alle niveau's van de wereld Niekoediem kwamen op deze manier te voorschijn in Gadloet, maar later, zoals we weten, verdwenen en braken ze, en het licht ging van hen weg. Ts"B keerde terug naar zijn plaats; Bchiena Dalet vloeide samen met de Masach

121) Net als in de wereld Niekoediem regeren ook hier de twee krachten in MA Chadasj, die vanuit de Metsach te voorschijn kwamen: Katnoet en Gadloet, oftewel eerst Katnoet op Hietlabsjoet Alef (Z"A) ChaGaT genoemd, en Malchoet (Sjoresj) de Aviejoet, genaamd NHJ, dankzij "drie lijnen" die erin verschijnen. De drie lijnen zijn de rechterlijn (Netsach), de linkerlijn (Hod) en de middellijn (Jessod). Aangezien er alleen maar Bchienat Hietlabsjoet zonder de Aviejoet Alef is in de Bchiena Alef, heeft het geen Keliem, dus het niveau van de ChaGaT, door het gebrek aan eigen vaten, gebruikt de Keliem de NHJ. Een soortgelijke Partsoef wordt Oebar (embryo) genoemd. Dan groeit het tot de Aviejoet Alef en ontvangt het de naam Katan (klein). Bij het bereiken van de Aviejoet Giemel verkrijgt het Gadloet.

122) Na zijn geboorte in Katnoet, laat de Partsoef voor de tweede keer MA"N opstijgen in de Rosj de SAG, en wordt Ieboer Beth genoemd (de 2e conceptie). Daar ontvangt het Mochien, oftewel het licht AB-SAG van de wereld AK. Dan daalt Bchiena Dalet af van Niekvej Ejnaim naar de Peh de Rosj. Een Zievoeg op Bchiena Dalet brengt de 10 Sfirot de Kether voort. De vaten van AHP keren terug naar zijn plaats in de Rosj. De Partsoef wordt aldus uitgebreid tot 10 Sfirot (zowel de vaten als de lichten). Dit Licht wordt Mochien de Gadloet van de Partsoef genoemd. Dit is hoe de eerste Partsoef van de wereld Atsieloet, genaamd Kether of Atiek de Atsieloet, ontstond.

123) Je weet al dat, na het breken van de vaten, alle AHP nogmaals vanaf hun eigen niveau naar een lagere vielen. De AHP van Kether de Niekoediem is nu op het niveau van G"E de Chochma. De AHP van Chochma is op het niveau van G"E de Biena, enz. Nu, tijdens de Ieboer Beth, oftewel in Gadloet van de Partsoef Atiek, steeg zijn AHP, met G"E de Chochma, en was helemaal gecorrigeerd. De G"E de Chochma bereikte Bchienat Ieboer Alef.

124) Nadat G"E de Chochma de Ieboer en de Jenieka heeft ondergaan (Ieboer Alef, Katnoet), ondergaat Chochma de Ieboer Beth om de Mochien de Gadloet te ontvangen. Daarna stijgt Bchiena Giemel naar Peh de Rosj, en de Zievoeg die er plaatsvindt vormt de 10 Sfirot de Chochma; zijn AHP stijgt en verkrijgt dit niveau. Op deze manier kwam de Gadloet van de tweede Partsoef de Atsieloet te voorschijn, Ariech Anpien genaamd.

125) De vaten van G"E de Biena stegen samen met de AHP de Ariech Anpien en ontvingen daar Ieboer Alef en Jenieka. Daarna stegen zij naar de Rosj de Ariech Anpien voor de Ieboer Beth, zorgde dat hun AHP opsteeg en ontving de Mochien de Gadloet. Vervolgens begon de Partsoef de Biena al haar 10 Sfirot te gebruiken, zowel de vaten als de lichten. De derde Partsoef van de wereld Atsieloet wordt Abba ve Iema en YESHSUT genoemd, waar Abba ve Iema 'GAR de Biena' is en YESHSUT 'ZAT de Biena' is.

126) G"E de ZO"N steeg samen met AHP de Abba ve Iema en YESHSUT, en ontving daar Ieboer Alef en Jenieka. De Partsoef ZO"N werd zo volledig en verkreeg het niveau van VAK de Z"A en Nekoeda de Noekva. Alle vijf Partsoefiem van de wereld MA Chadasj of Atsieloet zijn dus in een minimale toestand: Atiek, Ariech Anpien, Abba ve Iema en ZO"N.

De Partsoef Atiek kwam te voorschijn op het niveau van Kether, Ariech Anpien – op het niveau van Chochma; Abba ve Iema is op het niveau van Biena en ZO"N is op het niveau van VAK en Nekoeda, oftewel, Z"A en Malchoet. Er kan geen vermindering zijn van deze vijf niveau's. Geen handelingen van de lagere Partsoefiem kan de Atiek bereiken, net zo min als Ariech Anpien en Abba ve Iema, zodat zij hen ook niet kunnen bederven. Wat betreft Z"A en Noekva, wanneer zij Gadloet bereiken, kunnen de handelingen van de lagere spirituele objecten (de zielen) alleen hun AHP bereiken, maar niet hun G"E.

127) De Partsoefiem "kleden" op elkaar op de volgende manier: hoewel Atiek de Atsieloet te voorschijn kwam uit Rosj de SAG van de wereld AK, kan het zich niet kleden op SAG vanaf Peh tot de Taboer, maar alleen onder de Taboer, want erboven regeert de kracht van de Ts"A volledig.

Het is ook bekend dat de Partsoef Atiek (zijn alternatieve naam is Akoediem) in essentie de eerste Rosj is van de wereld Atsieloet, waar de Ts"B nog niet van kracht is; dus, in principe kan het zich op A"K boven de Taboer kleden. Hoe dan ook, Ts"B laat van zich spreken in de Rosj de Atiek met betrekking tot de daaropvolgende Partsoefiem van Atsieloet; Atiek kleedt op A"K alleen onder de Taboer.

Het niveau van Atiek reikt van de Taboer tot de Siejoem de AK, oftewel boven het punt van onze wereld (Olam ha-Zeh). Dit komt overeen met Atiek zelf. Met betrekking tot de rest van de Partsoefiem van de wereld Atsieloet, wordt het gezien alsof zij geregeerd worden door de Ts"B; vanuit dit standpunt eindigen zijn voeten boven Parsa de Atsieloet.

128) De tweede Partsoef van de wereld Atsieloet wordt Ariech Anpien genoemd. Het ontstaat vanaf Peh de Rosj van de Partsoef Atiek en kleedt zich op zijn zeven lagere Sfirot, die boven de Parsa de Atsieloet eindigen. De derde Partsoef van de wereld Atsieloet, genaamd Abba ve Iema, komt te voorschijn vanaf Peh de Rosj van Ariech Anpien en eindigt boven de Taboer de Ariech Anpien. De vierde en vijfde Partsoefiem van de wereld Atsieloet, genaamd ZO"N, reiken vanaf de Taboer de Ariech Anpien naar de Siejoem de Ariech Anpien, oftewel boven de Parsa de Atsieloet.

129) Je moet weten dat wanneer elk niveau van de vijf Partsoefiem van MA Chadasj te voorschijn komt, het uitgesorteerd wordt en een bepaald deel van de Keliem de Niekoediem toegevoegd krijgt, wat omgezet wordt in Noekva (het deel dat vraagt om gevuld te worden met licht). Op deze manier kon Atiek alle GAR de Niekoediem, die intact bleven na het breken van de vaten, aanhechten, oftewel de G"E: de bovenste delen van elk niveau.

En zo voegde de Partsoef Atiek alleen de bovenste helften van Kether aan zichzelf toe, Chochma en Biena (Abba ve Iema), evenals de zeven Ketariem van de zeven lagere Sfirot. Alle delen die aan Atiek toegevoegd werden ontvingen de namen MA en BON de Atiek de Atsieloet. MA is het gevende deel in Atiek, Zachar genaamd (mannelijke essentie). BON is de ontvangende kant in Atiek, Nekeva genaamd (vrouwelijke essentie). Zij zijn qua verhouding tot elkaar Paniem (Atiek de MA – MA de Atiek) en de Achoraim (Atiek de BON en BON de Atiek).

130) De Partsoef Ariech Anpien (het niveau van Chochma) sorteerde en hechte aan zichzelf de lagere helft van Kether de Niekoediem, oftewel de AHP de Kether, die zich op het laagste niveau (Chochma en Biena, Abba ve Iema) van de wereld Niekoediem bevond. Ariech Anpien zette deze AHP om in zijn Noekva. MA (Zachar) de Ariech Anpien is aan de rechterkant, terwijl zijn Noekva (BON) aan de linkerkant is.

De Partsoef Atiek hechte niet het lagere deel (AHP) van de Kether de Niekoediem aan zich, waar het overeenkomt met de eerste Rosj van de wereld Niekoediem, en zijn niveau is erg hoog. Alleen GAR de Kether en GAR de Abba ve Iema waren er aan gehecht, oftewel de vaten die niet bedorven waren door het breken van de vaten. Dit kan men niet zeggen over de AHP de Kether die tijdens Katnoet op een lager niveau viel, en daarna terugkeerde naar zijn plaats tijdens Gadloet door met Kether samen te vloeien. Toen de vaten braken, vielen de AHP weer en verdwenen. Alleen Ariech Anpien, en niet Atiek, kan de AHP de Kether aan zichzelf hechten.

131) De Partsoef Abba ve Iema de MA Chadasj op het niveau van Biena sorteerde en hechte het lagere deel van Partsoef Chochma-Biena van de wereld Niekoediem aan zichzelf, oftewel hun AHP, die op het niveau van ZAT de Niekoediem waren. Daarna, tijdens de Gadloet de Niekoediem, stegen zij op om zich samen te voegen met G"E de Abba ve Iema.

Echter, toen de vaten braken, vielen deze AHP naar de Zat de Niekoediem en verdwenen. Deze gebroken vaten werden uitgesorteerd door Abba ve Iema de MA Chadasj (als Noekva) en worden nu ZAT de Chochma en de lagere zes Sfirot (Vav Tachtonot) de Biena genoemd, met betrekking tot BON. Waarom zijn er zes Sfirot in BON de Biena en niet zeven?

Dat komt doordat Chessed de Biena in Partsoef Atiek verbleef samen met GAR de Chochma en Biena de BON. Alleen de zes lagere Sfirot van Gvoera tot Malchoet waren in de lagere helft van Biena overgebleven. En dus wordt Biena de MA Chadasj gezien als Zachar de Abba ve Iema, terwijl de ZAT van Chochma-Biena de BON de Noekva de Abba ve Iema is. De YESHSUT de MA, oftewel de ZAT de Abba ve Iema, hechtte zichzelf aan Malchoet van Chochma-Biena de BON.

132) De Partsoef ZON de MA Chadasj, die alleen de Sfirot Z"A en de Sfira Kether in de Malchoet heeft, sorteerde en hechtte (zoals Noekva) de G"E de ZAT de Niekoediem aan zichzelf, om ze zo aan de linkerkant, en zichzelf aan de rechtkant te positioneren. De YESHSUT de MA (zeven lagere Sfirot de AvI) hechtte aan de Sfirot de Malchoet (Bchienot Chochma en Biena van Partsoef BON).

133) Dus, we weten wat MA en BON zijn in de 5 Partsoefiem van de wereld Atsieloet, waar 5 niveau's van MA Chadasj (Keliem de Atsieloet) de oude vaten van de wereld Niekoediem uitsorteerde, de meest geschikte eruit pikte, en ze corrigeerde (daarbij hen te gebruiken als de Noekva genaamd BON).MA de Atiek corrigeerde zo het bovenste gedeelte van GAR de Niekoediem, en MA de Ariech Anpien en Abba ve Iema sorteerde en corrigeerde de vaten van de lagere helft van GAR de Niekoediem, die gebruikt werd tijdens Gadloet de Niekoediem en die later braken, vielen en verdwenen. De MA de ZO"N sorteerde een corrigeerde de vaten van G"E de ZAT van de wereld Niekoediem, die ook gebroken waren en samen met hun AHP verdwenen.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Wereld van Correctie Geboren uit de Metzah van de...

Olam ha-Tiekoen geboren uit de Metsach van de Wereld A"K

112) Laten we eens alle geestelijke werelden onderzoeken, het totale geestelijke Universum als één geheel. We zullen zien dat er in Galgalta (Partsoef Kether van het absolute geestelijke Universum) een Zievoeg wordt gemaakt op alle vijf Resjiemot – Dalet/Dalet.

Dan stijgt het scherm van Malchoet naar Z"A (Chotem) van deze Rosj op. Een Zievoeg op Resjiemot Dalet/Giemel in het scherm creërt AB (Partsoef Chochma van het hele geestelijke Universum). Dus, nu staat het scherm in Z"A van de algemene Rosj. Dan blijft het scherm doorgaan met stijgen. Deze keer stijgt het op van Z"A naar Biena van de algemene Rosj en is er een Zievoeg op de Resjiemot Giemel/Beth dat de Partsoef SAG creëert (Biena van het totale geestelijke Universum).

De vierde Partsoef van de wereld AK wordt MA genoemd. Het stijgt op vanuit een Zievoeg de Bchiena Alef, en zijn 10 Sfirot hebben het niveau van Z"A. Het kleedt op Galgalta vanaf de Taboer en eronder, waar de Nekoedot de SAG zich uitspreiden. De Partsoef MA heeft een innerlijk deel genaamd MA en BON van de wereld AK, en een uiterlijk deel – Niekoediem, dat zich op het innerlijke deel kleedt. Op deze plaats voegt Malchoet zich met Biena samen, oftewel Ts"B, Katnoet, Gadloet, het opstijgen van MAN, het ontstaan van de Sfira Da'at. Dit, op zijn beurt, doet een Zievoeg ontstaan tussen Chochma en Biena Paniem be Paniem, het breken van de vaten – dat in de vierde Partsoef van de wereld Niekoediem voortkwam.

113) De vijf niveau's van Aviejoet in het scherm worden vernoemd naar de namen van de Sfirot in de Rosj: de Galgalta ve Ejnaim en de AHP. De eerste Partsoef van de wereld AK ontstond op Aviejoet de Bchiena Dalet, Peh genaamd, en Partsoef AB van de wereld AK ontstond op Aviejoet de Bchiena Giemel, genaamd Chotem. Partsoef SAG de AK ontstond op Aviejoet de Bchiena Beth, genaamd Awzen. Partsoef MA en de wereld Niekoediem ontstonden op Aviejoet de Bchiena Alef, genaamd Niekvej Ejnaim. Partsoef MA Chadasj, of de wereld van correctie (Atsieloet), ontstond op Aviejoet de Bchiena Sjoresj, genaamd Metsach. In tegenstelling tot de andere Partsoefiem, is de naam Atsieloet niet bepaald door de Aviejoet maar door de Hietlabsjoet Alef, wat een zeer belangerijke rol speelt in de wereld Atsieloet. Daarom wordt het niet BON genoemd, maar MA Chadasj.

114) We moeten begrijpen waarom de eerste drie niveau's van de wereld AK Partsoefiem genoemd worden en niet werelden. Waarom wordt dan het vierde niveau van AK de wereld van Niekoediem genoemd, en de vijfde – de wereld van Atsieloet?

115) We zouden het verschil moeten weten tussen een Partsoef en een wereld. De Partsoef is om het even welk niveau bestaande uit tien Sfirot, die ontstaan als gevolg van een Zievoeg met de Masach de Guf van de bovenste Partsoef na het verzwakken van de Masach, en zijn het samengaan met de Masach in de Peh de Rosj van de hogere Partsoef. Als het vanaf de Rosj van de hogere Partsoef ontstaat, spreidt het naar de Rosj, de Toch en de Sof en heeft 5 niveau's, één onder de ander, genaamd Ta'amiem en de Nekoedot. Het verkrijgt zijn naam echter alleen van de Ta'amiem.

Op deze manier verschenen de drie eerste Partsoefiem, Galgalta, AB en SAG van de wereld AK, en ontvingen namen vanuit hun Ta'amiem, Kether, Chochma en Biena. Wat de werelden betreft, elke opeenvolgende wereld bevat alles wat in de voorafgaande bestond, gelijk de afdruk van een zegel.

116) Zoals eerder gezegd, de Partsoefiem van de wereld AK, Galgalta, AB en SAG, worden door één gemeenschappelijke naam genoemd, AK. Zij kwamen te voorschijn in overeenstemming met de Ts"A. Hoe dan ook, de vierde Partsoef (waar de Ts"B in plaatsvond) wordt ‘wereld’ genoemd, want toen de Nekoedot de SAG onder de Taboer afdaalde, verkregen zij de bijkomende Resjiemot Dalet/Giemel.

Tijdens Gadloet keerde Bchiena Dalet terug naar zijn plaats in Peh de Rosj; het niveau Kether kwam hier te voorschijn, dat lijkt op de eerste Partsoef van de wereld AK. Dan spreidde het zich tot de Rosj, de Toch en de Sof; de Ta'amiem en de Nekoedot. De Partsoef Beth met het niveau Chochma, YESHSUT genaamd, volgt. Het vertoont gelijkenissen met Partsoef AB de AK. Dan verschijnt de derde Partsoef van de wereld Niekoediem. Alle drie de Partsoefiem staan één boven de ander; elke heeft de Ta'amiem en de Nekoedot en alles dat te vinden is in de drie Partsoefiem de AK.

De wereld Niekoediem wordt gezien als een afdruk, een gietvorm van de wereld AK en wordt ‘de wereld genoemd’. De drie Partsoefiem van de wereld Niekoediem hadden net zo goed niet Galgalta, AB en SAG genoemd kunnen worden, maar AB, SAG en MA, want de Nekoedot de SAG ontvingen alleen Dalet/Giemel (niet Dalet/Dalet, die er voor het uitstorten van het licht was) van NHJM de Galgalta. Dat is de reden dat de eerste Partsoef van de wereld Niekoediem (het nam deze Resjiemot van de Nekoedot de SAG over en zou ze later doorgeven aan de wereld Atsieloet) overeen komt met AB (de Resjiemot Dalet/Giemel en niet Dalet/Dalet).

117) We weten dat de wereld Niekoediem een afdruk is van de wereld AK. Op dezelfde manier, werd de vijfde Partsoef de AK (MA Chadasj) gevormd. Het wordt gezien als een exacte kopie van de wereld Niekoediem, in het opzicht dat alle Bchienot in de wereld Niekoediem die braken en verdwenen, daar werden vernieuwd en gereconstrueerd in MA Chadasj.

Deze wereld wordt gezien als onafhankelijk en heet Atsieloet. Zijn positie is tussen de Parsa (gevormd na de Ts"B) en de Taboer. Het wordt ook wel de wereld van correctie genoemd. Nadat de wereld van Niekoediem brak en verdween, werd de wereld Atsieloet gevormd met dezelfde gebroken Bchienot. Zo wordt de wereld Niekoediem gecorrigeerd met behulp van MA Chadasj, waar alle AHP die in de Goef de Abba ve Iema vielen en de YESHSUT, zich verzamelen en terugkeren naar GAR. Alle Paniem en Achoraim van alle ZAT, die in de BJA vielen en stierven, keren nu terug en stijgen op naar Atsieloet met behulp van MA Chadasj.

118) Elke lagere Partsoef keert terug en vult de vaten van de hogere nadat het licht eruit gestoten werd. Toen het licht van het lichaam van de eerste Partsoef de AK verdween door het verzwakken van het scherm, werd een nieuwe Zievoeg gemaakt in het scherm op het niveau AB. Daarna keerde het terug en vulde de lege vaten van de hogere Partsoef.

Na het uitstorten van het licht van het lichaam van Partsoef AB door het verzwakken van het scherm, werd een nieuwe Zievoeg gemaakt op het scherm van het niveau SAG, die terugkeerde en de lege vaten van de Partsoef AB vulde. Na het uitstorten van het licht van het lichaam van Partsoef de SAG door het verzwakken van het scherm, werd er een nieuwe Zievoeg gemaakt in het scherm op het niveau MA, die uit Niekvej Ejnaim te voorschijn kwam en de lege vaten van SAG vulde.

En op dezelfde manier kwam, na het uitstorten van het licht van de wereld Niekoediem door het verdwijnen van de Achoraim en het breken van de vaten, een nieuwe Zievoeg, gemaakt in het scherm op het niveau van MA, te voorschijn van de Metsach van Partsoef SAG de AK. Het vulde de lege vaten van de wereld Niekoediem, die braken en verdwenen.

119) Er is echter een fundamenteel verschil in MA Chadasj, namelijk de wereld Atsieloet. Het bestaat uit het feit dat, aangezien het de Partsoef is die op de wereld Niekoediem volgt, het beïnvloedt en al zijn vaten corrigeert. In de voorafgaande Partsoefiem konden de lagere echter niet de Keliem de Goef van de hogere beïnvloeden, zelfs niet als het hen vulde met het licht van zijn eigen niveau.

Deze verandering in MA ontstond door de kracht van Malchoet, die het licht beperkte in de wereld Niekoediem, en die tussenbeide kwam met AHP de Zat. Dit leidde tot het verlies van het scherm, uitstorting van het licht, breken van de vaten, het sterven van de vaten en de val naar BJA. In de voorafgaande Partsoefiem, was er geen "bederving" van de vaten tijdens het uitstorten van het licht, wat uitsluitend verbonden was aan het verzwakken van het scherm en het stijgen tot de Rosj van de Partsoef.

Echter, hier in de wereld Niekoediem worden de vaten onherroepelijk bedorven en hun bestaan hangt nu af van de wereld Atsieloet, die de kracht bezit om ze te corrigeren en op te doen stijgen. De wereld Atsieloet wordt gezien als nieuw en als 'gevende' (Zachar) met betrekking tot de vaten van de wereld Niekoediem (Nekeva). En zo veranderen zij hun naam van Niekoediem (de Aviejoet van MA) naar BON, oftewel, zij dalen af onder MA Chadasj.

De wereld Niekoediem kwam te voorschijn op de Masach in Niekvej Ejnaim (Biena de Chochma); de wereld Atsieloet kwam te voorschijn op de Masach in Niekvej Ejnaim de Metsach (Biena de Kether) van de Rosj de SAG. De wereld Niekoediem moest MA zijn en Atsieloet – BON, maar dankzij het breken van de vaten, wisselen zij van plaats: Atsieloet wordt MA, terwijl de gebroken vaten van Niekoediem waaraan het zichzelf verbindt, de BON wordt

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Het Breken van de Vaten en hun Val naar de Werelden BYA

Het breken van de Vaten en Hun Val naar de Werelden BJA.

101) De Sfira Da'at is de G"E de ZO"N van de wereld Niekoediem dat tot Abba ve Iema opsteeg, want Abba ve Iema ontvangen het Licht AB-SAG van ZO"N de AK, dat Sjoeroek genoemd wordt. Dan daalt Malchoet af van Niekvej Ejnaim tot de Peh, waarmee het de AHP de Abba ve Iema, dat naar de G”E de ZO”N van de wereld Niekoediem viel, laat opstijgen. De vaten G"E de ZAT van de wereld Niekoediem stijgen samen met hen op en vormen de Bchienat MA"N, dat de Sfirot Abba ve Iema aangezicht-tot-aangezicht doet wenden.

Een Zievoeg de Haka’a op het scherm in Bchiena Dalet leidde tot het vormen van de 10 volledige Sfirot van het niveau Kether met het licht Jechida. De ZAT de Niekoediem in Abba ve Iema (MAN, Sfira Da'at) ontvangt krachtig licht van de Rosj de Abba ve Iema, aangezien Abba ve Iema de Rosj de Niekoediem voorstellen, daar waar een Zievoeg, waardoor de tien Sfirot opstijgen, plaatsvindt. Dit licht spreidt dan naar beneden in de Goef de ZO"N, en achtereenvolgend in de Rosj en Goef van de wereld Niekoediem in de toestand Gadloet. Deze manier van het spreiden van het licht wordt Ta'amiem genoemd.

102) De vier toestanden Ta'amiem, Nekoedot, Tagien en Otiot zijn ook aanwezig in de wereld Niekoediem, want de krachten die op hogere niveau’s werken moeten ook hun weergeving beneden hebben, maar met de toegevoegde informatie over de hogere krachten. Het spreiden van elke Partsoef af tot aan beneden wordt Ta'amiem genoemd.

Dan, dmv. De Bietoesj van het Ohr Makief en het Ohr Pnimi, verliest het scherm zijn Aviejoet en stijgt geleidelijk naar de Peh de Rosj, waar het uiteindelijk samenvloeit met het scherm dat zich daar bevindt. Hoe dan ook, aangezien het Hoge Licht nooit stopt met spreiden, vindt een Zievoeg tussen het licht en het scherm op elk niveau van zijn verzwakking plaats.

Het niveau Chochma ontstaat wanneer Aviejoet Dalet overgaat naar Giemel; de overgang naar Aviejoet Beth brengt Biena voor, Z"A ontstaat op Aviejoet Alef en Malchoet – op Aviejoet Sjoresj. Alle niveaus die ontstaan tijdens Zievoegiem, samen met het verzwakken van het scherm, worden Nekoedot genoemd.

De Resjiemot die overbleven na het verdwijnen van het licht worden Tagien genoemd. De vaten zonder licht worden Otiot genoemd. Met andere woorden, Otiot zijn de Resjiemot die overblijven van het niveau Nekoedot. Wanneer de Masach de Goef zich uiteindelijk van al zijn Aviejoet heeft ontdaan en met behulp van een Zievoeg met de Masach de Rosj in de Peh samenvloeit, ontstaat de Partsoef.

103) Zoals in de wereld AK, komen in de wereld Niekoediem ook twee Partsoefiem uit: de AB en de SAG, één onder de ander, met elk zijn eigen Ta'amiem, Nekoedot, Tagien en Otiot. Het verschil ligt in het verzwakken van de Masach, wat niet gebeurde als gevolg van de Bietoesj Ohr Makief met het scherm, zoals in de wereld AK, maar doordat Malchoet Mesayemet (Din) ontstond die staande in de Parsa, erop toeziet dat Ts"B wordt nageleefd. Daarom, wanneer het licht verdwijnt, blijven de vaten niet leeg zoals in Galgalta, AB en SAG. In plaats daarvan, breken ze, sterven en vallen in de werelden BJA.

104) De eerste Partsoef, Ta'amiem van de wereld Niekoediem ontstond op het niveau van Kether, zijn wortel Abba ve Iema, terwijl de Goef naar beneden uitspreidt. Een dergelijke Partsoef wordt de Melech ha-Da'at genoemd; het bevat alles wat te vinden is in ZAT de Niekoediem, oftewel, het omvat al hun vaten in zich.

105) Je moet weten dat wat er ook aanwezig is in de tien Sfirot de Rosj ook te vinden is in de Goef met dezelfde kwantiteit en kwaliteit. Zoals in de Rosj, daalde Malchoet af vanaf Niekvej Ejnaim naar de Peh, waar zijn G"E zich verenigde met hun AHP en het licht zich verder uitspreidde. Het licht bereikte de Keliem de Achoraim, oftewel Tieferet, Netsach, Hod, Jessod en Malchoet onder de Parsa.

Echter, aangezien de kracht van Malchoet in de Parsa deze vaten beïnvloedt, verdwijnt het licht Melech ha-Da'at en stijgt tot zijn wortel, terwijl alle vaten van zowel de Paniem als de Achoraim van Melech ha-Da'at breken, sterven en in de werelden BJA vallen. Dit komt omdat de verdwijning van het licht van het vat gelijk is aan het verlaten van het leven van een biologisch lichaam en daarom dood genoemd wordt. Bij het vallen en het sterven van de vaten, verliest het scherm Aviejoet Dalet, en dus blijft Aviejoet Giemel achter.

106) Zoals Aviejoet Dalet van de Masach de Goef verdwijnt (als gevolg van het breken van de vaten), zo verdwijnt ook Aviejoet Dalet in Malchoet. Malchoet maakt een Zievoeg in Rosj de Abba ve Iema, aangezien Aviejoet de Rosj en Aviejoet de Goef identiek zijn, hoewel de eerste Zievoeg (in de Rosj) alleen in potentie aanwezig is, terwijl de tweede (in de Goef) werkelijk plaatsvindt.

Om deze reden verdwijnt een Zievoeg op het niveau Kether ook in de Rosj. De AHP, die Kether aanvult, keert naar het vorige lagere niveau terug, naar de zeven lagere Sfirot. Dit wordt het verdrijven van de AHP de Kether in Partsoef Abba ve Iema genoemd. Op die manier verdwijnt het volledige niveau van Ta'amiem de Niekoediem (zowel in de Rosj en de Goef).

107) Het Hoge Licht stopt nooit met schijnen; het maakt een nieuwe Zievoeg op de Aviejoet Giemel, die in Masach de Rosj van Abba ve Iema overbleef. Door deze Zievoeg ontstaat er een Partsoef bestaande uit 10 Sfirot van het niveau Chochma, terwijl Goef, met het niveau Chessed, naar beneden uitspreidt. Die wordt de tweede Melech van de wereld Niekoediem genoemd. Zoals met de eerste, de Melech ha-Da'at, spreidt het uit in BJA, breekt en sterft. De Aviejoet Giemel verdwijnt van de Masachiem de Goef en Rosj. De AHP, die de Partsoef afronde op het niveau Chochma, brak en viel in het lagere niveau.

Dan produceert een Zievoeg op Aviejoet Beth de 10 Sfirot van het niveau Biena, terwijl de Goef naar beneden uitspreidt naar de Sfira Gvoera. Dat wordt de derde Melech van de wereld Niekoediem genoemd. Het spreidt naar beneden naar BJA, breekt en sterft. Aviejoet Beth verdwijnt van de Goef en de Rosj en een Zievoeg op het niveau Biena stopt ook in de Rosj. De AHP van Biena de Rosj vallen naar een lager niveau, in de zeven lagere Sfirot.

De volgende Zievoeg werd gemaakt op Aviejoet Alef; de 10 Sfirot met het niveau van Z"A ontstaan, terwijl de Goef in het bovenste deel van Tieferet uitspreidt. Het stopt met bestaan, wordt door het licht verlaten, terwijl Bchiena Alef uit de Goef en de Rosj verdwijnt. De AHP de Z"A vallen in het lagere gedeelte van ZAT.

108) Nadat de laatste Zievoeg op Aviejoet Alef werd beïndigd, stopten alle AHP de Abba ve Iema met afdalen; daarom verdween AHP de Kether toen Melech haDa’at de Abba ve Iema brak. Toen de vaten van de Melech haChessed in Abba ve Iema braken, verdween AHP de Chochma. Toen de vaten van de Melech haGvoera in Abba ve Iema braken, verdween AHP de Biena. Toen Melech Sjliesj Eliejon de Tieferet braken, verdween AHP de Z"A.

Het volledige niveau van Gadloet in Abba ve Iema hield dus op te bestaan. Alleen de vaten van de G"E de Katnoet met Sjoresj Aviejoet in de Masach bleven over. Naderhand verliest de Masach de Goef al zijn Aviejoet, vloeit samen met Masach de Rosj, en voegt zich samen met een Zievoeg de Haka’a in de Rosj. Alle Resjiemot behalve de laatste Bchienot worden er in vernieuwd. Vanuit deze vernieuwing (Zievoeg), ontstaat een nieuw niveau, genaamd YESHSUT.

109) Na het verdwijnen van de laatste graad van Aviejoet (Dalet), bracht de Bchiena Giemel 10 Sfirot voort van het niveau Chochma. De Partsoef begint vanaf de Chazeh de Abba ve Iema zodat de Sfirot van zijn Rosj boven de Chazeh uitstijgt en YESHSUT worden genoemd; terwijl daarentegen onder de Chazeh, inclusief het lagere twee derde gedeelte van Tieferet, de tien Sfirot de Goef worden gevormd. Dit is de vierde Partsoef, de Melech van de wereld Niekoediem genaamd.

Het spreidt zich ook uit naar BJA, breekt en sterft. De Aviejoet de Bchiena Giemel verdwijnt zowel in de Rosj als in de Goef. De AHP de Rosj valt naar het lagere niveau (Goef). Vervolgens brengt een Zievoeg op Aviejoet de Bchiena Beth het niveau van Biena voort. De Goef van de nieuwe Partsoef spreidt uit naar de vaten Netsach en Hod. Deze vijfde Partsoef wordt de Melech van de wereld Niekoediem genoemd.

Het spreidt zich ook uit naar BJA, breekt en sterft. De Bchiena Beth verdwijnt zowel in de Rosj als in de Goef, terwijl de AHP de Rosj naar het lagere niveau (Goef) valt. De volgende Zievoeg op Aviejoet Alef produceert het niveau van Z"A, terwijl zijn Goef uitspreidt naar de vaten van Jessod. Dit is de zesde Melech van de wereld Niekoediem, die BJA bereikt, breekt, en sterft. De Aviejoet Alef verdwijnt zowel in de Rosj als in de Goef, terwijl de AHP de Rosj naar het lagere niveau (Goef) valt.

110) We hebben geleerd over de Ta'amiem en de Nekoedot die ontstonden in de twee Partsoefiem: Abba ve Iema en YESHSUT van de wereld Niekoediem, die AB en SAG  worden genoemd.

Vier niveau's, de één onder de ander, komen te voorschijn in Abba ve Iema: Kether wordt "Hiestakloet Ejnaim Abba ve Iema" (in elkaar's ogen kijken) genoemd; Chochma wordt "Goefa de Abba" genoemd; Biena wordt "Goefa de Iema" genoemd; en Z"A wordt "Jessodot de Abba ve Iema" genoemd. Vier lichamen ontstaan vanuit de bovengenoemde niveau's: de Melech haDa’at, de Melech haChessed, de Melech Gvoera en Melech van het bovenste eenderde deel van Tieferet naar beneden tot de Chazeh. De Goefiem van al deze vier niveau's braken, zowel Paniem als Achoraim, oftewel, zowel G"E en AHP.

Echter, in Rasjiem (hoofden) van deze vier niveau's van Abba ve Iema, bleven alle Keliem de Paniem van elk niveau dat er tijdens Katnoet de Niekoediem was: de G"E en de Niekvej Ejnaim (Kether, Chochma en GAR de Biena), op hun plaatsen. Alleen de Keliem de Achoraim (oftewel, de AHP de Rosj, de ZAT de Biena, Z"A, en Malchoet) van elk niveau dat zich bij G"E toevoegde tijdens Gadloet, verdwenen door het breken van de vaten. Zij vielen naar het laagste niveau, oftewel waar zij tijdens Katnoet verbleven.

111) Op dezelfde manier ontstonden er vier niveau's, één onder de ander, in de Partsoef YESHSUT. Het eerste niveau (Chochma) wordt Hiestakloet Ejnaim de YESHSUT genoemd. Het tweede niveau (Biena), gevolgd door Z"A en Malchoet, brengt 4 lichamen voort: de Melech van het lagere tweederde deel van Tieferet, de Melech Netsach-Hod, de Melech Jessod en de Melech Malchoet. Deze vier Goefiem braken (zowel Paniem als Achoraim), terwijl de Keliem de Paniem toch in de Rasjiem de YESHSUT bleven. Hun Achoraim verdween als gevolg van het breken van de vaten, en vielen naar het lagere niveau. Nadat de twee Partsoefiem Abba ve Iema en de YESHSUT braken, ontstond er nog één Partsoef – MA van de wereld Niekoediem. Hoe dan ook, aangezien er geen Goef van uitgaat (alleen Tiekoeneej Ejnaim), zullen we het hier niet kenmerken.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Het Opstijgen van MA"N van Zat de Nikudim naar Aba ve Ima

92) We hebben al uitgelegd dat, door het stijgen van Malchoet naar Niekvej Ejnaim (als gevolg van de Ts"B) en het ontstaan van de wereld Nikoediem in Katnoet, elk deel in twee delen wordt verdeeld. G"E, die op hun niveau verblijven en daarom Keliem de Paniem worden genoemd, en AHP, die van hun niveau naar het lagere niveau vallen en Keliem de Achoraim worden genoemd. Elk niveau bestaat nu dus uit innerlijke en uiterlijke delen. De AHP de Kether van de wereld Nikoediem is binnen de G"E de Abba ve Iema. De AHP de Abba ve Iema viel in de G"E de ZO"N van de wereld Nikoediem.

93) Hieruit volgt dat, wanneer het nieuwe licht AB-SAG tot een bepaald niveau komt, het de Malchoet naar zijn vorige plaats in de Peh de Rosj doet afdalen en daarbij de wereld Nikoediem tot een toestand van Gadloet doet overgaan. Hiermee keert de AHP terug naar zijn niveau, waarbij het tot tien Sfirot-vaten en Sfirot-lichten aanvult. De G"E, van het lagere niveau, stijgt samen met de AHP. Het komt omdat er niets in het spirituele verdwijnt. Als het lagere niveau zou worden verbonden met de AHP van het bovenste niveau in Katnoet, zou het er ook aangehecht blijven tijdens Gadloet. Met andere woorden, tijdens het stijgen van de AHP, verkrijgt het lagere niveau de eigenschappen van het hogere.

94) Wanneer Abba ve Iema het licht AB-SAG ontvangen, daalt vanzelfsprekend hun Malchoet af naar Peh de Rosj en hun AHP stijgt van het lagere niveau van ZO"N naar omhoog, waarbij G"E ZO"N met zich meeneemt naar het niveau van Abba ve Iema, vormt er een geheel mee en laat het licht van dit niveau binnen om te ontvangen. Het verheffen van ZO"N naar Abba ve Iema wordt het opstijgen van MAN genoemd.

95) De opstijging van ZO"N naar Biena, oftewel, het opstijgen van MAN, plaatst Biena aangezicht-tot-aangezicht met Chochma. Zoals we weten, elke ZAT (zeven lagere Sfirot) is een ZO"N; daarom, wanneer ZAT gelijk met de AHP de Abba ve Iema opstijgt tot het niveau van Abba ve Iema, veranderde zij zich tot MAN betreffende de 10 Sfirot de AVI. Dan keert Biena terug naar een aangezicht-tot-aangezicht toestand met Chochma de AVI en geeft de straling van het Ohr Chochma door aan ZO"N (ZAT de Nikoediem).

96) Het opstijgen van ZO"N naar Abba ve Iema betekent echter niet dat zij van hun plaats verdwijnen. Niets verdwijnt in de geestelijke werelden en een verandering van plaats leidt niet tot het verdwijnen van enig bijzonder object zoals in onze wereld het geval is. In het geestelijke wordt ermee bedoeld dat alleen een minimale toevoeging aan de vorige toestand wordt toegevoegd: een object beweegt naar een andere plaats terwijl het zich tevens behoudt op de plaats waar het was. Hetzelfde geldt voor ZO"N, die tot Abba ve Iema opsteeg en hun orginele positie behielden.

97) We moeten ook begrijpen dat de ZO"N die naar Abba ve Iema opstijgt, samen met hun AHP (opstijgen van MAN), het Ohr Chochma dmv. een Zivoeg tussen Abba ve Iema ontvangen, en daardoor dan afdalen naar hun plaats. Zij verdwijnen niet van het niveau Abba ve Iema, waar een dergelijke verdwijning zou leiden tot het stoppen van een Zivoeg tussen Abba en Iema en een achtereenvolgende verandering van hun positie in Achor be Achor. Dit zal het uitspreiden van het Ohr Chochma in de ZO"N beneden doen tegenhouden, want Biena heeft van nature geen behoefte aan het Ohr Chochma, alleen aan het Ohr Chassadiem.

Abba ve Iema heeft het licht van Chochma nodig om het door te kunnen geven aan Z"A en daarbij te voldoen aan zijn verzoek. Als het verzoek stopt, eindigt het licht Chochma met afdalen. Alleen het opstijgen van MAN de ZO"N naar Abba ve Iema doet ze terugkeren naar een Zivoeg van aangezicht-tot-aangezicht en zet daarmee het doorgeven van het Ohr Chochma naar Z"A voort. De ZO"N moet altijd boven zijn, waarbij hun verzoek naar het Ohr Chochma constant blijft vernieuwen.

Zoals al eerder is verklaard, is elke verandering in het geestelijke alleen maar een toevoeging aan de vorige toestand. Met als gevolg dat de ZO"N boven en beneden zijn, tegelijkertijd. De G"E de ZO"N dat boven is stuurt het licht naar G”E de ZO”N beneden.

98-99) Nu begrijpen we wat de Sfira Da'at is, die in de wereld Nikoediem verscheen. Zoals eerder vermeld, was een dergelijk begrip afwezig in de Partsoefiem van de wereld AK. Er waren alleen maar de 10 Sfirot KaChaB ZO"N, en het opstijgen van het scherm naar Peh de Rosj; het begrip "opstijgen van MAN" bestond toen nog niet. De Sfira Da'at ontstaat doordat de MAN de ZO"N opstijgt naar zijn permanente verblijf in Abba ve Iema. Vanaf de wereld Nikoediem en verder, spreken we al over de Sfira Da'at en de Sfirot worden nu ChaBaD ZO"N genoemd. De Sfira Da'at wordt ookwel Hej (5) Chassadiem, Hej (5) Gvoerot genoemd; waar Z"A die daar verbleef Hej (5) Chassadiem is, en Noekva Hej (5) Gvoerot is.100) We moeten niet denken dat er 9 of 11 Sfirot zijn. Aangezien de Sfira Da'at in de wereld Nikoediem ontstond, lijkt het de 10 Sfirot aan te vullen als 11e. Dat is niet zo, want in de realiteit is het ZO"N, die MA"N naar Abba ve Iema deden opstijgen en daar verbleven. Er zijn twee soorten ZO"N: de eerste zijn op hun plaats beneden en ontvangen het licht Chochma; de tweede zijn in Abba ve Iema boven, met een voortdurend verzoek voor dit licht. Daarom kunnen zij niet worden gerekend als een toevoeging tot de tien Sfirot.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Nekudot: Holam, Shuruk, Hirik

De Nekoedot: Cholam, Sjoeroek, Chiriek

86) Je moet weten dat er drie soorten Nekoedot (punten) zijn: de Rosj, Toch en Sof. De bovenste Nekoedot, die zich boven de Hebreeuwse letters als puntjes bevinden, worden Rosj genoemd, oftewel Cholam. De middelste Nekoedot binnen de letters, zoals de Vav met een puntje, wordt Toch genoemd, ofwel Sjoeroek. De lagere Nekoedoet, geplaatst onder de letters, worden Sof genoemd, of Chiriek.

87) De letters zijn de vaten, de Sfirot de Goef. De tien Sfirot de Rosj worden de wortels van de vaten genoemd. De Nekoedot zijn de lichten die deze vaten tot leven wekken. Vandaar dat het Ohr Chochma het licht van leven (Ohr Chaja) wordt genoemd. Dit nieuwe licht AB-SAG gaat door de ZO"N van de wereld A"K. Daarna schijnt het op de vaten van de wereld Niekoediem, waardoor het Malchoet van Niekvej Ejnaim doet afdalen tot de Peh van elk niveau, en brengt het aldus de AHP terug, met als gevolg dat alle lichten naar hun plaats terugkeren. Dit licht verplaatst de Keliem van de toestand van Ts"B tot de toestand Ts"A, van Katnoet naar Gadloet. Vervolgens leeft het licht AB-SAG opnieuw op en prikkelt het de vaten door zich erin te bekleden.

88) We weten al dat ZO"N van de wereld A"K de tien Sfirot de Niekoediem met het licht op twee manieren aantaste: door de Taboer heen, scheen het op Kether de Niekoediem en door Jessod – op Abba ve Iema de Niekoediem. Weet dat het licht dat door de Taboer heen schijnt Cholam genoemd wordt. Het schijnt boven de letters alleen in Kether, waardoor het de representatie is van het niveau Zachar (actieve mannelijke essentie), ofwel Hietlabsjoet. Het kan niet verder naar de vaten van de Goef, ook wel letters genoemd, spreiden.

Daarom wordt het gezien als iets dat boven de letters schijnt zonder erin te spreiden. Het licht dat door Jessod passeerd wordt Sjoeroek genoemd, Vav met een puntje, waarmee bedoelt wordt dat het binnen de letters is en Abba ve Iema binnentreedt, de vrouwelijke essentie van de Rosj de Niekoediem. Dit licht spreidt zich ook in de Goef, ZAT de Niekoediem, die letters genoemd worden. Dus, de Nekoedat Sjoeroek bevindt zich in de letters.

89) We weten nu de betekenis van de punten Cholam en Sjoeroek. De luminiscentie van het nieuwe licht die door de Taboer gaat, doet het scherm van Niekvej Ejnaim de Rosj van Kether tot zijn Peh afdalen en de AHP de Kether tot zijn niveau laat terugkeren, wordt Nekoedat Cholam genoemd. De luminiscentie van het nieuwe licht passeert Jessod en verlaagt het scherm van Niekvej Ejnaim de Abba ve Iema tot de Peh en doet de AHP de Kether naar zijn plaats terugkeren. Dit licht schijnt binnen de letters en wordt Sjoeroek genoemd. Deze Mochien (het licht GAR) spreidt ook naar de ZAT de Niekoediem, genaamd letters, oftewel de vaten die dit licht ontvangen.

90) Chiriek is het nieuwe licht dat door ZAT direct van Abba ve Iema wordt ontvangen, en die Malchoet vanaf de Chazeh tot de Siejoem de A"K verlaagt. Het gevolg is dat de AHP de ZO"N van onder de Parsa tot hun plaats doen terugkeren. Deze AHP de ZO"N vormen de werelden BJA onder de Parsa. Dus nu, onder invloed van het licht Chiriek, is het de bedoeling dat deze werelden gelijk aan Atsieloet worden.

De ZO"N de Niekoediem konden Malchoet echter niet vanaf de Chazeh verlagen en de Ts"B en de Parsa opheffen, waarmee het de plaats van de werelden BJA verandert. Op het moment dat het licht naar BJA spreidt breken alle vaten van ZAT, omdat de wet van Malchoet Mesajemet (in de Chazeh) nog steeds van kracht is. De lichten verlaten onmiddelijk de vaten; zij breken, sterven en vallen naar BJA. De Keliem de Paniem breken eveneens. Ondanks dat deze vaten zich onder de Parsa bevinden, willen zij zich met de AHP van de Partsoef verenigen.

91) We zien dat de wereld Niekoediem nog niet klaar was om het licht te ontvangen dat overeenkomt met het punt Chiriek; vandaar dat het breken van de vaten noodzakelijk was. Het geschiedde omdat het binnen de letters wenste te komen, de vaten Tieferet, Netsach, Hod, Jessod en Malchoet onder de Parsa in de werelden BJA. Naderhand, in de wereld van Correctie (Atsieloet), wordt het punt Chiriek gecorrigeerd en schijnt het beneden de letters.

Toen ZAT van de wereld Niekoediem het licht Gadloet van Abba ve Iema ontving, die Malchoet van de Chazeh tot de Siejoem de A"K zou moeten doen afdalen en de vaten van de AHP met de G"E de Niekoediem zou verenigen, begon het licht onder de Parsa te schijnen en dit had het breken van de vaten tot gevolg. Om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt, verheft het gecorrigeerde punt Chiriek in de wereld Atsieloet Tieferet, Netsach, Hod, Jessod en Malchoet van onder de Parsa (de werelden BJA) op tot de wereld Atsieloet boven de Parsa, en verblijft onder hen, oftewel, op het niveau van de Parsa. En nu kennen we de betekenis van de drie punten: Cholam, Sjoeroek en Chiriek.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Opstijgen van MA"N en Gadlut van de Wereld Nikudim

79) We zullen nu leren over de tien Sfirot de Gadloet de Niekoediem die ontstonden op de MA"N van de Resjiemot van ZO"N de A"K beneden de Taboer. Tot nu toe hebben we nog niet gesproken over het opstijgen van MA"N. We hebben het opstijgen van de Masach de Goef vanaf de Taboer tot de Peh de Rosj van de hogere Partsoef besproken, en een Zivoeg de Haka'a in de Rosj, die gemaakt werd op de aanwezige Resjiemot in de Masach. Dat leidde weer tot de formatie van de tien Sfirot van de lagere Partsoef. Laten we het nu dus hebben over het licht dat van onder de Taboer de A"K naar de Rosj de SAG opsteeg, oftewel, over de Resjiemot van de ZO"N de Goef van de wereld A"K dat "Mej Noekvin" (opstijgen van vrouwelijke wateren) of "Aliejat MA"N" wordt genoemd.

80) Je moet weten dat Z"A en Biena van de 10 Sfirot de Ohr Jasjar (dus van voor Malchoet de Ejn Sof) de bron zijn die Ma”N doet opstijgen. Dit is wat daar met hen gebeurde: Biena, die het Ohr Chassadiem is en de Bchiena Beth, baarde Tieferet (Z"A, de Bchiena Giemel) en verenigde met Bchienat Chochma om Ohr Chochma te vragen en om aan Z"A door te geven, die op zijn beurt weer bestaat uit Ohr Chassadiem en enige straling van Ohr Chochma.

Op deze manier werd er contact gemaakt tussen Z"A en Biena. Elke keer stijgen de Resjiemot van Z"A naar Biena, die samenvloeit met Chochma en een kleine hoeveelheid Ohr Chochma aantrekt voor Z"A. Een dergelijke opstijging van Z"A naar Biena, en de verbinding tussen Biena met Chochma, wordt het opstijgen van MA"N genoemd. Zonder deze handeling, heeft Biena geen behoefte aan Ohr Chochma. Haar essentie is het Ohr Chassadiem en zij is altijd in de positie van Achor be Achor (rug aan rug) met Chochma.

Alleen het verzoek van Z"A activeert Biena om het Ohr Chochma voor Z"A te ontvangen en keert het tot Noekva; vandaar dat deze opstijging "vrouwelijke wateren" (oftewel, de ontvangende Sfira) genoemd wordt. Het heeft betrekking op Chochma, en verandert hun positie van rug-to-rug naar aangezicht-tot-aangezicht (Paniem be Paniem).

81) We weten al dat AB de Partsoef Chochma is en SAG de Partsoef Biena. Zij worden gedefiniëerd naar gelang hun hoogste eigenschap. AB heeft de Aviejoet Giemel; vandaar dat het Chochma genoemd wordt. SAG heeft Aviejoet Beth, en wordt Biena genoemd. Wanneer de Resjiemot ZO"N de Goef (Z"A en Malchoet) van onder de Taboer opstijgt naar de Rosj de SAG (Biena), dan wordt dit proces het opstijgen van MA"N naar SAG genoemd. Daar wordt een Zivoeg gemaakt tussen SAG en AB (tussen Biena en Chochma), wat resulteert in het verplaatsen van Ohr Chochma van AB naar SAG.

Nadat de ZO"N het "nieuwe licht" ontvangen, dalen zij weer af onder de Taboer om op de 10 Sfirot van de wereld Niekoediem te stralen, wat tot het ontstaan van de 10 Sfirot van Gadloet de Niekoediem leidt. We zullen later echter ontdekken dat alleen deze 10 Sfirot een bijdrage leveren aan het breken van de vaten.

82) We weten al dat er twee hoofden zijn in de wereld Niekoediem: Kether en Abba ve Iema. Wanneer het nieuwe licht Chochma (AB-SAG) vanaf de Rosj de SAG (op verzoek van ZO"N de Galgalta) op de tien Sfirot de Niekoediem begint te schijnen, treedt eerst de Rosj de Kether via de Taboer de A"K binnen. De wereld Niekoediem vult de Rosj de Kether met het licht GAR en doet de Sfirot Biena en ZO"N (oftewel, AHP) de Kether opstijgen, die tot zo verre in de Rosj de Abba ve Iema verbleven. Dan treedt het licht AB-SAG de Rosj de Abba ve Iema van de wereld Niekoediem binnen via Jessod de A"K, vult hen met het licht GAR en doet de Sfirot Biena en de ZO"N de Abba ve Iema opstijgen, die zich in GAR de Goef bevonden. Beide hoofden, Kether en Abba ve Iema, komen in de toestand Gadloet.

83) Laten we eerst eens kijken wat Gadloet is, de overgang die werd veroorzaakt door het verspreiden van het licht (AB-SAG) in de tien Sfirot van de wereld Niekoediem. We moeten benadrukken dat de niveau's Kether en Abba ve Iema de Niekoediem op het niveau van VAK waren, aangezien hun Aviejoet Alef was. Zoals we echter al eerder hebben gezegd, werden zij tijdens het opstijgen van Nekoedot de SA"G onder de Taboer vermengd met Dalet/Giemel de Aviejoet van de NHYM de Galgalta, wat inhoudt dat de Masach die tot de Peh de Rosj opsteeg Resjiemo Dalet was. Na een dergelijke Zivoeg in de Rosj de SA"G, was het de bedoeling dat er tien Sfirot de Niekoediem van het niveau Kether met het licht Jechida zouden ontstaan, en niet VAK de Biena.

Het feit is dat, door de samenvoeging van Bchiena Dalet met Biena de Niekvej Ejnaim, Bchiena Dalet geen deel neemt aan een Zivoeg; het verdwijnt als het ware m.b.t. Biena. Een Zivoeg vond niet plaats in de Peh de SAG, maar steeg hoger, naar de Niekvej Ejnaim. Hier vond Ts"B plaats op Beth de Hietlabsjoet en Alef de Aviejoet, dat de essentie is van de Masach de Biena. Twee niveau's ontstonden dankzij deze Zievoeg: VAK de Biena (Beth de Hietlabsjoet) en volledige VAK (Alef de Aviejoet, het niveau Z"A).

84) Nadat ZO"N de A"K, onder de Taboer, het nieuwe licht AB-SA"G aantrok door het opstijgen van MA"N, scheen dit licht op de Rosj de Niekoediem en annuleerde Ts"B door het gebrek aan enige verbinding tussen de Partsoef AB en de Ts"B (het heeft zijn oorsprong in Ts"A). Bchiena Dalet de A"K onder de Taboer, die naar Niekvej Ejnaim na de Ts"B opsteeg, keerde nu terug tot Peh de Rosj, als in Ts"A.

De vaten AHP in de Rosj de SA"G, die door de Ts"B van onder het scherm afdaalden, stegen nu en namen hun eerdere positie in onder de vaten G"E, terwijl de plaats van Zivoeg afdaalde van Niekvej Ejnaim tot Peh de Rosj, Bchiena Dalet. Het terugkeren van Bchiena Dalet tot zijn plaats leidde tot het ontstaan van de Partsoef van het niveau van Kether met het licht Jechieda. Dus met behulp van het nieuwe licht verkreeg de Partsoef drie soorten licht Chochma erbij: Nesjama, Chaja en Jechida, en de vaten Biena en ZO"N die daar afwezig waren in de toestand Katnoet.

85) We hebben nu de betekenis van Katnoet en Gadloet van de wereld Niekoediem opgehelderd, waar Ts"B Malchoet deed opstijgen naar Niekvej Ejnaim en het daar verborg. Dit veroorzaakte het ontstaan van de wereld Niekoediem in Katnoet. Dit is de toestand waarin de vaten Kether, Chochma en GAR de Biena gevuld zijn met de lichten Nefesj en Roeach, terwijl de vaten ZAT de Biena en ZO"N, en de lichten Nesjama, Chaja en Jechida ontbreken. Dan, wanneer het nieuwe licht AB-SA"G van de wereld A"K naar de wereld Niekoediem afdaalt, keert Ts"A terug; met als gevolg dat de vaten ZAT de Biena en ZO"N in de Rosj bij de hogere vaten aansloot en het scherm vanaf Niekvej Ejnaim tot de Peh afdaalt.

Dan wordt er een Zivoeg gemaakt op Bchiena Dalet, die op zijn beurt terugkeert naar zijn positie in Peh de Rosj. Dit leidt tot het vormen van de tien Sfirot van het niveau Kether. Vanaf dit moment worden Ts"B en Katnoet gedefiniëerd als het opstijgen van Malchoet naar Niekvej Ejnaim en het verlagen van AHP. De toestand Gadloet wordt gekarakteriseerd door het verschijnen van het licht AB-SA"G, het afdalen van Malchoet tot zijn eerdere positie (zoals in Ts"A) en het opstijgen van AHP.

Zoals boven vermeldt, zijn G"E en AHP de namen van de 10 Sfirot KaCHaB ZO"N de Rosj. De 10 Sfirot de Goef worden ChaGaT NHJM genoemd, die op hun beurt weer bestaan uit hun eigen G"E (Chessed, Gvoera en het bovenste derde van Tieferet tot aan de Chazeh) en de AHP (twee lagere derden van Tieferet en NHJM).Je moet ook nog weten dat G"E (ChaGaT tot de Chazeh) ook Paniem wordt genoemd (gezicht, voorste gedeelte), en de AHP (twee derden van Tieferet en de NHJM) worden de Achoraim (achterste gedeelte) genoemd. Je mag niet vergeten wat over de verdeling van de niveau's na Ts"B gezegd is; wanneer alleen G"E op elke niveau bleef, terwijl de AHP in de G"E van het lagere niveau viel, wiens AHP op hun beurt weer in de G"E van het niveau daar beneden vielen, etc.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Toestanden Katnut en Gadlut in de Wereld of Nikudim

69) Nadat we stap voor stap het algemene idee van de Ts"B in de Partsoef Nekoedot de SA"G beginnen te begrijpen, gaan we verder in een meer gedetaileerde analyse van de schepping van de tien Sfirot van de wereld Niekoediem, de vierde Partsoef van de wereld A"K. We weten al hoe één Partsoef vorm krijgt via de andere. Het vindt plaats wanneer elke lagere Partsoef van de Masach de Goef van een hogere uitkomt, nadat het zijn kracht verliest en tot de Peh opstijgt om door te gaan met Zievoeg de Haka'a. Bitoesj van het Ohr Makief in de Masach zorgt voor verlies van Aviejoet van de Masach de Goef tot Aviejoet de Rosj.

Door dit proces ontstaat een nieuwe Partsoef uit de voorafgaande. Op deze manier ontstond de Partsoef AB (Chochma) van de Partsoef Galgalta (Kether); net zoals de vierde Partsoef van de wereld A"K, genaamd de tien Sfirot van de wereld Niekoediem, uit de Partsoef SA"G (Biena) ontstond.

70) Wat is nu dan het fundamentele verschil tussen de Partsoef (de wereld) Niekoediem en de voorgaande Partsoefiem? Het namelijk zo dat, tijdens de creatie van de vorige Partsoefiem, een Zivoeg de Haka'a altijd werd gemaakt op één paar Resjiemot – de Hietlabsjoet en de Aviejoet. Op deze manier stegen echter twee paar Resjiemot naar Rosj de SA"G.

Dit komt omdat het niet alleen bestaat uit Resjiemot van zijn eigen Aviejoet, i.e., het duidt de eigenschappen van de Sfirot de Goef de SA"G aan, maar het sluit in zich ook de Resjiemot van Aviejoet de ZO"N van Partsoef A"K onder de Taboer. Dit gebeurde doordat zij vermengd waren onder de Taboer van Partsoef A"K; zoals gezegd in paragraaf 61, daalde de Nekoedot de SA"G onder de Taboer de A"K en vloeide daar samen met ZO"N de A"K.

71) Dankzij het samenvloeien van de Sfirot onder de Taboer van de Partsoef A"K, ontstonden in de Partsoef Niekoediem nieuwe toestanden: Gadloet en Katnoet (grote en kleine toestanden). De tien Sfirot de Katnoet van Niekoediem ontstonden op de Resjiemot de Aviejoet in de Masach van Partsoef SA"G. De tien Sfirot de Gadloet van Niekoediem ontstonden op de Resjiemot ZO"N de A"K onder de Taboer die vermengt waren met de Resjiemot van de Masach.

72) Weet dat de tien Sfirot van Katnoet van de wereld Niekoediem tot de belangrijkste Partsoef gerekend worden, aangezien het gelijktijdig ontstond met de drie eerdere Partsoefiem van de wereld A"K. Het werd geboren door een Zivoeg de Haka'a op de Resjiemot Beth/Alef in de Masach de Goef van de hogere Partsoef. De tien Sfirot de Gadloet zijn slechts een toevoeging op de Partsoef Niekoediem, omdat zij niet volgens de volgorde van het ontstaan van niveau's verschenen maar van een Zivoeg op de Resjiemot van ZO"N de Galgalta, die bij het scherm waren toegevoegd als een gevolg van het afdalen van Nekoedot de SA"G.73) Laten we eerst eens het proces van de geboorte van de Partsoef Katnoet de Niekoediem onder de loep nemen. Zoals we al weten, vindt na het spreiden van Partsoef SA"G de Bietoesj Ohr Pnimie en Makief plaats in haar Masach. Het verzwakt de Masach en dwingt het terug te keren naar de Peh de Rosj. Daarmee ontstaan de tussentijdse Partsoefiem, genaamd Nekoedot de SA"G en dalen zij onder de Taboer van de Partsoef A"K af. Daar worden zij vermengd met Bchiena Dalet. Nadat de Masach al zijn Aviejoet verliest en alleen de Masach de Rosj in de Partsoef overblijft, stijgt de Masach de Goef als het ware naar de Peh de Rosj en leidt tot een nieuwe Zivoeg op de Aviejoet de Resjiemot die in de Masach zijn overgebleven.

74) Zoals altijd verdwijnt het laatste niveau (in dit geval de Aviejoet de Bchiena Beth) volledig na het terugkeren van de Masach tot de Rosj. Alleen de Resjiemot de Hietlabsjoet en de Bchiena Alef de Aviejoet blijven over.

Zoals in alle vorige Partsoefiem, vinden twee Zivoegiem plaats in de Rosj de SA"G. Nadat de Resjiemot verdwenen steeg de Partsoef Nekoedot de SA"G. Eén van deze Zievoegiem vindt plaats door de insluiting van de Resjiemot de Aviejoet (Nekeva) in de Resjiemo de Hietlabsjoet (Zachar).

In dit geval betreft de kwestie het ontstaan van de wereld Niekoediem; vandaar dat dit de Resjiemo Alef de Aviejoet en Beth de Hietlabsjoet is. Door deze Zivoeg ontstaat de Sfira van het niveau genaamd "Biena be Kieroef" of "VAK de Biena", i.e., de tussentijdse toestand tussen Biena en Z"A. Deze Sfira wordt Kether van de wereld Niekoediem genoemd.

Een tweede Zivoeg vindt plaats door het invoegen van de Resjiemot de Hietlabsjoet (Zachar) in de Resjiemo de Aviejoet (Nekeva), van waaruit de Sfira van het niveau van Z"A of "VAK blie Rosj" ontstaat. Deze Sfira wordt Abba ve Iema van de wereld Niekoediem genoemd, en zij staat in een rug-tot-rug positie (Achor be Achor).

Deze twee niveau’s worden de twee hoofden van de wereld Niekoediem genoemd. Er is echter wel een verschil tussen hen. Die bestaat uit het feit dat Kether de Niekoediem, i.e., het niveau Zachar, zich niet in de Goef verspreidt maar alleen in de Rosj schijnt, terwijl Abba ve Iema de Niekoediem, i.e., het niveau Nekeva, in de Goef spreidt en ChaGaT NHJM de Niekoediem wordt genoemd.

75) Hier spreken we over de drie niveau's, één onder de ander, in de wereld Niekoediem:

a) Kether de Niekoediem op het niveau VAK de Biena;

b) Abba ve Iema op het niveau Z"A – de twee hoofden;

c) ZAT of ChaGaT NHJM – de Goef de Niekoediem.

76) Weet dat alle niveau's van Niekoediem worden bepaald door het opstijgen van Malchoet naar Biena. Zij bestaan uit twee delen: "Paniem ve Achoraim" (voorkant en achterkant van de Partsoef). Na het maken van een Zivoeg in de Niekvej Ejnaim, zijn er alleen twee en halve Sfirot in de Rosj: G"E en Niekvej Ejnaim, i.e., Kether, Chochma en het hogere derde van Biena, die eigenlijk de Keliem de Paniem zijn. AHP, die uit het lagere twee derde van Biena bestaan, Z"A en Noekva (Malchoet), kwamen buiten de tien Sfirot de Rosj en worden nu Keliem de Achoraim genoemd, die niet worden meegerekend tijdens een Zivoeg. Elk opeenvolgend niveau wordt op dezelfde manier verdeeld.

77) Er is geen enkel niveau in de wereld Niekoediem dat niet onder te verdelen valt in Paniem en Achoraim. De AHP de Kether, i.e., de Zachar de Niekoediem, daalde daarom af naar het niveau de Paniem de Rosj, Abba ve Iema; in andere woorden, naar het niveau Nekeva. AHP, i.e., Achoraim de Nekeva van Abba ve Iema, daalde af naar de Goef, i.e., naar ChaGaT NHJM de Niekoediem. Kether en Abba ve Iema bestaan dus uit twee delen: Paniem en Achoraim. Met andere woorden, Paniem de Abba ve Iema bekleden de Achoraim de Kether dat van boven afdaalde. Achoraim de Abba ve Iema, die naar de Goef afdaalde, maakt het innerlijk deel uit waarop Paniem de Goef kleedt.78) De onderverdeling van elk niveau leidde ertoe dat slechts de lichten Nefesj en Roeach in elk hoger gedeelte van het niveau aanwezig zijn, i.e., VAK, en de vaten Kether, Chochma en een deel van Biena. Er zijn daarom drie niveau's in Katnoet de Niekoediem: Kether, Abba ve Iema en ZAT, i.e., de vaten Kether, Chochma en een deel van Biena, en de lichten Nefesj en Roeach, aangezien ZAT de Biena en ZO"N vanaf hun niveau naar het lagere afdaalden.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Plaats van de Vier Werelden ABYA en de Parsa tussen..

De plaats van de vier werelden ABJA en de Parsa tussen Atsieloet en BJA.

65) Het blijkt dat de essentie van de Tsiemstoem Beth alleen onthuld werd in de Partsoef Nekoedot de SAG van de Taboer tot aan de Siejoem Reglav boven het punt van onze wereld (Olam ha-Zeh). Weet dat alle veranderingen, ontstaan door de Tsiemstoem Beth, alleen plaats vonden in de Partsoef Nekoedot de SAG en niet erboven.Zoals reeds gezegd veranderde het deel van de Tieferet en de NHJM de Sof de AK in een lege plaats vanwege het stijgen van Malchoet naar het midden van Tieferet van de Sfirot de Sof van de wereld AK, die de vaten van ontvangst op dit punt afhakte. Dit alles vond niet plaats in AK, maar in de Partsoef Nekoedot de SAG de AK. De veranderingen die plaatsvonden in AK worden gezien als het opstijgen van MA"N, wat betekent dat alleen voor het creëren van de tien Sfirot van de wereld Niekoediem AK deze veranderingen uitvoerde. Er waren geen veranderingen in AK zelf.

66) De verdeling van de Partsoef Nekoedot de SAG gebeurde tijdens de Tsiemstoem Beth (het opstijgen van Malchoet naar Biena), oftewel, voor het opstijgen van MA"N en de Zivoeg gemaakt in de Niekvej Ejnaim van de Rosj de SAG. De verdeling vond op de volgende manier plaats: Kether, Chochma, Biena, Chessed, Gvoera, en het bovenste derde gedeelte van Tieferet, tot aan de Chazeh (“borst”, Siejoem van de tweede beperking), is de plaats voor Atsieloet. Twee derde van Tieferet, vanaf de Chazeh tot het einde van Tieferet, is de plaats voor Brieja. Netsach, Hod en Jessod is de plaats voor Jetsiera, en Malchoet is de plaats voor Asieja.

67) De plaats van de wereld Atsieloet wordt toegekend aan het spreiden van het Hoge Licht tot aan Tieferet, waar de Partsoef eindigt, oftewel de plaats van het opstijgen van Malchoet Mesayemet naar Biena, waar het licht niet onder kan komen. De plaats van de wereld Atsieloet eindigd dus in de Chazeh, oftewel, bij de grens tussen het hogere derde van Tieferet en de lagere twee derde ervan. De nieuw grens, Parsa genaamd, is beneden de wereld Atsieloet.

Onder de Parsa, werd het in drieën verdeeld, hoewel het eigenlijk slechts in tweeën moest: de ZO"N de Goef van NHJ. Maar nadat er een nieuwe Siejoem ontstond in Biena de Goef (of Tieferet), bevond alleen ZO"N zich eronder. Tevens daalde tweederde van Tieferet onder de Parsa af. Het is namelijk zo dat Biena de Goef (Tieferet) op haar beurt weer uit haar eigen tien Sfirot, KaCHaB en ZO"N, bestaat; en aangezien ZO"N de Biena de wortel is van de ZO"N de Goef, bezit ZO"N de Biena al de eigenschappen gelijk aan die van ZO"N.

Daarom is ook ZO"N de Biena onder de Parsa, samen met ZO”N de Goef. Om deze reden wordt de Sfira Tieferet in al zijn breedte verdeeld in Chazeh de Partsoef, aangezien Malchoet, die opsteeg naar Biena, hier staat, daarbij ZO"N de Biena (tweederde van Sfira Tieferet onder de Chazeh) achterlatend (onder de Parsa). Dat verklaard het verschil tussen het hogere deel van Tieferet boven de Parsa, die exclusief aan de Biena refereert, en het lagere deel van Tieferet (ZO"N), dat zich tegen zijn wil onder de Parsa bevindt. Het is de wortel van de werkelijke ZO"N en moet hen in de toekomst van licht voorzien. Er is niet veel kwaads in, aangezien het niet door vrije wil ontstond. Het scheidde zich van de NHJM (werkelijke ZO"N), dat zich er nu onder bevindt, en vormde de wereld Brieja.

68) De ZO"N de Goef scheidde zich ook in twee delen: Z"A (NHJ – Netsach, Hod en Jessod) werd de wereld Jetsiera, terwijl Malchoet (of Noekva) de wereld Asieja onder Jetsiera vormde.

Nu hebben we geleerd hoe de Partsoef Nekoedot de SAG tijdens de Tsiemtsoem Beth verdeeld werd, en op welke wijze de plaats voor de vier werelden, Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja werd gevormd. Kether, Chochma, Biena, Chessed, Gvoera en Tieferet tot aan de Chazeh vormde de plaats voor de wereld Atsieloet. De lagere tweederde van Tieferet, vanaf de Chazeh tot aan het einde van Tieferet, vormde de plaats van de wereld Brieja. Netsach, Hod en Jessod bereidde de plaats voor de wereld Jetsiera voor en Malchoet maakte de plaats voor de wereld Asieja.De gemeenschappelijke plaats voor alle werelden begint op het punt van Taboer van de wereld AK en eindigt boven onze wereld, oftewel, bereikt een Sium Reglav de AK waar het bekleden van de Nekoedot de SAG op de Partsoef Galgalta tot haar eind komt.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Tzimtzum Bet: ook wel de Tzimtzum NHY de AK genoemd

De Tsiemtsoem Beth: ookwel de Tsiemtsoem NHJ de AK genoemd.

56) We hebben opgehelderd wat de Tsiemtsoem Alef is die op Bchiena Dalet wordt toegepast – de Klie Malchoet, toen het stopte om het licht te ontvangen. We hebben ook gesproken over de Masach en zijn Zivoeg de Haka’a met het Hoge Licht. De Masach doet het Ohr Chozer opstijgen, wat op zijn beurt weer de rol van het vat van ontvangst van de Bchiena Dalet overneemt.

Daarna hebben we gesproken over de verzwakking van de Masach in de Goef door de stoting tussen het Ohr Makief en het Ohr Pnimie. Deze processen leiden tot het vormen van de Ta'amiem, Nekoedot, Tagien en Otiot de Goef in elke Partsoef, en tot het opstijgen van de Masach naar Peh de Rosj en zijn Zivoeg de Haka’a met het Hoge Licht. Het gevolg is dat de tweede Partsoef op een niveau lager uitkomt en de derde Partsoef. Deze Partsoefiem van de wereld Adam Kadmon worden Galgalta, AB en SAG genoemd. Elke opeenvolgende Partsoef bekleedt zich op de voorafgaande Partsoef vanaf de Peh de Rosj naar beneden.

57) Je moet weten dat er zelfs nog geen indicatie van de verwezenlijking van de vier werelden ABJA in deze drie Partsoefiem is; daar is nog niet eens plaats voor, want Galgalta van de wereld Adam Kadmon reikt tot het punt van onze wereld. De wortel van de gewenste correctie, die de oorzaak voor de Tsiemtsoem Alef is, is nog niet geopenbaard. De Tsiemtsoem Alef is opgezet om de Bchiena Dalet een mogelijkheid te geven het Hoge Licht te kunnen ontvangen, en daarmee de mens te scheppen, die, met behulp van de Thora en Mitzvot omwille van de Schepper, het ontvangen om kunnen zetten in het geven.

Dan zou de Bchiena Dalet het vat van ontvangst van het Hoge Licht worden door er qua eigenschappen mee samen te vloeien. De wortel voor een dergelijke correctie is echter nog niet geopenbaard in de wereld Adam Kadmon. Daarom moet de mens niet alleen uit de Bchiena Dalet – de 'wens om te ontvangen' –  bestaan, maar ook uit de eigenschappen die tot de eerste negen Sfirot behoren, oftewel de 'wens om te geven'. Daardoor is het voor een mens mogelijk om 'goede daden te verrichten' (te geven).

Als de mens in die toestand verscheen waarin de Partsoefiem van Adam Kadmon waren, dan zou hij helemaal geen licht hebben, want de Bchiena Dalet, de wortel van het spirituele lichaam van de mens, zou door verschil in eigenschappen beneden de Siejoem van de wereld Adam Kadmon zijn, in volledige duisternis en absoluut tegengesteld aan het licht.

Mocht de mens geschapen zijn van dergelijk "materiaal", dan zou hij zichzelf niet eens kunnen corrigeren door de afwezigheid van zelfs het minimale verlangen van de 'wens om te geven'. Hij zou vergeleken worden met een dier, alleen voor zichzelf levend. Op dezelfde manier lopen de zondaars in hun wens om alleen voor zichzelf te ontvangen vast, zelfs wanneer ze "goede daden" verrichtten worden ze tijdens hun leven dood genoemd.

58) Aanvankelijk was de visie van de Schepper dat de wereld geschapen zou worden met de eigenschap Din (strengheid). Dit betekent dat, wanneer iets uit het 'materiaal' van de eerste negen Sfirot geschapen zou zijn, het alleen uit de 'wens om te geven' zou bestaan. Aan de andere kant, iets dat geschapen is van het 'materiaal' genomen van onder de Taboer zou alleen kunnen bestaan uit de 'wens om te ontvangen'.

Toen 'zag' de Schepper dat de wereld op deze manier niet kon bestaan. Daarom vermengde Hij de 'wens om te geven' met de 'wens om te ontvangen'. Wat betekent dit? Wist Hij van tevoren niet dat de wereld niet op deze manier kon ontstaan? Alles wat er was, is en wat zal komen – het gehele Heelal, was gemaakt volgens het principe van oorzaak en gevolg. Er is geen begin en geen eind. Er is alleen oorzaak en gevolg.

Met dit doel deed hij de eigenschap oordeel, oftewel de kracht van de beperking in Malchoet, naar Biena opstijgen, en vermengde ze totdat de Bchiena Dalet de vonken van de 'wens om te geven', die aanwezig zijn in Biena, omvatte. Dit gaf de mens, die later uit de Bchiena Dalet geschapen werd,  de mogelijkheid om vonken van het 'geven' te bemachtigen, zodat hij naderhand zijn eigenschappen volledig kon veranderen door het verrichten van goede daden en daarbij het bestaan van de wereld te kunnen verzekeren.

59) De interactie tussen de eigenschappen van Malchoet en Biena in de Partsoef SAG deed de Tsiemtsoem Beth in de werelden eronder ontstaan. Dit leidde tot het uitkomen van een nieuwe Siejoem van het Hoge Licht op de plaats waar Biena is. Malchoet, die het licht verhinderde uit te spreiden in Sof van Galgalta op het niveau van Siejoem Reglav, steeg naar Biena de Goef van de Partsoef Nekoedot de SAG. Het beperkte toen de bovenste helft van Biena de Goef, genaamd Tieferet.

Uiteraard, Chessed, Gvoera, en Tieferet komen overeen met Kether, Chochma en Biena de Goef; het blijkt dus dat Biena de Goef Tieferet is. Malchoet, dat in Peh de Rosj was, steeg naar Niekvej Ejnaim ("Holtes van de ogen"), oftewel, naar de lijn die de vaten van het geven (Galgalta) en van het ontvangen (AHP), van Biena de Rosj, scheiden. Van daaruit verrichtte het de nodige Zivoeg voor het creëren van de Partsoef MA de AK, de wereld Niekoediem genaamd (of de lagere MA).

60) De Tsiemtsoem Beth wordt ookwel de Tsiemtsoem NHJ de AK genoemd (als we de Partsoef Galgalta in de tien Sfirot verdelen, dan is de Rosj KaHaB, Toch – HaGaT en Sof – NHJM). Dit komt doordat Nekoedot de SAG, die boven het punt van onze wereld eindigde, tijdens het opstijgen van Malchoet naar Biena, onder de Taboer van Galgalta in Tieferet de Goef van Galgalta uitkwam, waar Malchoet Mesayemet (“Malchoet die beëindigt”) opsteeg.

Er werd een lege ruimte, volledig verstoken van licht, onder de Malchoet gevormd op de plaats van de egoïstische wensen NHJM de SAG, die de ontvangst van het licht beperkte en leeg liet. De AHP de Rosj de SAG werd afgescheiden van de G"E en begon de rol van Goef op zich te nemen. De tien Sfirot de Rosj stegen op vanaf de Niekvey Ejnaim (de grens tussen GAR de Biena en ZAT de Biena), terwijl de Goef er onder gevormd werd. Deze kan slechts een lichte straling ontvangen die van Rosj uitgaat.

De tien Sfirot, die ontstonden door de Zivoeg de Haka’a in de Niekvej Ejnaim de SAG, worden de tien sfirot van de wereld Nekoediem genoemd. Zij stegen af vanaf de Niekvej Ejnaim en vestigde zich onder de Taboer de AK. Daar verdeelde zij zich in Rosj en Goef. De plaats, waar het Ohr Chochma zich niet naar onder kan verspreiden, wordt de "Parsa" genoemd. De wereld Niekoediem wordt het "uiterlijke deel" genoemd. De innerlijke Sfirot worden de Partsoefiem MA en BON van de wereld AK genoemd.61) Het is noodzakelijk om te begrijpen dat, sinds de 10 Sfirot van de wereld Niekoediem en MA van de wereld AK van de Niekvej Ejnaim de SAG uitkwam, zij zich vanaf de Peh de Rosj en daaronder in SAG moesten kleden. Dit is gelijk aan de manier hoe alle voorafgaande Partsoefiem ontstonden – elke lagere Partsoef kleedt zich op de hogere vanaf de Peh de Rosj naar beneden.

62) Het is namelijk zo dat toen Partsoef SAG uitkwam, zoals AB deed, het boven de Taboer van Galgalta eindigde; het kon immers niet onder de Taboer afdalen waar zowel Bchiena Dalet de Galgalta als de tien Sfirot de Siejoem regeren. De Partsoefiem AB en SAG hebben niets van doen met de Bchiena Dalet.

Echter, toen na het verzwakken van de Masach de Nekoedot de SAG begonnen uit te komen van de Aviejoet Beth en Hietlabsjoet Giemel naar Aviejoet Alef en Hietlabsjut Beth, en daarbij Ta'amiem de SAG verdwenen, kwam het niveau van Nekoedot de VAK te voorschijn, oftewel, Z"A zonder de eerste drie Sfirot. Er is daar geen sprake Ohr Chochma, alleen het Ohr Chassadiem.

Deze toestand komt volledig overeen met de eigenschap van de tien Sfirot de Siejoem onder de Taboer, die zich ook in de toestand VAK verkeren. We weten dat de gelijkenis qua eigenschappen in de spirituele wereld de desbetreffende eigenschappen tot één verenigen. Op die manier daalde de Nekoedot de SAG af onder de Taboer en vloeide samen met ZO"N (Z"A en Malchoet) van de wereld AK.

63) We moeten echter begrijpen dat er een beduidend verschil is tussen de Nekoedot de SAG en de NHJM de Galgalta. De Nekoedot de SAG hebben de Bchiena Beth de Aviejoet en staan volledig los van de Bchiena Dalet, die zich onder de Taboer bevindt; hoewel zich zij beide op het niveau van Z"A bevinden, hebben zij een verschillende gradatie van Aviejoet.

Feitelijk is het zo dat de Aviejoet in de Partsoef niet van zich laat blijken wanneer het vat (het verlangen) gevuld en overweldigd met het licht is. Maar wanneer het licht de Partsoef verlaat, wordt de nodige Aviejoet er in zichtbaar. Dit geeft de Nekoedot de SAG de mogelijkheid om onder de Taboer af te dalen en te mengen met de NHJM de Galgalta. Dit leide tot de Tsiemstoem Beth en het creëren van een nieuwe Siejoem op de positie van Biena de Goef van de Partsoef. De plaats van de Zivoeg veranderde ook; Malchoet verplaatste zich van de Peh de Rosj naar de Niekvej Ejnaim.64) Het blijkt, dat de oorzaak van de interactie tussen de Malchoet en de Biena (Tsiemtsoem Beth) alleen onder de Taboer van de wereld AK duidelijk werd, wanneer de Partsoef Nekoedot de SAG zich er verspreidde. Zie, de tien Sfirot van de wereld Niekoediem, die volgens de wet van de Tsiemstoem Beth ontstonden, konden niet boven de Taboer de AK uitspreiden, want niets kan boven zijn bron, zijn wortel, manifesteren. Aangezien de Tsiemstoem Beth vanaf de Taboer en er onder regeert, stond het voor de wereld Niekoediem vast om zich ook daaronder te verspreiden.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Rosh, Toch, Sof en de Wederzijdse Bekleding van de...

Rosj, Toch, Sof, en de wederzijdse bekleding van de Partsoefiem.

50) Zoals eerder vermeldt, zijn er in elke Partsoef twee soorten Malchoet: de Malchoet die een Zivoeg maakt en de Malchoet die voorkomt dat het licht binnen kan komen. Door de Zivoeg de Haka’a die plaatsvindt op de Masach van de eerste Malchoet, ontstaan de 10 Sfirot van het Weerkaatste Licht. Zij stijgen op en bekleden zich op het Hoge Licht, waardoor het onderverdeeld wordt in 10 Sfirot de Rosj, oftewel, uitsluitend de wortelen van de Keliem.

Dan breidt deze Malchoet verder uit naar beneden vanuit de Masach via de 10 Sfirot, zich verspreidend door middel van de tien Sfirot de Goef, wat betekent dat het licht zich in de voltooide Keliem bekleedt.

De tien Sfirot de Goef worden onderverdeeld in twee delen: de Toch en de Sof. De plaats van de tien Sfirot de Toch is vanaf de Peh tot de Taboer, waar de lichten zich in de Keliem kleden. Vanaf de Taboer tot beneden naar de "Siejoem Reglav" is de plaats van de tien Sfirot de Sof en Siejoem. Dat betekent dat de Malchoet hier het ontvangen van het licht in elke Sfira beperkt, doordat het het maximum heeft bereikt met betrekking tot de specifieke grootte van de Masach, totdat het Malchoet de Malchoet bereikt, wat in zijn totaliteit onbruikbaar is voor ontvangst van het licht.

Deze fase wordt "de tenen van de Partsoef" genoemd. Vanaf dat punt naar beneden is er een lege plaats zonder licht ("Halal Panoej"). Zowel de tien Sfirot de Toch als Sof dalen af vanaf de tien Sfirot de Rosj en worden in de Malchoet Mizdaveget ingesloten, aangezien het de kracht heeft om het Ohr Chozer op de Ohr Eliejon te kleden.

Er is ook nog de kracht van de Masach die voorkomt dat het licht de Malchoet binnenkomt en dat het Ohr Chozer opstijgt. Deze twee krachten zijn niets anders dan de wortels, de kiemen van de Keliem. Dan wordt de eerste kracht van het bekleden van het licht van de Peh tot de Taboer in de Toch van de Partsoef geactiveerd, terwijl de tweede beperking begint te werken in de tien Sfirot de Sof en Siejoem, van de Taboer af naar beneden tot de Siejoem Reglav.

Als we de hele Partsoef bestuderen, oftewel de Rosj, Toch en Sof als een geheel zoals de algemene tien Sfirot, dan blijkt dat de Rosj overeenkomt met de Sfirot Kether, Chochma en Biena – KaCHaB, Giemel Rishonot, GAR (de eerste drie Sfirot). Toch, oftewel de plaats van de Peh tot de Taboer, komt overeen met de Sfirot Chessed, Gvoera en Tieferet (ChaGaT). Sof, de plaats van de Taboer en verder naar beneden, komt overeen met de Sfirot Netzach, Hod, Jessod en Malchoet (NHJM).

51) Men moet ook weten dat de Tsiemtsoem Alef alleen betrekking heeft op het Ohr Chochma dat zich in de Klie bevond. Dit is de 'wens om te ontvangen', die eindigde in Bchiena Dalet. Op deze specifieke Bchiena werd een Tsiemtsoem opgezet, en tevens werd er een Masach gecreërd. Echter, het Ohr Chassadiem werd in het geheel niet beperkt, aangezien de Klie de 'wens om te geven' is en geen Aviejoet heeft. Zijn eigenschappen verschillen niet van de Schepper, en behoeven geen correctie.

Zoals eerder vermeld, is het licht van de Schepper ondeelbaar en enkelvoudig; het Ohr Chochma en het Ohr Chassadiem zijn onlosmakelijk verbonden en verspreiden gezamelijk, waarbij de vaten gevuld worden. Volgens zijn innerlijke eigenschappen onderscheidt de Klie verschillende soorten genietingen in het licht – het Ohr Chochma (genieting van het directe ontvangen van het licht) en het Ohr Chassadiem (genieting die voortkomt uit gelijkenis qua innerlijke eigenschappen met de Schepper).

Vandaar, wanneer het licht de Keliem verlaat na de Ts”A, houdt zowel het Ohr Chassadiem op zich in de Malchoet te verspreiden als het Ohr Chochma, terwijl er geen beperking is op het Ohr Chassadiem. Als het Ohr Chassadiem de Malchoet, die het licht Chochma afstootte, binnen had kunnen komen, zou het licht daarin worden versplinterd omdat het Ohr Chassadiem zich volledig van het Ohr Chochma zou moeten afscheiden. Maar aangezien dat niet mogelijk is, wordt Malchoet Mesayemet zelfs van het licht Chassadiem leeg gehouden.52) Nu kunnen we begrijpen wat de 10 Sfirot van de Taboer en daaronder zijn. Het zou fout zijn om te zeggen dat er alleen maar Ohr Chassadiem is zonder enig Ohr Chochma. Er moet slechts wat vage belichting van het Ohr Chochma zijn, VAK blie Rosj (6 uiteinden zonder hoofd) genaamd. Er bevinden zich in elke Partsoef tien Sfirot: de GAR is Kether, Chochma, en Biena: het Ohr Chochma is daar in al zijn grootheid aanwezig. Chessed, Gvoera, Tieferet, Netzach, Hod en Jessod vormen VAK, waar sprake is van Ohr Chassadiem en een beetje Ohr Chochma. De tiende Sfira Malchoet blijft leeg achter.

53) Laten we nu de volgorde bestuderen waarmee de Partsoefiem Galgalta, AB en SAG elkaar wederzijds bekleden. Het is bekend dat elke opeenvolgende Partsoef van de Masach de Goef uit de vorige ontstaat na het verliezen van zijn Aviejoet, het opstijgen, en het samenvloeien met de Masach de Rosj.

Met dit scherm wordt op twee soorten Reshimot, die overbleven in de Masach de Goef van de vorige Partsoef, een Zivoeg de Haka’a gemaakt: Aviejoet en Hietlabsjoet. De Partsoef die uit de Rosj van de vorige ontstaat daalt af naar zijn Goef en bekleedt het, oftewel bekleedt zijn wortel, de Masach de Goef.

Sterker nog, de Masach van de nieuwe Partsoef en Malchoet Mizdaveget zouden eigenlijk moeten afdalen naar de Taboer van de vorige Partsoef, aangezien daar de plaats is van de wortel en het aanhechten van de nieuwe Partsoef. Echter, dankzij het Ohr Makief en Pnimie verliest de Masach van de vorige Partsoef zijn laatste Bchiena de Aviejoet. Op deze manier blijft alleen Bchiena Giemel de Aviejoet (Chazeh) over; de Masachen Malchoet van de nieuwe Partsoef hebben geen verbinding met de Taboer van de vorige, maar alleen in zijn Chazeh, waar het vast zit zoals een tak aan zijn wortel.

54) Daarom daalt de Masach van de nieuwe Partsoef (AB) af naar de Chazeh van de vorige (Galgalta). Met behulp van een Zivoeg de Haka’a met het Hoge Licht creërt het de tien Sfirot de Rosj vanaf de Chaze en daarboven – tot aan de Peh van de vorige Partsoef waar zijn Malchoet de Rosj is. De lagere Partsoef kan zich niet in de tien Sfirot de Rosj van de hogere bekleden, want het is geboren vanuit de Masach de Goef van de hogere Partsoef en komt niet van zijn hoofd.

Elke opeenvolgende Partsoef kan alleen de Goef van de voorgaande Partsoef bevatten; zijn wortel, en niet de Rosj – de berekeningen, de gedachten en het verstand. Nu creëert het scherm tien Sfirot de Goef van de nieuwe Partsoef vanaf de Chaze naar beneden tot de Taboer van de vorige, terwijl er vanaf de Taboer naar beneden tien Sfirot de Siejoem van de vorige Partsoef zijn. Met andere woorden, daar is de Bchiena Dalet waar de nieuwe Partsoef, dankzij het verliezen van de laatste Bchiena de Aviejoet tijdens het verzwakken van het scherm, niet mee kan werken.

Daarom zijn de Rosj, Toch en Sof van de Partsoef AB, gepositioneerd vanaf de Peh de Galgalta tot aan de Taboer. De Chaze de Galgalta is de Peh de AB, oftewel Malchoet Mizdaveget, en de Taboer Galgalta is de Sium de AB (Malchoet Mesajemet).

55) De volgorde van het creëren van de Partsoef AB van Galgalta heeft betrekking op het vormen van de rest van de Partsoefiem, tot de laagste Sfira van de wereld Asieja. Het bestaat uit het feit dat elke opeenvolgende Partsoef van de Masach de Goef uit de vorige ontstaat. Nadat de Masach zijn kracht verliest, stijgt het op en vloeit het samen met de Masach van Malchoet de Rosj van de voorafgaande Partsoef. Daarbij maakt het een Zivoeg de Haka’a. Dan daalt het af naar de Chazeh van de voorafgaande Partsoef en daar, na de Zivoeg van het Hoge Licht, stijgen zowel de tien Sfirot de Rosj als de tien Sfirot de Toch en Sof de Goef op, hiermee de Partsoef AB van de wereld Adam Kadmon vormend.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Ta’amim, Nekudot, Tagin, and Otiot

46) Zoals we hierboven hebben gezegd, verzwakt de Masach door de Bitoesj Ohr Makief in de Masach de Goef, stijgt op, en vloeit samen met de Masach de Rosj. Dan voeren beiden schermen een Zievoeg de Haka’a uit, dat tot het uitkomen van een nieuwe Partsoef leidt, geheel in overeenstemming met de Aviejoet in zijn Resjimot. Laten we nu de vier soorten lichten TANTA bestuderen (Ta'amiem, Nekoedot, Tagien en Otiot – in het Hebreeuws begint het woord Otiot met de letter Alef), die zijn ontstaan uit de Bitoesj de Ohr Makief en het opstijgen van de Masach naar de Peh de Rosj

47) De Masach verliest zijn sterkte niet in één keer; het gebeurt volgens een bepaalde orde. Eerst verliest de Masach de Bchiena Dalet, dan Bchiena Giemel, dan Beth, dan Sjoresj en Alef, totdat de Masach volledig vrij is van alle Aviejoet en met de Masach de Rosj samenvloeit. Het Hoge Licht stopt nooit met schijnen; het blijft met de Masach in interactie, ongeacht de toestand waar het zich in bevindt tijdens het verzwakken.

Op het moment dat de Masach de Goef één niveau boven de Taboer steeg, oftewel, van Malchoet de Goef naar Zeir Anpien de Goef, was er een tussentijdse Zivoeg in de Masach de Rosj. Door deze Zievoeg kwam de tussentijdse Partsoef van het niveau Chochma uit.

De Masach de Goef gaat door met stijgen. Het stijgt vanaf Z"A de Goef naar Biena de Goef. Op dat moment vindt er nogmaals een tussentijdse Zievoeg de Haka’a op de Masach de Rosj plaats, wat tot het creëren van de Partsoef van het niveau Biena leidt, enzovoorts.

Er zijn vier dergelijke tussentijdse Zivoegiem tijdens de overgang van Galgalta naar AB. Deze Zivoegiem leiden naar de formatie van de vier tussentijdse Partsoefiem genaamd Chochma de Galgalta, Biena de Galgalta, Z"A de Galgalta en Malchoet de Galgalta.

We hebben al geleerd dat de tweede Partsoef AB geboren wordt met behulp van de vier Zievoegiem, die geleidelijk aan opkomen tijdens het verzwakken van de Masach de Goef. Deze masach de Goef is bezig om samen te vloeien met de Masach de Rosj. Zo’n proces vind plaats tijdens de overgang van AB naar SAG of een andere willekeurige Partsoef.

Er is een algemene regel: de Masach kan niet in één keer loskomen van zijn Aviejoet; het is een geleidelijk proces. Het Ohr Eliejon, dat voordurend schijnt, maakt een Zievoeg op elk niveau.

48) Deze tussentijdse, innerlijke Partsoefiem worden "Nekoedot" genoemd. Nekoedot zijn de Ohr Chozer per se. Overigens zijn de Nekoedot onlosmakelijk verbonden met de categorie "Din" (strengheid), want de kracht van deze beperking is al in hen ingesloten.

Er zijn geen halfslachtige beslissingen in het spirituele. En dus, wanneer de Partsoef (aangetast door een Bitoesj Pnim oe Makief) besluit om het licht uit te stoten, kan dit proces niet worden gestopt. Desalniettemin vonden, zoals eerder vermeldt, tussentijdse Zivoegiem plaats tijdens het uitstorten van het licht, oftewel, tijdens het opstijgen van de Masach van de Taboer (Malchoet de Goef). Zo werden tussentijdse Partsoefiem gecreërt: Nekoedot.

Zo kunnen we in elke Partsoef twee niveau’s onderscheiden: de Ta'amiem en de Nekoedot. De Nekoedot zijn hierboven al gedefiniëerd. De Ta'amiem zijn de eerste 10 Sfirot de Goef van de Partsoef, die opkomen door de eerste reguliere Zievoeg de Haka’a, wat tot het creëren van deze enkele Partsoef leidt.

49) De Resjiemot (geheugens) die van de Ta'amiem in de Goef van de Partsoef overblijven worden "Tagien" genoemd. De Resjiemot die overblijven van de tussentijdse stadia van de Nekoedot worden "Otiot" of "Keliem" genoemd. De Tagien (Resjiemot van het licht van Ta'amiem) worden boven de letters geplaatst ("Otiot" – de waarlijke Keliem), en doet ze opleven.Zo worden de eerste tien Sfirot die ontstonden door de eerste Zivoeg de Haka’a en de daarop volgende afdaling van het licht Ta'amiem genoemd. De tien Sfirot, of beter gezegd, de tien tussentijdse Partsoefiem (of vijf, als we Z"A als één Sfira tellen), die ontstonden door negen tussentijdse Zivoegiem tijdens het opstijgen van de Taboer naar de Peh, worden "Nekoedot" genoemd. De Resjiemot van Ta'amiem worden Tagien genoemd en de Resjiemot van Nekoedot – Otiot.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Het Verzwakken van de Masach voor de Creatie van de Part

Het verzwakken van de Masach voor de Creatie van de Partsoef

30) Om de ontwikkeling van de spirituele niveau's te kunnen begrijpen, uitgedrukt dmv. de degressieve Partsoefiem van de wereld AK, en alle niveaus van de vijf Partsoefiem van de vier werelden ABJA naar beneden tot de Malchoet van de wereld Asieja, moeten we leren wat het verdunnen van de Masach de Goef is. Dit vindt plaats in de werelden AK, Niekoediem en Atsieloet (de wereld van Correctie).

31) Elke Partsoef, of zelfs elk spiritueel niveau, heeft twee soorten licht: het Ohr Makief (het Omringende Licht) en het Ohr Pnimie (het Innerlijke Licht). Zoals bekend is de eerste Partsoef van de wereld Adam Kadmon Galgalta, en het Omringende Licht is het licht van de Wereld van Oneindigheid, dat het gehele Heelal vult. Na de Ts"A en het te voorschijn komen van de Masach, vindt er een Stotende Wisselwerking (de Zivoeg de Haka'a) plaats tussen het volledige licht van de Wereld van Oneindigheid met deze Masach.

Het Ohr Chozer dat te voorschijn kwam als gevolg van deze Zievoeg liet een deel van het Hoge Licht toe om de wereld van Beperking (Olam ha-Tsiemtsoem) binnen te komen en creërde op die manier de tien Sfirot de Rosj en de tien Sfirot de Goef.

Het volledige licht ging echter niet de Partsoef Galgalta binnen. Het licht van de Wereld van Oneindigheid vult nu niet het volledige Heelal, zoals het geval was vóór de Ts"A. Nu zijn er Rosj en Sof, en terwijl tien Sfirot zich naar beneden uitspreiden, eindigen de lichten op het punt van "deze wereld", bij "het beperken" van Malchoet, zoals gezegd: "Zijn voeten staan op de Olijfberg"...

Bovendien is er nu sprake van een begrip "van binnenuit". Dit heeft betrekking op de benedenwaartse uispreiding van de tien Sfirot Keter, Chochma, Biena, Tieferet, Malchoet (KaHaB-TuM) en het beperken van Malchoet. Er bestaat ook het uitspreiden van de tien Sfirot KaHaB-TuM van binnenuit.

Hier worden de Sfirot op de volgende manier genoemd: Mocha-hersenen (Kether), Atzamot-botten (Chochma), Gidien-pezen (Biena), Basar-vlees (Tieferet), en Awr-huid (Malchoet; "Awr" met de letter e, niet met a, oftewel, het zou dan "het licht" betekenen). In vergelijking met de Wereld van Oneindigheid, waar het gehele Heelal gevult was met het licht van de Partsoef Galgalta, is er alleen maar een dun straaltje licht. Awr-huid (Malchoet) begrenst de Partsoef aan de buitenkant, en verhindert daarbij dat het licht verder "uitbreidt" en de lege ruimte vult.

De hoeveelheid licht (de dunne straal ervan) die in de Galgalta ontvangen wordt, wordt "het Ohr Pnimie" (het Innerlijke Licht) genoemd. De enorme hoeveelheid licht van de Wereld van Oneindigheid, die niet de Galgalta binnenkwam, bleef buiten. Dit licht wordt het Ohr Makief (het Omringende Licht) genoemd. Het kan de Partsoef niet binnen komen maar omringt het aan alle kanten.

32) Laten we nu verduidelijken wat het Ohr Makief van de wereld Adam Kadmon is (of beter gezegd Galgalta), dat oneindig groot en onuitputbaar is. Het is niet de vraag of het licht van de Wereld van Oneindigheid het Ohr Makief is, maar het betekent dat, wanneer de Stotende Wisselwerking plaatsvond, het enorme licht van de Wereld van Oneindigheid het scherm van de Malchoet de Rosj de Galgalta raakte. Hoewel het Ohr Makief de Bchiena Dalet wilde binnenkomen, alsof er nooit een Ts"A had plaatsgevonden, stopte en weerkaatste het scherm het Licht, waarmee het behoede dat het binnen de Bchiena Dalet komt.

Dit Ohr Chozer is nagenoeg het vat van ontvangst van het Hogere Licht geworden. Er is echter een enorm verschil tussen het ontvangen door Bchiena Dalet vóór de Ts"A en het ontvangen van de Bchiena Dalet met behulp van de Masach en Ohr Chozer. Zoals wij reeds hebben gezegd, is het licht dat Galgalta binnenkwam enkel een dunne straal in vergelijking met wat het vóór de Ts"A was.

Het deel van het Hogere Licht dat niet de Partsoef binnen kon komen is omgezet in het Ohr Makief van Galgalta. Er geldt een regel: er verdwijnt nimmer iets in het geestelijke, zie, het licht van de Wereld van Oneindigheid dat bedoeld was voor de Bchiena Dalet is niet verdwenen; het is bestemd om zijn taak te vervullen en om de Malchoet binnen te treden, dus nu begint het de werelden AK en ABJA te vullen, zij het volgens een totaal ander principe. Nu ontvangt de schepping alleen dat deel van het licht dat het kan ontvangen; niet omwille van zichzelf, maar omwille van de Schepper.

Dit geschiedt dankzij een groot aantal Stotende Wisselwerkingen tussen het licht en de Masachiem van de werelden en de Partsoefiem, tot de Bchiena Dalet zichzelf met hun hulp corrigeert en de toestand van de absolute perfectie bereikt. Dit is door de Schepper voorbestemd vanaf het begin van de schepping.

Dan zal het volledige licht van de Wereld van Oneindigheid binnen de Bchiena Dalet schijnen, en zal de schepping de partner van de Schepper zijn in het creëren van zichzelf, daarbij ontvangst van het licht "verdienend". De Stotende Wisselwerking tussen het licht en de Masach leidt echter niet tot een verdwijning of een transformatie van het licht.

Maar in de tussentijd, vóór de Uiteindelijke Correctie (de Gmar Tikkoen) verandert het licht van de Oneindigheid in het Ohr Makief (het Omringende Licht), wat betekent dat het later in de toekomst de Partsoef zal binnenkomen. Maar tot dat moment omringt het de Partsoef en schijnt er als het ware van "buiten" op.

Deze straling die van buitenaf schijnt, spreidt door alle werelden heen in de vorm van correcties, geschikt voor het leiden van Malchoet totdat het volledig met het licht van de Wereld van Oneindigheid wordt gevuld.

33) Nu is het tijd om te leren over de botsing tussen het Ohr Makief en het Ohr Pnimie, dat tot een verdunning van het scherm en het verlies van het zwaarste niveau van Aviejoet leidt. Deze twee soorten licht hebben aardig wat tegenstrijdige eigenschappen, ondanks dat het scherm, gepositioneerd in de Peh de Rosj van de Malchoet van de Partsoef, hen onlosmakelijk met elkaar verbindt.

Zij zijn constant in tegenstrijd, wat botsingen tussen hen tot gevolg heeft. Dezelfde Zievoeg de Haka'a die op dit scherm plaatsvond, bracht aan de ene kant een vulling met het Innerlijke Licht (het Ohr Pnimi) voort vóór de Partsoef; aan de andere kant bracht diezelfde Zievoeg de Haka'a het Omringende Licht (het Ohr Makief) voort. Op deze manier, verhinderde de Zievoeg de Haka'a dat het licht van de Oneindigheid de Bchiena Dalet binnenkwam.

34) Het Ohr Pnimie en het Ohr Makief zijn betrokken bij de Masach, ondanks dat hun acties in tegenstrijd met elkaar zijn. Volgens de capaciteit van de Masach om een deel van het Ohr Jashar binnen te laten die zich op Ohr Chozer binnen de Partsoef heeft gekleedt, verhindert het Ohr Chozer het Ohr Makief om binnen te komen. De hoeveelheid van het Omringende Licht dat buiten de Partsoef is gebleven overschrijdt veruit het Ohr Pnimie.

Het scherm, met zijn Aviejoet en Kasjioet, staat het Ohr Makief niet toe om de Partsoef binnen te komen in dezelfde mate als het zich tegen het Ohr Jashar verzet. De botsing tussen het Ohr Makief en de Aviejoet van het scherm wordt Bietoesj genoemd - de botsing tussen het Ohr Makief en het Ohr Pnimie. Deze botsing vindt slechts in de Goef van de Partsoef plaats, aangezien dat de plaats is waar het licht in de vaten ontvangen wordt. Echter, een aanzienlijk deel van het licht werd buiten gelaten. In de 10 Sfirot de Rosj, komt deze strijd niet voor, want het Ohr Chozer wordt nog niet beschouwd als een waar vat van ontvangst. Het vormt slechts Shorshej Keliem (wortels, bronnen van de vaten). Daarom is het licht dat in hen aanwezig is nog niet het echte Ohr Pnimie. Om dezelfde reden kan het Ohr Makief daar niet worden onderscheiden. Aangezien er nog geen verschil tussen hen is, kan er geen stoot zijn in de Rosj van de Partsoef. Slechts nadat het licht zich vanaf de Peh naar beneden uitspreidt zoals de 10 Sfirot de Goef (waar de lichten zich in de vaten kleden, oftewel, de 10 Sfirot van het Weerkaatste Licht), dan vindt de botsing tussen het Ohr Pnimieen het Ohr Makief plaats. 

35) Deze botsing zet voort totdat het Ohr Makief het Aviejoet van de Masach de Goef in de Taboer doet oplossen. Als gevolg daarvan begint de Masach de Goef op te stijgen naar het scherm, gepositioneerd in de Peh de Rosj, die de wortel, de bron van de Masach de Goef is. Na het samenvloeien van het scherm in de Peh de Rosj, is de Masach de Taboer ook betrokken bij de Zievoeg de Haka'a. Die vindt onophoudelijk plaats tussen de Masach in de Peh de Rosj en het licht. Deze Zievoeg resulteert in het vormen van een nieuwe Partsoef en het uitkomen van 10 nieuwe Sfirot genaamd AB de AK of de Partsoef Chochma van de wereld Adam Kadmon. In relatie tot de eerste Partsoef Galgalta-Kether, wordt deze Partsoef gezien als het resultaat, zijn "zoon".

36) Nadat de Partsoef AB de AK geboren was en zijn ontwikkeling voltooide door het vormen van de Rosj en de Goef, zette het proces van de Bietoesj Ohr Pnimi be Ohr Makief zich er in voort, zoals bij de eerste Partsoef van AK het geval was. Zijn Masach de Goef (de scherm van zijn spirituele lichaam) verloor geleidelijk al zijn Aviejoet, en zijn eigenschappen vloeide samen met de Masach de Rosj.

Deze Masach bleek betrokken te zijn in een Zievoeg tussen het Hoge Licht en het scherm dat gepositioneerd is in de Peh de Rosj. Daar werd de Zievoeg de Haka'a vernieuwd en baarde een nieuwe Partsoef op het niveau Biena, ook wel SAG de AK genoemd. Het wordt gezien als het gevolg van de Partsoef AB de AK, want het kwam voort door middel van een Zievoeg de Haka'a in de Peh de Rosj. De Partsoefiem, vanaf SAG en verder naar beneden, komen volgens hetzelfde principe uit.

37) We hebben dus de opeenvolgende vorming van de Partsoefiem (één onder de ander) duidelijk gemaakt, die dankzij de botsing tussen de Innerlijke en Omringende Lichten plaatsvond (Bitoesj Ohr Pnimie oe Makief). Deze botsing verzwakt de Masach zodat het zijn sterkte verliest, naar Peh de Rosj (valt er mee samen in zijn kwaliteiten) terugkeert, en het dus betrokken wordt bij Zievoeg de Haka'a die constant in Masach de Rosj voorkomt.

Als gevolg van deze Zievoeg, komt een nieuwe Partsoef te voorschijn als nakomeling van de vorige. Zo is AB het resultaat van Partsoef Kether, SAG is een uitloper van AB, MA van SAG en zo verder in alle niveaus van de werelden Niekudiem en ABJA. We moeten echter ook begrijpen waarom Partsoef AB slechts het niveau van Bchiena Giemel en niet Dalet kan bereiken. SAG bereikte slechts Bchiena Beth. Oftewel, elke volgende Partsoef is één niveau lager dan vorige. Waarom zijn zij allen niet gelijk?

38) Allereerst moeten we begrijpen waarom Partsoef AB gezien wordt als de nakomeling van Partsoef Kether. Na zijn geboorte, door de Zievoeg bij Peh de Rosj van de Partsoef Galgalta, kwam zijn niveau precies overeen met die van de 10 Sfirot de Goef van de Partsoef. Dus waarom is het niet mogelijk om door te gaan als een deel van de Partsoef Galgalta en in plaats van een individuele Partsoef, het resultaat van de eerste?

Hier zou je moeten realiseren wat een enorm verschil er is tussen de Masach de Goef en Masach de Rosj. Er zijn twee soorten Malchoet in de Partsoef. De eerste is Malchoet Mizdaveget, oftewel, Malchoet die interactie met het Hogere Licht heeft als gevolg van zijn corrigeerde intenties (Masach); de tweede is Malchoet Mesayemet, die met behulp van zijn scherm het uitspreiden van het Hogere Licht in 10 Sfirot de Goef van Partsoef verhindert.

Het onderscheid tussen hen is zo groot als tussen de Schepper en de schepping. Dat komt omdat Malchoet de Rosj, in de Stotende Wisselwerking met het Hogere Licht, beschouwd wordt als de Schepper in relatie tot de Goef van de Partsoef. Zijn scherm duwt het licht niet weg tijdens een bosing. Na het bekleden van het Ohr Chozer op Ohr Jashar komen 10 Sfirot de Rosj te voorschijn, die het mogelijk maken om het licht naar beneden uit te spreiden, tot dat de 10 Sfirot van het Hogere Licht in de Kli de Ohr Chozer kleden, Goef genaamd (lichaam van de Partsoef).

Vandaar dat de Masach en Malchoet de Rosj als de Schepper worden beschouwd, voor de 10 Sfirot de Goef. Tot dusver is er echter absoluut geen verzettende kracht in deze Malchoet en in zijn Masach. Dat zal met behulp van Malchoet en de Masach de Goef van de Partsoef gebeuren. Laten we het eerst uiteenzetten en verklaren: nadat de 10 Sfirot van de Peh de Rosj naar beneden worden uitgespreid, kunnen zij slechts de Malchoet van deze 10 Sfirot bereiken, want het Hogere Licht kan niet in Malchoet de Goef uitspreiden. Het daar geplaatste Masach verhindert dat het licht de Goef vult; daarom beëindigt de Partsoef en verschijnt daar de Bchiena Sof (Einde van de Partsoef).

Aangezien alle kracht van de Beperking zich in deze Masach van de Malchoet de Goef manifesteert, vindt de botsing tussen de Innerlijke en de Omringende Lichten alleen plaats in de Masach de Goef (het scherm van het lichaam) van de Partsoef. Het beperkt en weert het Ohr Makief af, waardoor het niet mogelijk is om binnen de Partsoef te schitteren. De Masach de Rosj doet dat niet, aangezien die slechts het licht aantrekt en bekleedt, en de verzettende kracht daar nog niet duidelijk is te vinden.

39) Zoals hierboven vermeldt, hebben de botsingen tussen het Ohr Pnimie en het Ohr Makief, Malchoet Mesayemet omgezet in de Masach van Malchoet, die de Zievoeg maakt bij de Peh de Rosj. De Bietoesj van het Ohr Makief heeft de beperkende kracht van de Masach zodanig verzwakt, dat er van alle Aviejoet de Goef van de Masach de Rosj alleen een dunne Resjiemot (gelijk aan de Aviejoet van de Masach de Rosj) overbleef, wat tot het samenvloeien van de Masach de Goef met de Masach de Rosj leidde. Met als gevolg, dat het voor de Masach de Goef mogelijk is om dezelfde Zievoeg de Haka'a uit te voeren als de Masach de Rosj.

Uit deze Zievoeg kwam een nieuwe Partsoef voort met zijn eigen 10 Sfirot, wiens niveau een stap lager was dan het voorafgaande. Op hetzelfde moment, werd de Resjiemot de Aviejoet, dat oorspronkelijk in de Masach de Goef was, daar vernieuwd; als gevolg daarvan komt het verschil in eigenschappen tussen de beide schermen weer duidelijk te voorschijn. Dit verschil scheidt de Masach de Goef van de Masach de Rosj.

Wanneer zijn ware aard zichtbaar wordt, kan het niet in de Peh van de hogere Partsoef verblijven, aangezien in de spirituele werelden een verandering in eigenschappen het ene object van het andere scheidt. Daarom wordt het gedwongen om af te dalen en een individuele Partsoef te worden. Zelfs de Rosj van de nieuwe Partsoef is op het niveau van de Goef van de hogere; het werd immers voortgebracht uit de Masach de Goef van de hogere.

Dit verschil verdeelt ze in twee verschillende Partsoefiem, en aangezien de nieuwe Partsoef uit de Masach de Goef van de vorige kwam, is het verbonden aan zijn hogere zoals een tak met zijn wortel.

40) Het verschil tussen de lagere en de hogere Partsoefiem bestaat uit het feit dat elke lagere Partsoef op een verschillend niveau verschijnt, lager dan de voorafgaande. Zoals werd vermeld wordt dit niveau bepaald door de Aviejoet van de Masach, bestaande uit de vijf Bchienot.

Het hoogste niveau van het licht en de laagste Bchiena van de Keliem van de vorige Partsoef zijn afwezig in elke daarop volgende. Hoe kleiner het verlangen dat ik met het scherm gebruik, des te lager de kwaliteit van het licht dat ik in mijn Partsoef kan ontvangen.

De botsing tussen het Ohr Makief en het Ohr Pnimie in het scherm dat hen van elkaar scheidt, werkt mee aan het verlies van de laatse Bchiena van de Aviejoet van deze Masach. Op die manier verdwijnt Bchiena Dalet in de Partsoef Galgalta, zodat er geen Resjiemot er van overblijft.Nadat de Masach de Goef opstijgt en met de Masach de Peh samenvloeit, wordt een Zievoeg de Haka'a op de Aviejoet gemaakt die in de Resjiemot van de Masach overbleef. Daardoor verschijnt de Partsoef van een lager niveau; de Partsoef Chochma. Van de vaten is Bchiena Dalet er in afwezig evenals het licht Jechida. Door de verandering van eigenschappen, scheidt de nieuwe Partsoef AB zich af van de Partsoef Galgalta en wordt onafhankelijk. Toch wordt de Partsoef AB als een nakomeling van Galgalta beschouwd.

41) Na het vormen van de Partsoef AB, vindt het stoten tussen het Ohr Makief en het Ohr Pnimie op de Masach de Goef van AB (met Aviejoet Giemel) plaats. Dit stoten zorgt voor het verlies van de laatste Bchiena van de Resjiemo de Masach. De Masach stijgt op naar de Peh de Rosj en maakt daar alleen een Zievoeg de Haka'a op de Aviejoet de Bchiena Beth. Deze Zivoeg vormt de 10 Sfirot op het niveau Biena, oftewel, de Partsoef SAG van de wereld Adam Kadmon, die noch de Keliem van ZA en Malchoet, noch de lichten Jechida en Chaja heeft.

42) Nu zullen wij de betekenis van de opeenvolgende afdalingen van de niveaus tijdens de ontwikkeling van de opeenvolgende Partsoefiem, als gevolg van Bitoesj Ohr Makief en Ohr Pnimie, begrijpen. Dit proces regeert in elke Partsoef tot het verlies van zijn laatste Bchiena van de Resjiemo de Aviejoet.

Er zijn twee typen Resjiemot achtergebleven na het verdunnen van het scherm: de Resjiemo de Aviejoet en de Resjiemo de Hietlabsjoet. Zo bleef, na het verzwakken van de Masach van de Partsoef Galgalta, alleen de Resjiemo de Aviejoet van de Bchiena Giemel achter, terwijl de Resjiemo de Hietlabsjoet van de Bchiena Dalet niet veranderde.

43) Het verdwijnen van de Resjiemo de Hietlabsjoet op elk laatst achtergebleven niveau in de Masach, leidt tot het vormen van twee gradaties: Zachar en Nekeva ("mannelijke" en "vrouwelijke" essentie) in de Rosj van elk Partsoef. Het begint bij AB de AK, maar vindt tevens in SAG, MA, BON en in alle Partsoefiem van de wereld Atsieloet plaats.

In het scherm van de Partsoef AB is de Resjiemo de Aviejoet van de Bchiena Giemel. Het verheft de 10 Sfirot van het Weerkaatste Licht alleen tot het niveau van Chochma, maar de Resjiemo de Hietlabsjoet van de Bchiena Dalet, dat daar is overgebleven, is door zijn Zakoet (de afwezigheid van de 'wens om te ontvangen', maar wel met de wens om gelijk aan de Schepper te zijn) ongeschikt voor een Zivoeg met het Hogere Licht. Door het absorberen van de Resjiemo de Aviejoet en daarmee de vorming van één algemene Resjiemo, ontvangt het nu genoeg kracht voor een Zivoeg de Haka'a met het Hogere Licht.

Dan vindt er een Zievoeg de Haka'a plaats met het Ohr Elion, met als resultaat dat de Partsoef van het niveau dat bijna gelijk is aan dat van Kether te voorschijn komt. Daar is  de Resjiemo de Hietlabsjoet van de Bchiena Dalet in aanwezig. Dit samenvloeien wordt het opnemen van Nekeva in Zachar genoemd, aangezien de Resjiemo de Aviejoet van de Bchiena Giemel "Nekeva" genoemd wordt. Dit komt omdat het wordt bepaald door de mate van de eigenschap Aviejoet (de gewaarwording van de 'wens om te ontvangen'). Toch wordt de Resjiemo de Hietlabsjoet van de Bchiena Dalet ‘Zachar’ genoemd, want het komt overeen met een hogere toestand en heeft geen Aviejoet.

De Resjiemo de Zachar kan uit zichzelf niet een Zivoeg maken. Een Zivoeg de Nekeva bepaalt het niveau van de uitkomende Partsoef; de kwaliteit en de kwantiteit die werkelijk de Partsoef binnenkomt.

44) Tevens is er het opnemen van Zachar in Nekeva. Dit betekent dat de Resjiemo de Hietlabsjoet zich verenigt met de Resjiemo de Aviejoet. In dit geval vindt er alleen een Zivoeg plaats op het niveau van Nekeva, oftewel, op Bchiena Giemel (Chochma), wat HaVaJaH de AB genoemd wordt.

Er zijn de zogenaamde "hogere" en "lagere" Zivoegiem. De hogere Zivoeg komt overeen met het in zich opnemen van Nekeva in Zachar. Door deze Zivoeg verschijnt de Partsoef  die dichter bij het niveau van Kether staat. De lagere Zivoeg komt overeen met het in zich opnemen van Zachar in Nekeva. Deze Zivoeg leidt tot de vorming van een Partsoef waarvan het niveau alleen maar Chochma is. Aviejoet, wat overeenkomt met het niveau van Zachar, is daar niet aanwezig, zoals hierboven is vermeldt; het werd verkregen door het "opnemen", de interactie met Nekeva.

Daarom is deze Aviejoet goed genoeg voor het creëren van de 10 Sfirot van onder naar boven (Rosj genoemd), maar niet voor het uitspreiden van boven naar beneden, oftewel voor het vormen van de Goef – de werkelijke vaten. De Goef van de Partsoef wordt gevormd met behulp van het niveau van Nekeva, dat haar eigen Aviejoet heeft. Vandaar, dat we de Partsoef benoemen naar het niveau van Nekeva, in dit geval AB. Het voornaamste deel van de Partsoef is de Goef; dat is waar het ontvangst van het licht in de vaten plaats vindt.

45) Gelijk aan het vormen van de twee niveau's van Zachar en Nekeva in de Rosj van de Partsoef AB, komen dezelfde niveau's uit in de Partsoef SAG. Het enige verschil is dat, in het eerdere geval, het niveau van Zachar gelijk was aan Chochma, aangezien het te voorschijn komt als gevolg van de Zivoeg bij het opnemen van Aviejoet Beth (Biena) in de Resjiemo Giemel de Hietlabsjoet (Chochma). Het niveau van Nekeva in SAG is een pure Biena met Aviejoet Beth.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - De Vijf Partzufim van de Wereld van Adam Kadmon

De vijf Partsoefiem van de wereld Adam Kadmon

26) Nu kunnen we duidelijk het begrip Masach (scherm) begrijpen, die na de Ts"A boven de Klie Malchoet (Bchiena Dalet) geplaatst wordt, en tevens kunnen we de vijf soorten Zievoegej de Haka’a die op dit scherm plaatsvinden, om de vijf niveaus van de 10 Sfirot te creëren één onder de ander, begrijpen. Nu zullen we leren over de vijf Partsoefiem van de wereld Adam Kadmon (A"K), die allen aan de vier werelden ABJA vooraf gaan.

We weten dat het Ohr Chozer opstijgt als gevolg van de Zivoeg de Haka’a en dat het de tien Sfirot van het Hoge Licht bekleedt; dit is al voldoende om "de wortels" te creëren van de toekomstige Keliem, gedefiniëerd als de 10 Sfirot de Rosj.

Malchoet spreidt zich van boven naar beneden uit, volgens de hoogte van het niveau van de 10 Sfirot de Rosj, met als gevolg de creatie van de Keliem, genaamd "Goef" (lichaam), van de Partsoef. Er zijn altijd twee soorten 10 Sfirot in de Partsoef: de Rosj en de Goef.

27) Zodra de eerste Partsoef van de wereld Adam Kadmon geboren wordt, na de Ts"A, houdt Bchiena Dalet onmiddelijk op om een Klie te zijn voor het ontvangen van het Hoge Licht, waarna het op die manier wordt gecorrigeerd door middel van het scherm. Het Hoge Licht daalt af om in de Klie Malchoet, volgens zijn aard, te worden bekleedt.

Echter, het scherm dat zich vóór Malchoet plaatste, stootte en stuurde het terug naar de Bron. Door deze Stotende Wisselwerking, steeg het Ohr Chozer op naar het niveau Kether de Ohr Eliejon. Dit Ohr Chozer is de wortel geworden voor de vaten ("de Shoreshej Keliem") van de 10 Sfirot de Rosj van de eerste Partsoef van de wereld Adam Kadmon.

Naderhand, door het gebruik van de kracht van de 10 Sfirot de Rosj, breide Malchoet de Rosj zich samen met het Ohr Chozer van boven naar beneden uit, daarmee in zichzelf 10 nieuwe Sfirot creërend, die de werkelijke en volledige Keliem zijn. Alles dat in potentie in de Rosj bestond heeft zich uiteindelijk gemanifesteerd en vorm gekregen in de Goef. De verwezelijking van de Rosj en de Goef van de eerste Partsoef in de wereld Adam Kadmon werd zo voltooid.

28) Na het bovengenoemde proces was er nog één Stotende Wisselwerking met het scherm van de Klie Malchoet. Deze keer was de Bchiena Malchoet er echter niet in aanwezig. Het scherm heeft nu alleen nog maar vier vaten: Kether, Chochma, Biena, en Tifferet. Daarom wordt de volgende Partsoef van de wereld Adam Kadmon, die één niveau onder de Partsoef Galgalta te voorschijn kwam, op het niveau van Chochma, AB genoemd. In dit geval bekleedt het Ohr Chozer de vier lichten NaRaNCH terwijl het vijfde deel, het Ohr Jechida, afwezig is.

De Bchienot Dalet en Giemel zijn afwezig in het scherm van de derde Partsoef. Het kwam één niveau lager dan de Partsoef AB te voorschijn, oftewel, op het niveau van Biena, en de lichten Jechida en Chaja zijn er in afwezig. Het is twee stappen lager dan de eerste Partsoef en alleen één stap lager dan de tweede. Het wordt Biena genoemd of SAG.

Toen vond er een Zivoeg de Haka’a plaats op de Masach met de Aviut Alef; De Rosj en de Goef kwamen op deze wijze te voorschijn op het niveau van Tifferet met de lichten Nefesj en Roeach, terwijl de lichten Nesjama, Chaja en Jechida afwezig zijn. Er zijn geen Keliem Dalet, Giemel en Beth; daarom zijn de daarmee overeenkomende lichten ook afwezig. Deze Partsoef wordt Tifferet genoemd, of MA.

De uiteindelijke vijfde Partsoef kwam te voorschijn op Aviut Sjoresj met het licht Nefesj. Het wordt Malchoet genoemd, of BON.29) We hebben de vorming van de vijf Partsoefiem van de wereld Adam Kadmon onderzocht, genaamd Galgalta, AB, SAG, MA en BON, waar elke opeenvolgende Partsoef één stap lager dan de voorafgaande is. Er is bijvoorbeeld geen licht Jechida in Partsoef AB, geen licht Chaja in SAG (het was in AB), en het licht van Nesjama is afwezig in de Partsoef MA. Het niveau van elke Partsoef hangt van de dikte van het scherm af waarop de Zievoeg de Haka'a wordt gedaan. We hebben echter nog niet de reden voor het verminderen van de dikte van het scherm bij de vorming van een nieuwe Partsoef verduidelijkt.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Vijf Niveaus van de Masach

Vijf Niveaus van de Masach

17) De volgende drie fundamentele definities zouden voor ons nu duidelijk moeten zijn:

·         Ohr is een directe emanatie van het licht dat van de Schepper afkomt, terwijl de Klie de 'wens om te ontvangen' is, gecreërd door het licht. Het licht bevat aanvankelijk een onuitgedrukte 'wens om te ontvangen', maar wanneer dit verlangen zich geleidelijk ontwikkelt, wordt het vat (Malchoet) er van gescheiden. Malchoet wordt "Zijn Naam" (Shemo) genoemd ("Hij en zijn Naam zijn één"). De numerieke waarde van het woord "Shemo" is gelijk aan aan het woord "Ratzon" (wens, verlangen).

·         De 10 Sfirot, of de 4 werelden ABJA, komen overeen met de 4 Bchienot (fases). Zij zijn in elk geschapen wezen aanwezig. De 'wens om te ontvangen', of de Klie, "daalt af" vanaf het niveau van de Schepper door deze werelden heen en verkrijgt zijn volledige ontwikkeling in onze wereld. (vert. zie vorig hoofdstuk)

·         De Eerste Beperking en de Masach van Bchiena Dalet brengen een nieuw vat voort in de plaats van Bchiena Dalet. Het vat is een intentie om te geven aan de Schepper, en wordt "Ohr Chozer" genoemd. De kwantiteit van het ontvangen licht hangt af van de intensiteit van het verlangen.

18) We zullen nu opheldering geven over de vijf Bchienot van het scherm, die volgens de grootte van de Klie veranderden tijdens de Stotende Wisselwerking met het Hoge Licht.

Na de Eerst Beperking stopt Bchiena Dalet om een ontvangend vat te zijn. Het Weerkaatste Licht (Ohr Chozer), die door de Stotende Wisselwerking boven het scherm stijgt, speelt daar nu de rol van. Toch moet Bchiena Dalet met zijn krachtige 'wens om te ontvangen' het Ohr Chozer begeleiden. Zonder dat is het absoluut onmogelijk voor het Ohr Chozer om een vat van ontvangst te zijn.

Onthoudt de situatie tussen de gastheer en zijn gast. De kracht van de weigering van de gast om te eten werd een vat van ontvangst waar het de rol van honger op zich nam, dat door de schaamte die functie verloor. Tijdens de weigering veranderde het ontvangen in een handeling van geven. Toch kunnen we niet zeggen dat de gast geen behoefte heeft aan de normale vaten van ontvangst. Zonder die vaten is het voor hem niet mogelijk om zijn gastheer, door zijn delicatessen op te eten, te plezieren.

Door middel van weigering neemt de honger (de 'wens om te ontvangen') een nieuwe vorm aan – een 'wens om te ontvangen' omwille van het geven aan de gastheer, de Schepper. Schaamte is nu een verdienste geworden. Het blijkt dat de gewone vaten van ontvangst blijven functioneren zoals tevoren, maar dat ze een nieuwe intentie hebben verkregen, oftewel, om te ontvangen omwille van de Schepper. De grofheid van Bchiena Dalet, een toestand die tegenovergesteld is aan de Schepper, voorkomt nu dat het een vat van ontvangst is.

Dankzij het scherm dat opgesteld is in Bchiena Dalet, het scherm dat het licht reflecteert, neemt het een nieuwe vorm aan genaamd Ohr Chozer – het Weerkaatste Licht – terwijl het ontvangen in het geven verandert, zoals in het voorbeeld van de gastheer en zijn gast. Desalniettemin blijft de essentie van de vorm hetzelfde, want de gast zou zonder eetlust niet eten. Alle kracht van wens om genot te ontvangen van de Bchiena Dalet is echter toch in het Ohr Chozer, waardoor het een geschikt vat wordt.

Er zijn altijd twee krachten aanwezig in het scherm. De eerste is Kasjioet, de kracht van weerstand tegen het ontvangen van het licht; de tweede is Aviejoet, de kracht van de 'wens om te ontvangen' van Bchiena Dalet. Door een Stotende Wisselwerking van Kasjioet met het licht, verandert de Aviejoet zijn eigenschappen volledig, waardoor het ontvangen omgezet wordt in het geven. De twee krachten functioneren in alle vijf delen van het scherm: Kether, Chochma, Biena, Tieferet, en Malchoet.

19) Zoals gezegd, worden de eerste drie Bchienot nog niet gerekend als vaten. Alleen Bchiena Dalet is een waar vat. Aangezien deze drie eerste Bchienot de redenen zijn, de fases voorafgaand aan de creatie van de Bchiena Dalet, nam het hun eigenschappen over bij de voltooiing van zijn ontwikkeling. Zij waren er enigzins in bedrukt, waardoor er binnen de Bchiena Dalet vier eigen niveau's van de 'wens om te ontvangen' werden gecreërd. Alles begint met de Bchiena Alef, de meeste "pure", "zwakste" 'wens om te ontvangen'. Dan volgt de Bchiena Beth, dat een beetje "grover" is en een grotere Aviejoet heeft dan Bchiena Alef, oftewel, het is een hoger niveau van de 'wens om te ontvangen'.

Bchiena Giemel heeft een Aviejoet die nog groter is dan die van Bchiena Beth. Uiteindelijk is het de beurt aan Bchiena Dalet die de grootste Aviejoet bezit, oftewel de grootste 'wens om te ontvangen'. Zijn verlangen bereikte de hoogste, meeste perfecte en ultieme niveau. Er moet op gewezen worden dat de wortel (Sjoresj) van deze vier Bchienot de Kether is (bekend als de hoogste van allemaal en het dichtsbij de Schepper), die ook zijn afdruk achterliet in de Bchiena Dalet. En zo hebben we alle vijf niveau's van de 'wens te ontvangen' die zich in Bchiena Dalet bevinden behandeld, die ook wel Kether, Chochma, Biena, Tieferet en Malchoet genoemd worden.

20) De vijf niveau's van de 'wens te ontvangen', die in de Bchiena Dalet aanwezig zijn, worden vernoemd naar de namen van de 10 Sfirot van het Hoge Licht omdat Bchiena Dalet een vat was dat het licht ontving vóór de Ts”A ("Hij en Zijn Naam zijn één")

Elke Bchiena in de Malchoet nam de eigenschappen over van de overeenkomende Bchiena in de 10 Sfirot van het Hoge Licht. Bchiena Shoresj van de Bchiena Dalet nam de eigenschappen aan van Kether, "bekleedde", één van de 10 Sfirot van het Hoge Licht. Bchiena Alef van de Bchiena Dalet "bekleede" het licht van Chochma van de 10 Sfirot, enz. Zelfs na de Ts”A wanneer Bchiena Dalet ophield een vat van ontvangst te zijn, behielden zijn vijf niveau's van de 'wens om te ontvangen' nog steeds de namen van de vijf Sfirot: Kether, Chochma, Biena, Tieferet, en Malchoet.

21) We hebben al geleerd dat het materiaal van de Masach ‘Kasjioet’ genoemd wordt. Het is te vergelijken met een sterk lichaam dat niets binnenlaat. Het scherm verhindert eveneens dat het Hoge Licht Malchoet binnenkomt, oftewel Bchiena Dalet. Het scherm stopt en stoot al het licht af dat voorbestemd was om Malchoet te vullen. De vijf Bchienot van Aviejoet in de Bchiena Dalet zijn inbegrepen in het scherm naar de mate van zijn 

Kasjioet. Vandaar dat het scherm vijf Stotende Wisselwerkingen uitvoert (Zievoegej de Haka’a) met het licht volgens zijn vijf Bchienot van Aviejoet.

Het licht dat teruggekaatst is door het scherm, bestaande uit alle vijf de Bchienot van Aviejoet, stijgt terug, omvat het komende licht en bereikt zijn bron, de Bchiena Sjoresh. Maar als slechts 4 van de 5 delen van Aviejoet in het scherm aanwezig zijn, dan zal zijn Weerkaatste Licht niet meer dan vier gedeelten van genot "zien".

Bij gebrek aan Bchienot Dalet en Giemel, de 5e en 4e delen van starheid in het scherm, kan het Ohr Chozer alleen tot het niveau van Biena reflecteren. Als alleen de Bchiena Alef in het scherm is, dan is zijn Ohr Chozer erg smal en kan het het Directe Licht alleen omvatten tot het niveau van Tieferet door gebrek aan Kether, Chochma, en Biena. Als er alleen Bchiena Shoresj van Kasjioet in het scherm is, dan is de wilskracht (verzettende kracht) redelijk zwak en het Ohr Chozer kan het aankomende licht voor Malchoet omvatten, terwijl de negen eerste Sfirot afwezig zijn.

22) De vijf niveau's (Bchienot) van de 10 Sfirot van het Weerkaatste Licht komen tot stand door de vijf typen Zievoegej de Haka’a (Stotende Wisselwerking) van het Hoge Licht met de vijf niveau's van de Aviejoet van het scherm. Dit licht kan niet waargenomen of verkregen worden als er geen vat is om het te ontvangen.

Deze vijf fases komen tot stand vanuit de vijf Bchienot van Aviejoet van Bchiena Dalet, die voor de Ts”A vijf ontvangende vaten waren; ze omvatten de 10 Sfirot: Kether, Chochma, Biena, Tieferet and Malchoet. Na de Ts”A vloeide dezelfde vijf Bchienot samen met de vijf Bchienot van het scherm, en met behulp van het Weerkaatste Licht worden het weer vaten van ontvangst in plaats van de vijf Bchienot van Bchiena Dalet, die voor de Ts”A die rol speelde.

Nu kunnen we begrijpen dat wanneer het scherm al deze vijf Bchienot van Aviejoet heeft, het dan vijf vaten voor het omvatten van de 10 Sfirot bezit, oftewel voor het ontvangen van het Hoge Licht. Als de Aviejoet van de Bchiena Dalet niet aanwezig is in het scherm, dan heeft het alleen vier vaten en kan het alleen vier lichten ontvangen die overeenkomen met Chochma, Biena, Tieferet, en Malchoet. Maar het licht Kether kunnen ze niet ontvangen.

Als de Aviejoet van Bchiena Giemel afwezig is in het scherm, dan heeft het maar drie vaten en kan het alleen de drie lichten die overeenkomen met Biena, Tieferet en Malchoet ontvangen. De lichten die overeenkomen met Kether en Chochma, evenals de vaten die overeenkomen met de Bchienot Giemel en Dalet, zijn afwezig.

Als het scherm maar twee niveau's van Aviejoet heeft, Shoresj en Bchiena Alef, dan bezit het alleen de twee vaten die in overeenstemming zijn met de lichten van Tieferet en Malchoet. Het blijkt dat in een dergelijke Partsoef de drie lichten van Kether, Chochma en Biena ontbreken, evenals de drie vaten die overeenkomen met Bchienot Beth, Giemel en Dalet. Wanneer het scherm alleen Aviejoet Sjoresh heeft, dan heeft het slechts één vat en het licht van Malchoet (Nefesj)

De overgebleven lichten, Kether, Chochma, Biena en Tieferet, zijn afwezig. Daarom hangt de omvang van elke Partsoef alleen af van de Aviejoet (dikte) van het scherm. Het scherm met de Aviejoet van Bchiena Dalet creëert een Partsoef bestaande uit vijf niveau's, inclusief Kether. Het scherm met Aviejoet van Bchiena Giemel creëert een Partsoef bestaande uit vier niveau's tot aan Chochma, enz.

23) We moeten begrijpen waarom, in afwezigheid van het vat Malchoet, het licht van Kether ontbreekt, en waarom het licht Chochma afwezig is wanneer het vat Tieferet ontbreekt. Het lijkt dat alles omgekeerd hoort te zijn. Als de Aviejoet van de Bchiena Dalet afwezig is in het scherm, dan is het licht van Malchoet (Nefesj) ook afwezig. Als twee vaten afwezig zijn -Bchiena Giemel en Bchiena Dalet- dan zouden de lichten van Tieferet en Malchoet er ook niet zijn.

24) Feitelijk is het zo, dat er een omgekeerde evenredige verhouding bestaat tussen de lichten en de vaten. Allereerst verschijnen de hogere vaten en beginnen te groeien in de Partsoef, van Kether naar Chochma en zo verder tot Malchoet.

Vandaar dat we de vaten volgens de orde van hun ontstaan benoemen: Kether, Chochma, Biena, Tieferet en Malchoet (KaHaB-TuM), van boven naar beneden. De lichten komen in een omgekeerde volgorde de Partsoef binnen; eerst de lagere het laagste licht – Nefesj (zijn plaats is binnen in Malchoet), dan Roeach (het licht van Zeir Anpin) en zo verder tot Jechida.

We benoemen de lichten in deze volgorde: Nefesj, Roeach, Nesjama, Chaja, en Jechida (NaRaNCHaJ), van beneden naar boven, volgens de opeenvolging van deze lichten in de Partsoef. Indien de Partsoef slechts een enkel vat is (dit kan alleen maar Kether zijn), is het eerste licht dat binnenkomt niet Jechida, dat zich daarin zou moeten bevinden, maar Nefesj, het laagste licht.

Wanneer twee hogere vaten, Kether en Chochma, in de Partsoef verschijnen, komt tevens het licht Roeach binnen. Het licht Nefesj verlaat het vat Kether en daalt af naar het vat Chochma, terwijl het licht Roeach in het vat Kether binnenkomt. Als het derde vat Biena in de Partsoef verschijnt, verlaat het licht Nefesj het vat Chochma en daalt af naar het vat Biena, terwijl het licht Roeach naar het vat Chochma afdaalt en het licht Nesjama het vat Kether binnenkomt.

Wanneer het vierde vat Tieferet in de Partsoef komt, treedt het licht Chaja binnen; het licht Nefesj gaat uit het vat Biena en daalt af naar het vat Tieferet. Als het licht Roeach naar het vat Biena afdaalt, komt het licht Nesjama het vat Chochma binnen en het licht Chaja komt het vat Kether in.

Wanneer het vijfde vat Malchoet in de Partsoef verschijnt, komt het licht Jechida binnen. Alle lichten zijn nu op zijn plaats, aangezien het licht Nefesj het vat Tieferet verlaat en afdaalt naar het vat Malchoet, en terwijl het licht Roeach naar het vat Tieferet afdaalt, komt het licht Nesjama het vat Biena binnen. Het licht Chaja komt in het vat Chochma,  en het licht Jechida betreedt het vat Kether.

25) Tot  het moment dat de vorming van alle vijf Keliem in de Partsoef worden voltooid, zijn de vijf lichten niet op hun plaats. Sterker nog, ze zijn in een omgekeerde volgorde. Door de afwezigheid van de Klie Malchoet is het licht Jechida afwezig in de Partsoef. In afwezigheid van de twee vaten Malchoet en Tieferet, zijn er geen lichten Jechida en Chaja. Aan de ene kant ontstaan de pure vaten, van Kether tot Malchoet; aan de andere kant treden eerst de zwakkere lichten (vanaf Nefesj beginnende) binnen.

Aangezien elk ontvangst van het licht in de meest pure vaten plaatsvindt, moet elk nieuw licht de Klie Kether binnenkomen. Wanneer het nieuwe licht de Klie Kether binnenkomt, daalt het daar aanwezige licht af naar de Klie Chochma. Indien er een Masach is voor het vat Chochma, komt het Ohr Roeach de Klie Kether binnen en daalt het Ohr Nefesj af naar Chochma.

Naarmate het scherm sterker wordt, worden de volgende vaten gevormd: Biena, Tieferet en Malchoet. Het is dan mogelijk voor de lichten Nesjama, Chaja, en Jechida om, één voor één, door Kether te gaan en alle vaten te vullen. Alle lichten komen op hun rechtmatige plaats terecht: Nefesj in Malchoet, Roeach in Tieferet, Nesjama in Biena, Chaja in Chochma en Jechida in Kether.Onthoud deze regel over het omgekeerde verband tussen de lichten en de vaten, en je zal altijd kunnen onderscheiden of de lichten óf de vaten in een bepaalde context worden bedoeld, zonder daarbij in verwarring te komen. We hebben gesproken over de vijf Bchienot (fases) van het scherm en de wijze waarop de niveaus van de Klie, één onder de ander, in overeenkomst met de Bchienot, te voorschijn komen.

 

Inleiding tot de Wijsheid van Kabbalah - Drie Belangrijkste Concepten

Download hier gratis het volledige pdf bestand

1) Rabbi Hanania ben Akashia placht te zeggen, "De Schepper wenste Israel te begunstigen, dus schonk Hij hen de Thora en Mitzvot..." In het Hebreeuws staat "begunstigen" ("Lizkot") gelijk aan het woord "reinigen" ("Lezakot"). In de Midrash "Beresjiet Rabbah" is gezegd, "De Mitzvot zijn uitsluitend gegeven om Israel met behulp van de Mitzvot te reinigen". We dienen te begrijpen:

·         Wat is het voorrecht dat de Schepper Israël toereikte?

·         Wat is deze "onreinheid" en "grofheid" dat zich in ons bevindt en waar we ons, met behulp van de Thora en Mitzvot, van moeten reinigen? Deze kwesties zijn besproken in mijn boeken "Paniem Meirot uMasbirot" en "De Leer van de Tien Sfirot". Laten we die kwesties beknopt herhalen.

De intentie van de Schepper is om genoegen te verschaffen aan zijn schepselen. Omwille van dit, bereidde Hij een enorm verlangen voor in de zielen om dit genoegen, besloten in de Shefa (de overvloed wat de Schepper ons wilt geven), te ontvangen. De wens om te ontvangen is een vat voor het ontvangen van de genieting die besloten ligt in de Shefa.

Des te groter de 'wens om te genieten', des te meer plezier het vat binnentreedt. Deze twee begrippen zijn op een zodanige manier met elkaar verweven dat het onmogelijk is om ze van elkaar te onderscheiden.

Het is alleen mogelijk aan te geven dat het verlangen om te genieten naar de Shefa verwijst (oftewel, naar de Schepper) terwijl de 'wens om te ontvangen' naar de Schepping verwijst.

Deze beide begrippen gaan direct van de Schepper uit en zijn besloten in de Scheppingsgedachte. Waar het overvloedige direct van de Schepper uitgaat, is de wens om het te ontvangen, wat ook besloten ligt in de Shefa, de wortel en de bron van de geschapen wezens.

De 'wens om te ontvangen' is iets geheel nieuws, iets dat er voorheen nog niet was; er is immers geen spoor van 'de wens om te ontvangen' te vinden in de Schepper. Het blijkt nu dat de 'wens om te ontvangen' de essentie is van de schepping, vanaf het begin tot het eind, het enige "materiaal" waar de schepping van gemaakt is. Alle soorten schepselen zijn niets meer dan "porties" van de 'wens om te ontvangen'. Alles wat met hen gebeurt zijn slechts de veranderingen die door deze 'wens om te ontvangen' plaatsvinden.

Alles wat de schepselen vult en hun 'wens om te ontvangen' verzadigt komt direct van de Schepper. Daarom, alles wat er om ons heen bestaat is eigenlijk afkomstig van de Schepper: oftewel direct als overvloed, oftewel indirect als, bijvoorbeeld, de 'wens om te ontvangen', wat in de Schepper Zelf op geen enkele wijze aanwezig is, maar door Hem was geschapen om Zijn schepselen te behagen.

2) Daarom was de 'wens om te ontvangen' in zijn gehele verscheidenheid besloten in de Scheppingsgedachte vanuit het allereerste begin. Het was onlosmakelijk verbonden met het behagen dat de Schepper voor ons voorbereid had. De 'wens om te ontvangen' is een vat, terwijl de Shefa het licht is dat het vat wenst op te vullen. Deze lichten en vaten zijn de enige onderdelen van de spirituele werelden. Zij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide dalen zij van boven af, niveau na niveau.

Des te verder deze niveaus van de Schepper, des te groter en grover de 'wens om te ontvangen' wordt. Aan de andere kant, des te groter en grover de 'wens om te ontvangen' wordt, des te verder het van de Schepper is verwijderd. Dit zet verder door tot het bij het laagste punt aankomt, waar de 'wens om te ontvangen' zijn maximale grootte bereikt. Deze toestand is gunstig en nodig voor het aanvangen van het verheffen naar de correctie.

Deze plaats wordt "de wereld Asieja" genoemd. In deze wereld wordt de 'wens om te ontvangen' gedefiniëerd als het "lichaam van de mens", terwijl het licht het "leven van de mens" wordt genoemd. Het verschil tussen de hogere werelden en 'deze wereld' (Olam ha-Zeh) is dat in de hogere werelden de 'wens om te ontvangen' niet grof genoeg is, en niet volledig van het licht verwijderd is. In onze wereld, bereikt de 'wens om te ontvangen' zijn uiteindelijke ontwikkeling en ontvangt het, volledig afgescheiden van het licht.

3) De bovengenoemde afdalende orde in de ontwikkeling van de 'wens om te ontvangen' is onderverdeeld in vier fases (Bchienot). Deze procedure is gecodificeerd in de mysterie van de Naam van de Schepper. Het Heelal zwicht voor de orde van deze vier letters, HaVaJaH (Joed-Hej-Vav-Hej). Deze letters komen overeen met de tien Sfirot: Chochma, Biena, Tieferet (ook wel Zeir Anpin genoemd), Malchoet en hun wortel. Waarom zijn er tien? Het komt omdat de Sfira Tieferet 6 Sfirot in zich besloten heeft: Chessed, Gvoera, Tieferet, Netzach, Hod, Jessod.

De wortel van al deze Sfirot wordt Kether genoemd, maar vaak wordt het niet meegenomen in het optellen van de Sfirot; zie, men zegt ChaBTM. Deze vier Bchienot komen overeen met de vier werelden: Atsieloet, Brieja, Jetsiera, Asieja. De wereld Asieja heeft deze wereld ("Olam ha-Ze") ook in zich gesloten. Er is geen enkel schepsel in deze wereld dat zijn wortel niet heeft in de wereld van Oneindigheid, in het plan van de schepping. Het plan van de schepping is het verlangen van de Schepper om alle geschapen wezens te behagen.

Het omvat zowel het licht als het vat. Het licht komt direct van de Schepper, terwijl de 'wens om te ontvangen' door de Schepper ex-nihilo (uit het niets) werd geschapen. Wil de 'wens om te ontvangen' zijn uiteindelijke ontwikkeling bereiken, dan moet het samen met het licht door de vier werelden van Atsieloet, Brieja, Jetsiera, en Asieja (ABJA) heen komen. Dan is de ontwikkeling van de schepping voltooid, inclusief de schepping van het licht en het vat dat ook wel "het lichaam" en "het licht des Levens" genoemd wordt.

4) De noodzaak om de 'wens om te ontvangen' in vier fases (Bchienot) via de vier werelden van ABJA te ontwikkelen wordt veroorzaakt door een bestaande regel, waar vervolgens alleen na het verspreiden van het licht, gevolgd door een opeenvolgende uitstoting ervan, het vat geschikt maken voor gebruik.

Een uitleg: wanneer het vat gevuld is met licht, zijn zij onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het vat bestaat in feite niet; het heft zichzelf op zoals de vlam van een kaars in de vlam van een fakkel verdwijnt.

Wanneer het verlangen is verzadigd, houdt het automatisch op te bestaan. Het kan alleen maar terugkomen wanneer het licht er van uittrekt, het stopt met vullen. De reden voor deze zelfopheffing van het vat ligt in het volledige contrast met het licht. Het licht komt direct van de Essentie van de Schepper, van de Scheppingsgedachte. Dit licht is een 'wens om te geven' en heeft niets te maken met een 'wens om te ontvangen'. Het vat is er absoluut aan tegengesteld; het is een enorm verlangen om het licht te ontvangen.

Het vat is een wortel, een bron van iets totaal nieuws, wat er vóór de schepping nog niet was. Het vat heeft geen 'wens om te geven'. Aangezien het licht en het vat onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is de 'wens om te ontvangen' door het licht uitgedooft. Het vat verkrijgt een bepaalde vorm alleen maar na de uitstoting van het licht. Alleen dan begint het vat naar het licht te verlangen. Dit gepassioneerde verlangen bepaald de noodzakelijke vorm van zijn 'wens om te ontvangen'. Wanneer het licht nogmaals binnentreedt, worden zij twee losse objecten – het vat en het licht, of lichaam en leven. Onthoudt dit goed, want dit zijn erg diepgaande begrippen.

5) Zoals hierboven vermeldt, ontwikkelt de schepping zich volgens vier fases, Bchienot, gecodificeerd in de naam HaVaJaH en ookwel Chochma, Biena, Tiefferet en Malchoet genoemd. Bchiena Alef (1) wordt "Chochma" genoemd, die zowel het licht als het vat dat  van de 'wens om te ontvangen' afkomstig is in zich besloten heeft. Dit vat heeft het gehele licht genaamd Ohr Chochma (het licht van wijsheid) in zich.  Dit heet Ohr Chaja (het licht van leven), omdat het het gehele licht van leven binnen de schepping is.

Desalniettemin wordt Bchiena Alef nog steeds tot het licht gerekend, en het vat dat zich daarin bevindt heeft zich nog niet gemanifesteerd. Hoewel het wel in potentie bestaat is het nog steeds onlosmakelijk verbonden met het licht in een toestand waarin het ‘zelf’ is opgeheven. Daarna komt Bchiena Beth (2) tot stand, omdat aan het eind van zijn ontwikkeling Chochma gelijkenis qua eigenschappen met het aanwezige licht wenste te verkrijgen. Hierin wordt de wens om aan de Schepper te gelijken ontwaakt.

De aard van het licht is een pure 'wens om te geven'. Als antwoord op het ontwaken van een dergelijk verlangen, stuurde de Schepper een nieuw en ander licht genaamd "Ohr Chassadiem" (het licht van genade). Zie, Bchiena Alef deed Ohr Chochma, gegeven door de Schepper, bijna geheel van de hand. Ohr Chochma kan alleen maar aanwezig zijn in het bijbehorende vat, oftewel, de 'wens om te ontvangen'. Zowel het licht als het vat in Bchiena Beth zijn totaal verschillend van die van Bchiena Alef, waar het vat in Bchiena Beth de 'wens om te geven' en het licht Ohr Chassadiem is. Ohr Chassadiem is het genot van het op de Schepper lijken.

De 'wens om te geven' leidt tot gelijkenis qua eigenschappen met de Schepper wat, in de spirituele werelden, een samenvloeïng met Hem tot gevolg heeft. Dan komt Bchiena Giemel (3) te voorschijn. Wanneer het licht binnen de schepping naar het niveau van het Ohr Chassadiem overgaat in de volledige afwezigheid van Ohr Chochma (zoals we al weten is het Ohr Chochma de voornaamste levenskracht in de schepping), voelde Bchiena Beth zijn tekortkomingen. Aan het eind van zijn ontwikkeling, trok het een portie van het Ohr Chochma aan zodat het binnen zijn Ohr Chassadiem kon schijnen.

Het blijkt dat dit ontwaakte verlangen tot een situatie leidt waarin Bchiena Dalet (4) het gepassioneerde verlangen voelt dat Bchiena Alef eveneens had. En nu het licht  eenmaal verdreven is, weet de schepping hoe 'slecht' dat voelt (vert. om zonder licht te zijn), dus verlangt het veel meer naar dit licht dan tijdens de eerdere fase Bchiena Alef.

De emanatie van het licht en zijn opeenvolgende uitstoting doen een vat ontstaan. Als het vat het licht nu weer ontvangt, zal het vat aan het licht voorafgaan. De Bchiena Dalet is dus een uiteindelijke fase in de creatie van het vat genaamd Malchoet.

6) De vier bovengenoemde fases komen overeen met de tien Sfirot waar elk geschapen wezen uit bestaat. Deze vier fases komen overeen met de vier werelden ABJA, die het gehele Universum omvatten, evenals alle details die in de realiteit bestaan. Bchiena Alef wordt Chochma genoemd, of de wereld Atsieloet, Bchiena Beth wordt Biena genoemd, of de wereld Brieja. Bchiena Giemel wordt Tiefferet genoemd, of de wereld Jetsiera. Bchiena Dalet wordt Malchoet genoemd, of de wereld Asieja.

Laten we nu de aard begrijpen van deze vier Bchienot die in elke ziel bestaan. Elke ziel (Nesjama) heeft zijn oorsprong in de Wereld van Oneindigheid en daalt af naar de wereld Atsieloet, waar het de eigenschappen van Bchiena Alef verkrijgt. In de wereld Atsieloet, wordt het nog niet Nesjama genoemd, want deze naam duidt een bepaalde graad van afscheiding tot de Schepper aan dat tot een val vanuit het niveau van Oneindigheid leidt, vanuit een toestand van volledige eenheid met de Schepper, en verkrijgt enige mate van "onafhankelijkheid". Nochtans heeft het nog geen volledig ontwikkelt vat, dus tot zo ver is er niets dat het van de Essentie van de Schepper scheidt.

Zoals we al weten, in Bchiena Alef, is er nog geen sprake van een vat, want in deze toestand heft het zich op in relatie tot het licht. Daarom zou in de wereld Atsieloet alles nog absoluut heilig zijn – "Hij en Zijn Naam zijn één". Zelfs de zielen van andere schepselen die deze wereld passeren vloeien met de Schepper samen.

7) Bchiena Beth regeert in de wereld Brieja; oftewel, zijn vat is 'de wens om te geven'. Zodoende, wanneer de ziel in de wereld Brieja aankomt en het dit stadium van de ontwikkeling van het vat bereikt, wordt het al "Nesjama" genoemd. Dit betekent dat het zich van de Essentie van de Schepper afscheidde en al een graad van onafhankelijkheid verkreeg. Desalniettemin is dit vat nog erg "puur", "transparant", oftewel, qua eigenschappen zeer gelijk aan de Schepper. Daarom wordt het als volledig spiritueel beschouwd.

8) Bchiena Giemel regeert in de wereld Jetsiera; het omvat een bepaalde hoeveelheid van de 'wens om te ontvangen'. Wanneer de ziel derhalve in de wereld Jetsiera komt, en het dit stadium van de ontwikkeling van het vat bereikt, eindigd daar de toestand van "Nesjama", dat nu "Roeach"  wordt genoemd. Dit vat bezit al enige Aviejoet, oftewel, een zekere omvang van de 'wens om te ontvangen'. Toch wordt het nog steeds als spiritueel gezien, aangezien deze kwaliteit en kwantiteit van de 'wens om te ontvangen' ontoereikend is om volledige verschil in eigenschappen van de Essentie van de Schepper tot gevolg te hebben. Een volledige afscheiding van de Essentie is een lichaam, dat nu volledig en overduidelijk "onafhankelijk" is.

9) Bchiena Dalet regeert in de wereld Asieja; het is de uiteindelijke toestand van de ontwikkeling van het vat. Op dit niveau bereikt de 'wens om te ontvangen' zijn volledige ontwikkeling. Het vat verandert in een lichaam dat volledig afgescheiden is van de Schepper. Het licht binnen de Bchiena Dalet wordt "Nefesj" genoemd. Deze naam duidt het gebrek aan onafhankelijke beweging in dit type licht aan. Ter ondersteuning, vergeet niet dat er niets in het Heelal bestaat dat niet zijn eigen ABJA (vier Bchienot) heeft.

10) De Nefesj, het licht van leven dat in het lichaam huist, stamt direct van de Essentie van de Schepper af. Wanneer het door de vier werelden van ABJA reist, verwijdert het zich trapsgewijs van de Schepper tot het een vat verkrijgt, met een lichaam er aan toegewezen. Alleen dan wordt het als een volledig gevormd vat beschouwd. In deze fase van de ontwikkeling van het vat is het licht zo klein dat zijn bron niet gevoeld kan worden, oftewel, de schepping (het vat) stopt met het voelen van de Schepper.

Toch kan, aan de hand van de Thora en de Mitzvot met de intentie om de Schepper te behagen, de schepping zijn vat oftewel zijn lichaam reinigen, en al het licht ontvangen dat van tevoren door de Schepper in de Scheppingsgedachte geprepareerd werd. Dat is wat Rabbi Hanania ben Akashia bedoelde door te zeggen, "De Schepper wenste Israel te begunstigen, dus gaf Hij hen de Thora en de Mitvot.

11) Nu kunnen we het verschil tussen het spirituele en het materiele begrijpen. Als de 'wens om te ontvangen' zijn uiteindelijke ontwikkeling bereikt, oftewel, het behalen van de toestand Bchiena Dalet, wordt het "materieel" genoemd en behoort het tot onze wereld (Olam ha-Zeh). Als de 'wens om te ontvangen' nog niet zijn uiteindelijke ontwikkeling heeft bereikt, dan wordt zo’n verlangen als spiritueel beschouwd en komt het overeen met de vier werelden ABJA, die zich boven het niveau van onze wereld bevinden.

Men moet begrijpen dat alle opstijgingen en afdalingen in de hogere werelden niets te maken hebben met bewegingen in een of andere verbeelde ruimte, maar niets meer zijn dan veranderingen in de 'wens om te ontvangen'. Het object dat het verst van Bchiena Dalet verwijderd is, is het hoogste punt. Des te dichterbij een object tot Bchiena Dalet is, des te lager is zijn niveau.

Men moet ook begrijpen dat de essentie van elk vat en de gehele Schepping alleen de 'wens om te ontvangen' is. Niets buiten het kader van dit verlangen heeft iets met de schepping van doen, maar refereert aan de Schepper. Waarom zien we de 'wens om te ontvangen' als iets dat grof en walgelijk is en gecorrigeerd moet worden? Aan de ene kant zijn we verplicht om deze wens met behulp van de Thora en de Mitzvot te "reinigen", terwijl het ons aan de andere kant niet mogelijk is om het ultieme doel van de Schepping te bereiken.

13) Zoals alle materiële objecten van elkaar gescheiden zijn door afstand in ruimte, zo zijn spirituele objecten van elkaar gescheiden door het verschil qua innerlijke eigenschappen. Iets dergelijks kan ook in onze wereld waargenomen worden. Bijvoorbeeld, twee mannen hebben dezelfde mening, sympatiseren met elkaar, en geen enkele afstand kan hun onderlinge empathie beïnvloeden. Aan de andere kant, indien hun meningen geheel anders waren, zouden zij elkaar haten en zou geen nabijheid hen kunnen verenigen.

Daarom doen gelijke meningen mensen nader tot elkaar komen, terwijl verschillen hen verdelen. Als het karakter van iemand volledig tegengesteld is aan het karakter van een ander, dan zijn deze mensen net zo ver van elkaar verwijderd als het Oosten van het Westen. Hetzelfde gebeurt in de spirituele werelden: afstand doen, naderen, samenvloeien – al deze processen gebeuren alleen volgens het verschil of de gelijkenis tussen de innerlijke eigenschappen van de spirituele objecten. Het verschil in eigenschappen verdeelt hen, terwijl de gelijkenis in eigenschappen hen tot elkaar doet naderen.

De 'wens om te ontvangen' is het voornaamste element van de schepping; dit is het vat dat nodig is voor het tot stand brengen van het Doel dat in de Scheppingsgedachte besloten ligt. Het is dit verlangen dat de schepping van de Schepper afscheidt. De Schepper is de absolute 'wens om te geven'; Hij heeft geen enkel spoor van de 'wens om te ontvangen' in Zich. Het is onmogelijk om een groter contrast dan dit te bedenken: tussen de schepping en de Schepper, tussen de 'wens om te geven' en de 'wens om te ontvangen'.

14) Om de schepping te behoeden van een dergelijke afstand tot de Schepper, vond de Tsiemtsoem Alef (de Eerste Beperking) plaats dat de Bchiena Dalet van de spirituele objecten scheidde. Dit gebeurde op zo’n manier, dat de 'wens om te ontvangen' in een plaats zonder licht veranderde. Na de Tsiemtsoem Alef heeft elk spiritueel object een scherm op zijn vat-Malchoet om te voorkomen dat het licht in de Bchiena Dalet wordt ontvangen.

Op het moment dat het Hoge Licht de schepping probeert binnen te komen, duwt het scherm het Hoge Licht weg. Dit proces wordt een Stoot (Haka'a) tussen het Hoge Licht en het scherm genoemd. Door deze klap stijgt het Weerkaatste Licht op en bekleedt het de 10 Sfirot van het Hoge licht. Het Weerkaatste Licht bekleedt het Hoge Licht, en wordt daardoor een vat in de plaats van de Bchiena Dalet.

Hierna zet de Malchoet volgens de hoogte van het Weerkaatste Licht uit en breidt zich dan naar beneden uit uit, met als doel om het licht binnen te laten. Men zegt ook wel dat het Hoge Licht het Weerkaatste Licht bekleedt. Dit wordt de "Rosj" (hoofd) en de "Goef" (lichaam) van elk niveau genoemd. De Stotende Wisselwerking van het Hoge Licht en het scherm veroorzaakt het opstijgen van het Weerkaatste Licht. Het Weerkaatste Licht bekleedt de 10 Sfirot van het Hoge Licht, om op die manier de 10 Sfirot de Rosj te vormen.

De 10 Sfirot de Rosj zijn nog niet de echte vaten van ontvangst; ze gaan alleen maar door als de wortels (bronnen) van de vaten van ontvangst. Alleen als Malchoet met behulp van het Weerkaatste Licht zich naar beneden uitbreidt, verandert het Weerkaatste Licht in de vaten van ontvangst voor het Hoge Licht. Dan treedt het licht de vaten binnen, wat "het lichaam" van dit afzonderlijke niveau genoemd wordt. De ware, volledig vaten worden "het lichaam" genoemd.

15) Na de Eerste Beperking, verschijnen er nieuwe vaten van ontvangst in de Bchiena Dalet. Zij zijn gevormd door een Stotende Wisselwerking tussen het licht en het scherm. We moeten evenwel begrijpen hoe dit licht in een vat van ontvangst veranderde. Het blijkt dat het licht een vat wordt, oftewel het begint een tegenovergestelde rol te spelen.

Laten we een voorbeeld uit onze wereld nemen om het bovenstaande uit te leggen. De mens respecteert vanuit nature de 'wens om te geven'. Op hetzelfde moment verafschuwt hij het ontvangen zonder er iets voor terug te doen. Stel eens voor dat iemand bij zijn vriend thuis komt en een maaltijd aangeboden krijgt. Hij weigert vanzelfsprekend om het te eten, hoe hongerig hij ook is, omdat hij het haat om te ontvangen zonder iets terug te geven.

Zijn gastheer begint hem over te halen, en maakt hem duidelijk dat hij er als gastheer immens veel plezier aan beleeft om hem voedsel aan te kunnen bieden. Wanneer de gast bemerkt dat de gastheer de waarheid spreekt, zal hij ermee kunnen instemmen om de maaltijd te accepteren, doordat hij zichzelf niet langer als een ontvanger beschouwt. Daarbij komt ook nog dat de gast voelt dat hij geeft aan zijn gastheer, omdat hij weet dat hij hem een plezier doet door het voedsel te nuttigen dat hem aangeboden wordt. Het blijkt dat de gast ondanks zijn honger – een waar vat om voedsel te ontvangen – de delicatessen niet eens aan wilde raken. Dat deed hij pas toen zijn schaamte door de overtuigingen van de gastheer was geneutraliseerd.

Nu kunnen we zien hoe een nieuw vat voor het ontvangen van het voedsel tot leven komt. De geleidelijk groeiende kracht van de geruststellingen van de gastheer die het verzet van de gast breekt, is dezelfde kracht die het ontvangen uiteindelijk omzet in geven. De handeling van het geven bleef hetzelfde; slechts de intentie werd veranderd. Alleen de kracht van het verzetten en niet de honger zelf (het ware vat van ontvangst) veranderde in een reden om het voedsel te accepteren.

16) Met behulp van het voorbeeld van de gast en de gastheer kunnen we begrijpen wat een Zivoeg de Haka'a (Stotende Wisselwerking) is, wat in de geboorte van nieuwe vaten van het ontvangen van het Hoge Licht resulteert in plaats van de Bchiena Dalet. De interactie vind plaats omdat het licht het scherm raakt waar het de Bchiena Dalet wenst te betreden. Het lijkt op een gastheer die zijn gast probeert te overtuigen te eten. De kracht van de weerstand die de gast biedt is gelijk aan de kracht van het scherm. Daar waar het weigeren van het eten in een nieuw vat resulteert, wordt het Weerkaatste Licht een vat van ontvangst in plaats van de Bchiena Dalet die dezelfde rol speelde voor de Eerste Beperking.

We moeten onthouden dat dit alleen in de spirituele objecten van de werelden ABJA plaatsvind, terwijl de Bchiena Dalet in de objecten die aan de onreine krachten of aan onze wereld verbonden zijn een ontvangend vat blijft. Zie, zowel in de onreine werelden als in onze wereld is er geen licht, door de verschillen tussen de eigenschappen van de Bchiena Dalet en die van de Schepper. Daarom worden de Klipot (onreine krachten, een wens om het licht te ontvangen zonder scherm) en zondaars dood genoemd, omdat de 'wens om te ontvangen' zonder het scherm hen van het Leven der Levens scheidt; het licht van de Schepper.

 

Voorwoord bij de Studie van de Tien Sefirot

1

Voor alles vond ik voor mijzelf uitermate noodzakelijk om een ijzeren muur door te breken, wiens bestaan ons van de wetenschap Kabbalah scheidt vanaf de tijden van de vernietiging van de Tempel en verder tot aan onze generatie, welke muur ons zeer ernstig belast en een alarm oproept, dat die voor Israël als wetenschap geheel en al in vergetelheid zou weleens kunnen raken.

En ziehier, wanneer ik mij tot een hart van iemand richt ten aanzien van deze leer, dan is de eerste vraag: “En waarvoor dien ik te weten, hoeveel engelen in de hemel zijn en hoe heten zij bij hun namen? Kan ik soms de hele Tora in al haar details en bijzonderheden zonder deze kennis niet vervullen?”.

Ten tweede, hij zal vragen: “Hebben de wijzen al niet verordend, dat men voor alles zijn buik met de Talmoed en de wetten dient op te vullen, en wie zou zichzelf wijs kunnen maken, door te zeggen, dat hij de hele openlijke Tora reeds voltooide, en hem slechts de geheime Tora ontbreekt?”.

Ten derde: hij is bang, om, door het bestuderen ervan, iets, G-d verhoede, kwijt te raken. Immers, er gebeurde nu en dan al, dat mensen naar aanleiding van het zich bezig zijn met de Kabbala, van de weg van de Tora afraakten. “En als het ermee zo staat, waar heb ik deze ellende voor nodig? En welke dwaas zou zich zo maar aan een gevaar bloot stellen?”.

Ten vierde: zelfs degenen, die zich voor deze leer aangetrokken voelen laten hem niemand toe, behalve de heilige dienaars van de Almachtige; en niet eenieder, die de naam van de Schepper wenst te verkrijgen, zal komen en Hem verkrijgen.

Ten vijfde en het belangrijkste: “Immers, er bestaat een stelregel: bij elke twijfel - ga en zie, wat het volk zegt. En mijn ogen zien, dat de aanhangers van de Tora in mijn generatie zijn allemaal met mij in één mening erover eens, en het bestuderen van het verborgen deel van de Tora ontlopen. En zij antwoorden aan degenen, die hun vragen, dat het beters is, zonder enige twijfels, om een pagina van Gmara (in het Aramees “Talmoed” - vert.) in plaats van deze bezigheid te leren”.

2

Desalniettemin, indien wij ons aandacht op het antwoord van slechts één beroemdste vraag zullen vestigen - dan ben ik overtuigd, dat alle overige vragen en twijfels uit het gezichtsveld zullen verdwijnen, en, na te hebben gekeken, waar die geweest waren, zal je zien, dat die er niet zijn. Het gaat om een schreeuwende vraag, welke door iedereen, die in deze wereld neerdaalt, gesteld is, - om de vraag: “Wat is de zin van ons leven?”. Ziehier de jaren van dit ons leven, die ons zo veel kosten, welke jaren bezorgen ons, in de regel, alleen maar leed en kwellingen, welke wij daarvoor verdragen, om uiteindelijk ons daarin te berusten - wie geniet dan ervan? Of, om preciezer te zijn, aan wie geef ik een genieting?

En de waarheid is, dat de onderzoekers van verschillende generaties zijn al moe geworden om over deze kwestie te overpeinzen; en laat staan onze generatie, waarin zelfs niemand zal wensen om erover na te denken. En daarnaast ook nog de essentie van de vraag blijft onveranderd in al zijn kracht en bitterheid, want soms overrompelt die ons, waarbij hij ons verstand doorbrandt en tot stof vernedert, voordat wij erin slagen om een aan allen bekend “truckje” te vinden: een kwijnend bestaan, terwijl wij in de stroom des levens, net als op de dag van gisteren, erover niet nadenken.

3

Juist ter oplossing van dit raadsel is het gezegd: “Proef eens en vergewis je hoe goed de Schepper is”. Want degenen, die de Tora en Voorschriften vervullen naar behoren - zij smaken de smaak van het leven en zien en getuigen, dat de Schepper goed is. Zoals de wijzen plachten te zeggen: Hij schiep werelden, om voorspoed aan Zijn schepselen te brengen - immers het is in de aard van de Goede om het goed te brengen.

Echter degene, die de smaak van het leven van het vervullen van de Tora en Voorschriften nog niet geproefd had, kan natuurlijk niet begrijpen en voelen, dat de Schepper goed is, zoals de wijzen plachten te zeggen; d.w.z., dat de hele intentie van de Schepper terwijl Hij de schepping schiep was, om hem alleen het goed te brengen. En daarom is er geen ander advies, behalve dan de Tora en Voorschriften naar behoren te gaan vervullen.

En daarover is in de Tora geschreven: “Kijk, vandaag bod Ik je het leven en goed aan, een dood en kwaad” [Dvariem, 30, 30:15]. D.w.z., vóór het schenken van de Tora was vóór ons niets behalve dood en kwaad; zoals de wijzen zeiden: “Boosdoeners heten bij hun leven doden”. Aangezien hun dood is beter dan hun leven, want het leed en kwellingen, welke men omwille van het onderhoud van zijn leven ondervindt, overtreffen in vele malen die kleine genieting, welke men in dit leven gewaarwordt.

Echter nu zijn wij de Tora en Voorschriften waardig bevonden zijn, door het uitvoeren waarvan wij een waar, vreugdevol en zijn bezitter verblijdend leven waardig geacht worden; zoals gezegd is: “Proef eens en vergewis je, dat de Schepper goed is”. En daarom is het gezegd: “Kijk, vandaag bod Ik je het leven en goed aan, een dood en kwaad” - datgene, wat jullie vóór het schenken van de Tora in werkelijkheid berhaupt niet hadden.

En daarmee beëindigt geschrevene: “Kies toch voor het leven, opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven”. Immers, het schijnt een tautologie te zijn: “Kies toch voor het leven, opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven”? Het wordt hier echter het leven in het vervullen van de Tora en Voorschriften bedoeld - dan leeft men waarlijk. Terwijl het leven zonder de Tora en Voorschriften is zwaarder dan de dood. En daarover zeiden de wijzen: “De boosdoeners heten bij hun leven doden”.

En daarover is het gezegd: “Opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven” - d.w.z., het leven zonder de Tora ontzegt zijn bezitter niet alleen van welke genieting dan ook, maar het kan tevens anderen geen genieting geven; met andere woorden, zelfs van zonen, welke hij voortbrengt, heeft hij geen genieting, want het leven van deze zonen is eveneens zwaarder dan de dood. En welk geschenk zal hij hen als erfenis nalaten?

Echter degene, die door de Tora en Voorschriften leeft, werd niet alleen zelf waardig geacht om van zijn eigen leven te genieten, hij is tevens blij om zonen voort te brengen en hen een deel van dit goed leven door te geven. En daarover is gezegd: “Opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven” - want bij hem bestaat een aanvullende genieting in het leven van zijn zonen, daar hij hun oorzaak is geweest.

4

In het licht van datgene, wat gezegd is, begrijp (wending tot de lezer - vert.) de uitspraak van de wijzen over de uitdrukking: “Kies voor het leven”. En hier zijn ze: “Ik wijs u aan, dat jullie dat deel zullen kiezen, welk “leven” heet, zoals een mens, die tegen zijn zoon zegt: “Kies voor jezelf een deel in mijn erfenis uit”. En hij plaatst hem boven dat prachtig deel en zegt: “Kies dat voor jezelf”. En daarover is het gezegd: “De Schepper is mijn lot en mijn erfdeel, Gij onderhoudt mijn lot. Gij legde mijn hand op het goede lot, terwijl Gij zei: “Neem dat voor jezelf”.

En op het eerste gezicht zijn deze woorden onbegrijpelijk; immers het is gezegd: “Kies voor het leven”, en de bedoeling is, dat de mens zelf verkiest. En de wijzen zeggen, dat Hij plaatst de mens boven een prachtig deel. Indien het zo staat, dan hier is al geen sprake van keuze? En bovendien, men zegt, dat de Schepper een hand van de mens op het goede lot legt. Dat is zeer verwonderlijk: want, indien het ermee zo staat, waar is dan de keuze, die aan de mens toebehoort?

En in het licht van datgene, wat boven uiteen is gezet, begrijp hun woorden letterlijk. Want waarlijk is dat en zeer correct, dat de Schepper Zelf een hand van de mens op het goede lot legt - daarmee, dat Hij hem het leven van een genieting en zaligheid binnen het materiële leven geeft, welk materieel leven vol leed en kwellingen is en geen enkele inhoud heeft. En de mens beslist losraakt en vlucht ervan, zodra men hem een of andere rustige plaats zullen laten zien, al was het maar als aan degene, die van het raampje uitkijkt; en hij wenst daar van dit leven uit te glijden, welk leven zwaarder dan de dood is. En er kan geen opleggen van een hand van de mens van de kant van de Schepper groter zijn, dan dit.

De keuze van de mens bestaat echter slechts in de vraag van versterking, omdat hier natuurlijk een groot werk en veelvuldige inspanningen nodig zijn, voordat hij zijn lichaam zal zuiveren en de Tora en Voorschriften naar behoren zal kunnen vervullen, om aan zijn Schepper een genieting te verschaffen, wat “liesjma” heet; en alleen zo wordt hij een gelukkig en aangenaam leven waardig geacht, welk leven met het vervullen van de Tora gepaard gaat.

Maar vóórdat hij een zulke zuivering bereikt, neemt hij zijn toevlucht tot de keuze, om zich op de goede weg met behulp van allerlei middelen en truckjes te versterken. En laat hij alles doen, wat hij in zijn krachten zal vinden, totdat hij het werk ter zuivering voltooid zal hebben, en laat hem niet vallen, G-d verhoede, onder de zwaarte van zijn lading in het midden van de weg.

5

En in het licht van deze uiteenzettingen begrijp de woorden van de wijzen uit het traktaat Avot: “Zo is de weg van de Tora: brood met zout eet, een weinig water drink, op de aarde slaap, door het lijden leef en in de Tora zwoeg. Indien je zo zal doen - gelukkig ben je en je het goed hebt. Gelukkig ben je in deze wereld en je hebt het goed in de toekomstige wereld”.

En men dient te vragen over het verband tussen hun woorden: waarin onderscheidt de wetenschap van de Tora zich toch van overige wetenschappen van de wereld, die geen ascetisme en het leven in het lijden vereisen, maar alleen arbeid, om ze te bevatten? Echter in de wetenschap van de Tora is dat allemaal nog niet afdoende, hoewel wij zeer veel werken, om haar waardig geacht te worden, indien wij niet tot zulke beperkingen ons toevlucht zullen nemen, zoals brood met zout, het leven in het lijden, e.d.?

En de uiteindelijke uitspraak is nog verwonderlijker: “Indien je zo zal doen - gelukkig ben je in deze wereld en je hebt het goed in de toekomstige wereld”. Laten wij aannemen, dat in de toekomstige wereld zal het mij, mogelijkerwijs, goed zijn. Maar in deze wereld, terwijl ik mij in eten, drinken, slaap folter en in een groot leed leef - dat men over een zulk leven zou zeggen: “Gelukkig ben je in deze wereld”? Zal een zulk leven in het begrijpen van deze wereld gelukkig genoemd kunnen worden?

6

En desalniettemin, in het licht van datgene, wat hierboven over het leren van de Tora en het vervullen van Voorschriften naar behoren gezegd werd, onder de meest strenge voorwaarde, dat het gedaan wordt, om aan zijn Schepper een genieting te verschaffen, en niet ten einde zichzelf tevreden te stellen - is het onmogelijk om dat anders te bereiken, dan door middel van een groot werk en velerlei inspanningen in het zuiveren van het lichaam.

En het eerste truckje is: om zichzelf aan te leren om niets voor zijn eigen genieting te ontvangen zelfs van datgene, wat wel toegestaan en noodzakelijk is voor het onderhoud van het lichaam van de mens; zoals het eten, drinken, slaap e.d. levensattributen. Op die manier, om zichzelf volledig van welke genieting dan ook af te zonderen, welke genieting ermee gepaard gaat zelfs als het noodzakelijk is, in het proces van het voorzien hem van het levensonderhoud, totdat hij door zijn lijden in de letterlijke zin zal gaan leven.

En dan, nadat hij eraan al gewend is geraakt, en in zijn lichaam al generlei wens is om een of andere genieting voor zichzelf te ontvangen - dan kan men, vanaf dit moment, zich met de Tora bezighouden en Voorschriften op dezelfde manier te vervullen, d.w.z., om aan zijn Schepper een genieting te geven, en niet voor zijn eigen genieting van iets.

En wanneer hij dat waardig bevonden wordt, dan wordt hij waardig geacht om van het gelukkige leven te proven, dat vol van allerlei goed en genieting is, zonder een of andere gebrek in de vorm van het lijden; het leven, dat in het leren van de Tora en uitvoeren van Voorschriften “liesjma” onthuld wordt. Zoals rabbi Meir zei (tr. “Avot”, 86): “Eenieder, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, wordt veel waardig geacht. En bovendien: de hele wereld verkrijgt voor hem zin, en aan hem worden de geheimen van de Tora geopenbaard, en hij wordt, als een in kracht steeds toenemende bron”.

En over hem is gezegd: “Proef een en vergewis je, dat de Schepper goed is”, omdat degene, die de smaak van het zich bezighouden met de Tora en Voorschriften “liesjma” - juist hij het scheppingsplan waardig bevonden wordt en ziet hem zelf, welk scheppingsplan alleen daarin bestaat, om het voorspoed aan Zijn schepselen te brengen; want het is in de aard van de Goede om het goed te brengen. En hij is vrolijk en blij in de jaren van zijn leven, welke de Schepper hem geschonken had, en de hele wereld heeft zin voor hem.

7

Nu zal je begrijpen beide zijden van een munt in de vraag over de bezigheid met de Tora en Voorschriften. Eén zijde - dat is de weg van de Tora, d.i. een groot voorbereidend werk, wanneer een mens de zuiverheid van zijn lichaam dient voor te bereiden, vóórdat hij het eigenlijke vervullen van de Tora en Voorschriften waardig bevonden zal worden. En dan houdt hij zich ongetwijfeld met de Tora en Voorschriften “liesjma” bezig, maar met contaminaties van een intentie voor zijn eigen genieting, immers hij slaagde er nog niet in om zijn lichaam van de wens voor eigen genieting van ijdelheden van deze wereld te ontvangen te zuiveren. En in die tijd is op hem het leven door lijden en het zwoegen in de Tora opgelegd, zoals in de Misjna gezegd is.

Wanneer hij echter ook de weg van de Tora beëindigde en voltooide, en zijn lichaam is al gezuiverd en voorbereid om de Tora en Voorschriften “Lishma” te vervullen, ten einde een genieting aan zijn Schepper te verstrekken - dan pas komt hij tot de tweede zijde van een munt: tot het leven in zaligheid en een grote rust, wat met name het voornemen van de schepping was: “om Zijn schepselen het goed te brengen” - d.w.z., tot het allergelukkigste leven én in deze wereld, én in de toekomstige wereld.

8

En hier komt een duidelijk verschil aan het licht tussen de wetenschap Tora en de overige wetenschappen van de wereld: want het bevatten van overige wetenschappen van de wereld verbetert het leven in deze wereld helemaal niet, omdat zelfs een gewoon onderhoud voor zijn kwellingen en leed zal hem niet gegeven worden, welke kwellingen hij gedurende dagen van zijn leven duldt. Daarom dient hij zijn lichaam niet te corrigeren, maar slechts zijn arbeid is voor hem afdoende, welke arbeid hij daarvoor doet. Zulke zijn alle verworvenheden van deze wereld, welke met behulp van inspanningen en werk gekocht worden, welke inspanningen daarin geleverd zijn.

Echter met de bezigheid van de Tora en Voorschriften staat er niet zo voor, want de taak daarvan is om een mens voor te bereiden, opdat hij al het goed waardig bevonden zal worden te ontvangen, welk goed in het scheppingsplan besloten werd om “aan Zijn schepselen het goed te brengen”. Daarom dient hij zijn lichaam, natuurlijk, zuiveren, opdat hij dit Goddelijk goed waardig en de moeite waard bevonden zal kunnen worden.

9

En tevens komt datgene duidelijk aan het licht, waarover de Misjna zegt: “Indien je zo zal doen - gelukkig ben je in deze wereld”. Aangezien precies dat bedoelden zij [wijzen]: om aan te wijzen, dat een gelukkig leven in deze wereld is alleen voor degene voorbeschikt, wie de weg van de Tor voltooide. Terwijl de beperkingen in het eten, drinken, slaap en het leven in het lijden, welke hier genoemd worden, vinden plaats alleen tijdens zijn verblijven onder weg van de Tora. En dat precies wat zij bedoelden, zeggende: “Zo is de weg van de Tora”.

Wanneer hij deze weg van “lo-liesjma” echter voltooide, terwijl hij in het lijden en beperkingen leefde, dan sluit de Misjna af met woorden: “Gelukkig ben je in deze wereld”, omdat je dat geluk en het goed waardig bevonden zal worden, welke in het scheppingsplan besloten waren; en de hele wereld zal voor je zin verkrijgen. D.w.z., zelfs deze wereld. En des te meer de toekomstige wereld.

10

En daarover is in het boek Zohar gezegd (Beresjiet, 31, blz. 2) over de woorden: “En de Almachtige zei: “Zij het licht!”, en het werd licht”; “Zij het licht” - voor deze wereld, “en het werd licht” - voor de toekomstige wereld”. De zin ervan is, dat bij een oorspronkelijke verrichting in zijn gestalte waren zij geschapen en in al hun hoogte waren zij geschapen, d.i. in al hun volmaaktheid en pracht. Een dienovereenkomstig, kwam het licht, dat op de eerste dag van de schepping geschapen werd in al zijn volmaaktheid, ook met inbegrip van het leven in onze wereld in al zijn verfijning en pracht - in de mate, die in woorden uitgedrukt is: “Zij het licht”.

Maar om een plaats voor een keuze en werk voor te bereiden, stopte Hij en verborg hem voor rechtvaardigen voor de toekomst, zoals de wijzen zeiden. Daarom zeiden zij in hun zuivere taal: “Het zal licht zijn voor deze wereld”. Maar het bleef niet zo, en [er werd toegevoegd]: “En er ontstond licht voor de toekomstige wereld”. D.w.z., degenen, die zich met de Tora en Voorschriften “liesjma” bezighouden, worden hem alleen in de toekomst waardig geacht, wat betekent: wanneer de tijd in toekomst zal komen, na het beëindigen van het zuiveren van hun lichaam op de weg van de Tora, waarbij zij dan dat groter licht ook in deze wereld waardig bevonden worden, zoals de wijzen zeiden: “Uw wereld zult gij tijdens uw leven zien”.

11

Echter wij vinden en zien in datgene, wat door de wijzen van de Talmoed gezegd is, dat men ons de weg van de Tora lichter maakten, dan de wijzen van de Misjna, omdat hij zeiden: “Altijd zal de mens zich met de Tora en Voorschriften zelfs Lo-Lishma bezighouden, en van lo-liesjma zal hij tot liesjma komen, omdat het licht, dat daarin is, zal hem tot de Bron terugbrengen”.

En daarmee gaven zij ons een nieuw middel in plaats van beperkingen, die in de bovengenoemde Misjna (“Avot”) aangegeven waren - een middel, dat licht in de Tora heet”, waarin voldoende kracht is, om de mens tot de Bron terug te brengen en hem tot de bezigheid met de Tora en Voorschriften liesjma te brengen. Immers zij noemden hier geen beperkingen, maar wezen slecht aan, dat bij enkel bezig zijn met de Tora en Voorschriften zal hem dat licht voldoende zijn, welk licht hem tot de Bron terug zal brengen, opdat hij zich met de Tora en Voorschriften omwille van het geven van een genieting aan zijn Schepper bezighouden, en helemaal niet voor zijn eigen genieting - dat heet juist “liesjma”.

12

Maar, op het eerste gezicht, dient men over deze hun woorden na te denken: hebben wij soms enige leerlingen niet gevonden, voor wie de bezigheid met de Tora van nut was, om door middel van het licht, dat in haar is, tot liesjma te komen? Echter de bezigheid met de Tora en Voorschriften lo-liesjma betekent, dat de mens in de Schepper, in de Tora, in een beloning en in een bestraffing gelooft, en houdt zich met de Tora daarom bezig, omdat de Schepper beval om zich ermee bezig te houden; maar hij combineert het genieten voor zichzelf met een genieting van zijn Schepper.

En indien na al zijn zorgen in de Tora en Voorschriften aan hem duidelijk zal worden, dat door middel van deze bezigheid en deze grote onrust hij generlei persoonlijk voordeel ontving - dan betreurt hij over al zijn inspanningen, welke hij leverde, omdat hij kwelde zich van het begin af aan, daar hij meende, dat hij tevens een genieting zal ontvangen als gevolg van zijn zorgen; en in een zulk geval is er sprake van lo-liesjma.

En ondanks dat, besloten de wijzen om te beginnen zich met de Tora en Voorschriften bezig te houden tevens lo-liesjma, omdat van lo-liesjma komt hij tot liesjma. Echter, indien degene, die zich met de Tora bezighoudt, voorlopig nog geen geloof in de Schepper en Zijn Tora waardig geacht werd, maar, G-d verhoede, in twijfels verblijft, dan, ongetwijfeld, niet over hem zeiden de wijzen, dat “van lo-liesjma komt hij tot liesjma”. En niet over hem zeiden zij: “Dankzij het feit, dat men zich met de Tora bezighoudt, doet het licht dat in haar is tot de Bron terugkeren”. Want het licht, dat in de Tora is, schijnt alleen aan hem, die over het geloof beschikt. En bovendien: een grootte van dit licht overeenkomt met de kracht van zijn geloof. En degenen, die het geloof niet hebben, ontvangen van de Thora omgekeerd een duisternis, en verduistert in hun ogen.

13

En de wijzen gaven een fraaie gelijkenis bij deze vraag over het fragment: “Wee u, die naar de dag des Heren dorst! Waar hebt u de dag des Heren voor nodig? Dat is duisternis, en niet licht!” [Amos, 5:18]. Een gelijkenis over een haan en een vleermuis, die het licht verwachtte. En de haan zei tegen de vleermuis: “Ik verwacht het licht, omdat het licht - het is van mij. Maar waar heb je het licht voor nodig?” [tr. Sanhedrin, 98, blz. 2]. En het is volkomen duidelijk, dat indien leerlingen zijn niet waardig bevonden om van lo-liesjma tot liesjma te komen - dat komt, omdat zij geen geloof hebben (G-d verhoede), en daarom ontvingen zij generlei licht van de Tora en daarom zullen zij in de duisternis lopen en zullen niet in wijsheid doodgaan.

Echter aan degenen, die het volmaakte geloof waardig bevonden zijn is door de wijzen beloofd, dat zelfs indien zij met de Tora lo-liesjma bezighouden, doet het licht, dat in haar is, hen tot de Bron terugkeren. En zij zullen waardig geacht worden - zelfs zonder voorafgaande kwellingen en het leven door leed - de Tora liesjma, die tot het leven in geluk en voorspoed leidt zowel in deze wereld, als in de toekomstige wereld. En over hen is het gezegd: “Dan zult gij in uw Heer genieten, en Ik zal u op de hoogten der aarde op laten stijgen” [Jesjajahoe, 58:14].

14

En gelijkelijk met de bovenbeschreven vraag zette ik weleens uiteen de uitspraak van de wijzen: “Hij, voor wie de Tora zijn beroep is”. In het zich bezighouden met de Tora komt de maat van zijn geloof aan het licht, daar het woord “zijn beroep” (heb. “oemanoeto”) uit dezelfde letters bestaat, als ook “zijn geloof” (heb. “emoenato”). Dat is te vergelijken met datgene, hoe een mens, die zijn kameraad gelooft, leent hem geld. Het is mogelijk, dat hij hem alleen voor één euro zal geloven, en indien hij om twee euro zal verzoeken, zal hij hem dat weigeren. En het kan zijn, dat hij hem voor honderd euro zal geloven, maar niet meer dan dat. En het kan zijn, dat hij hem voor tot de helft van zijn bezit zal geloven, maar niet de hele bezit ineens. En het is ook mogelijk, dat hij hem zo gelooft, dat hij hem alles, wat hij heeft, zonder ook maar de minste spoor van angst zal toevertrouwen - en dat is de laatste vorm van het geloof, dat als het volmaakte geloof wordt beschouwd. En voor het gedeeltelijke geloof doet er niet toe, of het meer dan minder is.

Zo besteedt één mens, uitgaande van de grootte van zijn geloof in de Schepper, alleen één uur per dag aan het leren van de Tora en het geestelijke werk. Een ander - twee uur, volgens de maat van zijn geloof in de Schepper. En een derde verzuimt geen enkel ogenblik van zijn vrije tijd om zich met de Tora en het geestelijke werk bezig te houden. En het wordt gezegd, dat alleen het geloof van de laatste is volmaakt, daar hij de Schepper in de omvang van al zijn bezit gelooft. Terwijl het geloof van de eerste en de tweede voorlopig nog in het geheel niet volmaakt is.

15

Op die manier komt duidelijk aan het licht, dat een mens hoeft niet te verwachten, dat de bezigheid met de Tora en Voorschriften lo-liesjma hem tot liesjma zal brengen, voordat hij in zijn ziel niet te weten zal komen, dat hij het geloof in de Schepper en Zijn Tora naar behoren waardig bevonden werd. Omdat dan zal het licht van de Tora hem tot de Bron terug doen keren, en hij zal de dag van de Schepper, die één en al licht, waardig bevonden zal worden. Omdat de heiligheid van het geloof zuivert de ogen van de mens opdat zij van Zijn licht zullen genieten - tot aan het moment, wanneer het licht van de Tora hem tot de Bron terugbrengt.

Echter degenen, die geen geloof hebben, aan vleermuizen gelijken, welke vleermuizen niet in het licht van de dag zullen kunnen zien, daar het licht van de dag verandert zich voor hen in duisternis die verschrikkelijker is, dan een nacht, omdat zij zich alleen van een nachtelijke duisternis voeden. Zo ook zij, die geen geloof hebben - hun ogen verblinden bij het licht van de Schepper. En daarom verandert het licht zich voor hen in duisternis, en het levenselixer verandert voor hen in een dodelijk gif. En over hen spreekt datgene, wat geschreven is: “Wee u, die naar de dag des Heren dorst! Waar hebt u de dag des Heren voor nodig? Dat is duisternis, en niet licht!”. Daarom is het nodig om zich eerst met een volmaakt geloof te vervolmaken.

16

En in het licht van datgene, wat gezegd is, wordt het probleem uit “Tosfot” (tr. Taaniet, 7) opgelost: “Eenieder, die zich met de Tora liesjma bezighoudt - de Tora wordt voor hem het levenselixer. En eenieder, die zich met de Tora lo-liesjma bezighoudt - de Tora wordt voor hem een dodelijk gif. En zij vroegen: “Is het soms niet gezegd, dat “altijd laat de mens zich met de Tora bezighouden, zelfs lo-liesjma, omdat van lo-liesjma zal hij tot liesjma komen?”.

En volgens datgene, wat uiteengezet is, dient men een eenvoudige verdeling te maken:

- in hem, die zich met de Tora bezighoudt omwille van het Voorschrift van het bestuderen van de Tora, die in elk geval dient te geloven in een beloning en een bestraffing, hoewel hij tevens het genieten voor zichzelf en een persoonlijk voordeel met een intentie om zijn Schepper een genieting te geven combineert; daarom het licht, dat in haar is, doet hem tot de Bron terugkeren, en hij tot liesjma komt;

- en hem, die zich met de Tora niet omwille van het Voorschrift van het bestuderen van de Tora bezighoudt, aangezien hij niet in het belonen en het bestraffen in die mate gelooft, om daarvoor inspanningen te leveren; maar slechts omwille van zijn eigen genieting levert hij inspanningen, en daarom wordt zij [Tora] voor hem een dodelijk gif, want het licht, dat in haar is, verandert voor hem in duisternis.

17

En dienovereenkomstig, dient een studerende vóórdat hij met het leren aanvangt, zich in het geloof in de Schepper en in Zijn bestuur door beloning in bestraffing te versterken, zoals door de wijzen gezegd is: “Hij is te vertrouwen, voor Wie gij werkt, om u een beloning te geven voor uw werk” [“Pierkej-Avot” - “Spreuken der vaderen”, 6, p. 5]. En hij zal zijn inspanningen erop richten, opdat zij omwille van Voorschriften van de Tora zullen zijn. En op die weg zal hij het licht dat in haar is dermate waardig bevonden worden, dat ook zijn geloof zal versterkt worden en om een wonderlijke manier door dit licht zal toenemen. Zoals gezegd is: “Tot genezing zal het voor uw lichaam worden en tot het opfrissen voor uw beenderen” [Miesjlej, 3:8].

En dan zal het hart ongetwijfeld klaar zijn, omdat van lo-liesjma zal hij tot liesjma komen. Zodanig, dat zelfs bij hem, die zelf weet, dat hij het geloof nog niet waardig is geworden, een hoop bestaat om dat met behulp van de Tora te bereiken. Want indien hij zijn hart en zijn verstand op datgene richt, om met haar hulp het geloof in de Schepper waardig bevonden te worden - dan wordt het geen groter Voorschrift voor u, dan dit; zoals de wijzen zeiden: “Kwam Habbakoek en plaatste Voorschriften in één: een rechtvaardige zal door zijn geloof leven” [Makot, 24].

En bovendien: er is geen andere raad, behalve deze, zoals gezegd is [tr.“Baba-Batra”, 16:1]: “Rabba zei: “Verzocht Jov [in vertalingen uit het heb. - Job - vert.] om de hele wereld van de categorie “streng oordeel” te bevrijden. Hij zei vóór Hem: “Heerser van de wereld, U schiep rechtvaardigen, U schiep zondaars, wie kan zich tegen u dan verzetten!?”. Rashi verklaart: “U schiep rechtvaardigen met een goed beginsel, U schiep zondaars met een kwaad beginsel, daarom zal niemand zich van Uw hand redden, want wie kan zich tegen u dan verzetten? De zondaars zondigen noodgedwongen!”. En wat hebben de kameraden van Jov geantwoord? (Jov, 15:4): “Bovendien vernietig je het ontzag voor G-d en het gebed tot G-d verander je in niets”. “Schiep de Schepper een kwaad beginsel, en schiep de Tora als specerij erbij, als tegenwerking eraan”.

Rashi commenteert: “Schiep Hij de Tora - een specerij, welke “misdadige overwegingen” afschaft. Zoals gezegd is (tr. “Kiedoesjien”, 30): “Indien deze zondaar bracht je schade toe, sleep hem in beit-midrasj [het leerhuis - vert.]…Zij zijn niet onderworpen, want zij kunnen zich bevrijden”.

18

En het is duidelijk, dat zij zich niet van het strenge oordeel kunnen bevrijden, indien zij zullen zeggen, dat zij deze specerij innamen, want zij hebben nog steeds misdadige overwegingen. Immers het is duidelijk, dat de Schepper, gezegend is Hij, die het kwade beginsel schiep en die hem kracht geeft, wist ook hoe een betrouwbaar geneesmiddel en specerij te scheppen, om de krachten van dit kwaad beginsel uit te putten en hem in het geheel te vernietigen.

En indien iemand zich met de Tora bezighield en het kwade beginsel van zich niet kon verwijderen, dan is dat alleen daarom, omdat hij hetzij vanwege slordigheid geen inspanningen en werk erbij leverde, die voor de bezigheid met de Tora noodzakelijk zijn (zoals gezegd: “geloof niet aan hem, die zegt: “Ik werkte niet en vond”); hetzij, mogelijkerwijs, vergaarden zij de nodige “hoeveelheid van inspanningen, maar die slordig qua “kwaliteit” waren.

D.w.z., zij richtten hun verstand en hun hart gedurende hun bezigheid met de Tora niet om datgene waardig te worden, dat zij het licht, dat in de Tora is, naar zich toe konden trekken, welk licht het geloof in het hart van de mens met zich meebrengt, doch hielden zij zich ermee bezig, terwijl zij hun aandacht van het belangrijkste afleidden, wat van de Tora vereist is - het licht, dat tot het geloof brengt. En hoewel zij van het begin hem beoogden - leidden zij hun aandacht tijdens hun leren ervan af.

Maar hoe dan ook, men mag zich niet van het strenge oordeel vrijwaren onder een voorwendsel van het gedwongen te zijn, omdat de wijzen verplichten ons door een bewering: “Ik schiep het kwade beginsel - Ik schiep voor hem de Tora als specerij”. Want indien hier een of andere uitzondering geweest zou zijn, dan zou de vraag van Jov van kracht zou blijven.

19

En daarmee allemaal, wat tot nu toe aan het licht kwam, verwijderde ik een gigantische aanspraak, welke in verband met datgene gemaakt wordt, wat door rabbi Chaim Vital geschreven is in zijn voorwoord bij het boek “Sjaar hakdamot” (“Poorten van voorwoorden”), alsmede in het voorwoord bij het boek “Ets chaim” (“De Boom des levens”):

“Laat de mens niet zeggen: “Ik zal gaan en mij met de Kabbala bezig zal houden”, voordat hij zich met de Tora, Misjna en Talmoed een tijdje bezighield. Omdat onze wijzen reeds gezegd hadden: de mens zal in de hof (“pardes”) niet binnenkomen, voordat hij zijn buik met vlees en wijn zal vullen. Omdat het lijkt om een ziel zonder lichaam, voor welke ziel is geen beloning, daad en berekening, totdat zij [ziel] zich met het lichaam zal verbinden, waarbij zij één geheel zullen worden, dat door Voorschriften van de Tora, de 613 Voorschriften gecorrigeerd worden.

En ook omgekeerd: indien hij zich met de wijsheid van de Misjna en de Babylonische Talmoed bezighoudt en geen tijd aan het bestuderen van geheimen van de Tora en haar verborgen deel besteedt - dan lijkt het om een lichaam, dat zich in duisternis zonder menselijke ziel bevindt, d.i.. de kaars van de Schepper, die in hem schijnt. In dan droogt het lichaam op, waarbij het van de bron des levens niet inademt.

Daarom dient een leerling van de Wijze, die zich met de Tora liesjma bezighoudt, eerst zich met de wijsheid van de Tora, Misjna en Talmoed bezighouden, zoveel als zijn verstand dat zal kunnen verdragen, en vervolgens zal zich met het bevatten van zijn Heerser bezighouden door het bestuderen van de Ware wijsheid. Zoals de koning David aan zijn zoon Sjlomo opgedroeg: “Bevat de G-d van uw vader en dien Hem” [Schriften, Divrej ha-Jamiem, 28:9]. Maar indien voor deze mens zwaar en moeilijk zal zijn bij het bestuderen van de Talmoed, dan is het beter voor hem om die opzij te leggen, nadat hij probeerde in hem zijn geluk te vinden, en zich met de Ware wijsheid bezig te gaan houden.

En dat is datgene, waarover is gezegd: “En daarom zal studerende, die een goed teken in zijn leren gedurende 5 jaren niet zag, zal het niet meer zien” (tr. Choelien, blz. 24). Maar eenieder, voor wie deze studie makkelijk gegeven wordt, dient zich 1 of 2 uur per dag met het bestuderen van de Halacha bezig te houden en inspanningen te leveren in het oplossen van moeilijke vragen, die in een eenvoudig begrijpen (“psjat”) van de Halacha ontstaan”.

20

En op het eerste gezicht zijn deze woorden zeer vreemd, omdat hij zegt, dat vóórdat een leerling in het bestuderen van het open gedeelte zal slagen, laat hem gaan en met de Ware wijsheid bezighouden, wat aan hem zelf - aan datgene, wat hij boven gezegd had - daarin tegenspreekt, dat de wetenschap Kabbala zonder het open gedeelte van de Tora - als ziel zonder lichaam, voor welke ziel geen beloning, daad en berekening is. En het argument, welk hij naar voren brengt - over een leerling, die geen goed teken zag - is nog vreemder. Hebben de wijzen dat soms gezegd, opdat hij daardoor het bestuderen van de Tora opzij zou leggen? Natuurlijk, zeiden zij dan met het doel om hem te waarschuwen, dat hij zijn weg zou overzien en zou proberen om bij een andere Rav te leren of in een ander traktaat; maar, het spreekt voor zich dat hij in geen geval de Tora zou verlaten, zelfs haar open gedeelte.

21

Ook zijn de uitspraken van Chaim Vital en Gmara (= Aramees voor “Talmoed” - vert.) moeilijk te begrijpen, waaruit volgt, dat voor de mens een zekere voorbereiding en een bijzonder onderscheid nodig is, om de wijsheid van de Tora waardig bevonden te worden. Hebben de wijzen dan niet gezegd (“Midrasj-Rabba”, “Ve-zot ha-bracha”): “De Schepper zei tot Israël: “Uw leven, al uw wijsheid en de hele Tora - dat zijn eenvoudige dingen. Eenieder, wie voor Mij ontzag heeft en datgene, wat in de Tora gezegd is, vervult - de hele Tora en de hele wijsheid - in zijn hart zijn”. Hieruit volgt, dat er generlei voorafgaande voorbereiding nodig is, maar alleen door de wonderlijke kracht van het ontzag voor de Schepper en het vervullen van Voorschriften wordt men de hele wijsheid van de Tora waardig bevonden.

22

Inderdaad, indien wij aandacht zullen schenken aan zijn woorden, dan zullen zij voor ons als een heldere dag duidelijk zijn. Omdat datgene, wat gezegd is: “Het beter voor hem om die opzij te leggen, nadat hij zijn geluk in de open wijsheid probeerde te vinden”, veronderstelt niet het geluk in de scherpte van het verstand en kennis, maar datgene, wat al boven uiteengezet werd naar aanleiding van wat gezegd werd: “Ik schiep het kwade beginsel - Ik schiep de Tora als specerij ervoor”. D.w.z., hij werkte hard en leverde inspanningen in de open Tora, maar het kwade beginsel bleef nog steeds in zijn kracht en in het geheel niet verdween, omdat hij redde zich nog niet van misdadige twijfels, zoals Rasji boven gezegd had: “Ik schiep voor hem de Tora als specerij”.

En daarom raadt hij hem om het opzij te leggen en zich met de Ware wijsheid bezig te gaan houden, omdat het makkelijker is het licht, dat in de Tora is, aan te trekken door bezigheid en inspanningen in de Ware wijsheid, dan door inspanningen in de open Tora. En de reden ervoor is heel eenvoudig: de wijsheid van de open Tora is in uitwendige materiële bekledingen ingehuld, zulke als de wetten over “diefstal”, over “berovingen”, over “schade”, e.d.; en daarom is het zeer zwaar en moeilijk aan elke mens om zijn verstand en zijn hart tijdens het leren op de Schepper in te stellen, om het licht, dat in de Tora is, aan te trekken.

En des te meer, indien het bestuderen van de Talmoed voor een mens zwaar en moeilijk gegeven wordt - hoe zal hij tijdens het leren aan de Schepper kunnen denken? Immers, aangezien er sprake is van materiële dingen - zal hij die tegelijkertijd met een intentie aan de Schepper gericht kunnen combineren?

En daarom raadt hij hem aan om zich met de wijsheid van de Kabbala bezig te houden, want deze wijsheid is één en al in de namen van de Schepper ingehuld; en dan zal hij natuurlijk, zonder moeite zijn verstand en zijn hart tijdens het leren op de Schepper instellen, zelfs indien hij moeilijk te onderwijzen persoon is. Want het bekijken van vraagstukken door deze wetenschap en de Schepper zijn in essentie hetzelfde zijn. En dat is heel eenvoudig.

23

En vandaar, dat hij een fraaie getuigenis uit de Gmara aanhaalt: “En daarom zal studerende, die een goed teken in zijn leren gedurende 5 jaren niet zag, zal het niet meer zien”. Want waarom zag hij een goed teken in zijn leren gedurende 5 jaren niet? Natuurlijk, alleen vanwege een gebrek aan een intentie van het hart, en niet vanwege een tekort in het vermogen ervoor; want de wijsheid van de Tora heeft generlei vermogen nodig. En zoals boven gezegd is: “De Schepper zei tegen Israël: “Uw leven, al de wijsheid en de hele Tora - dat zijn eenvoudige dingen. Eenieder, wie voor Mij ontzag heeft en datgene, wat in de Tora gezegd is, vervult - de hele Tora en de hele wijsheid - in zijn hart zijn”.

Echter, er is natuurlijk tijd voor nodig, om aan het licht, dat in de Tora en Voorschriften is, te wennen. En ik weet niet, hoelang. En een mens kan dat al zijn 70 jaren van zijn leven erop wachten. Daarom waarschuwt ons de “Brajta” (tr. “Choelien”, 24), dat men niet langer dan vijf jaar dient ermee te wachten. En rabbi Josie zegt: ook drie jaar is helemaal afdoende, om de wijsheid van de Tora waardig bevonden te worden. Indien hij echter een goed teken gedurende deze tijd niet zag, laat hem zich niet bedriegen door vergeefse hoop en leugenachtige excuses, maar laat hij weten, dat hij nooit meer een goed teken zal zien.

En daarom laat hij terstond een noodzakelijkheid zien om een goed truckje zich te vinden, om met behulp ervan tot liesjma te komen en de wijsheid van de Tora waardig bevonden te worden. Echter de “Brajta” preciseert niet, wat voor een truckje is dat, maar waarschuwt alleen maar, dat hij niet in dezelfde toestand zou blijven zitten en dat hij niet langer zou wachten. En daarover spreekt de Rav: het meest geslaagde en betrouwbare truckje voor hem is - de bezigheid met de wetenschap Kabbala. En laat hem de bezigheid met de open Tora geheel en al opzij te leggen - immers hij probeerde al daarin zijn geluk en slaagde er niet in. En laat hem al zijn tijd aan de wetenschap Kabbala te geven - het ware middel voor zijn succes.

24

En dat is zeer eenvoudig: hier wordt geen woord gesproken over het bestuderen van de open Tora in alles, wat nodig is om te weten voor haar praktische uitvoering, want: “Niet een onwetende is vroom, maar een fout in het leren wordt gelijkgesteld met kwaadwilligheid, en één zondaar zal veel goeds vernietigen”. Daarom dient hij de wetten beslist herhalen, in hoeverre het voor hem nodig is, om een mislukking in daad niet te ondervinden.

En hier wordt het alleen over de open Tora gesproken: om moeilijke vragen op te lossen, die bij een eenvoudige uiteenzetting van de Halacha ontstaan, zoals rav Chaim Vital zelf zegt; d.w.z., over dat deel in het bestuderen van de Tora, welk bij een praktische uitvoering niet nodig is. En hier kan men het leren vergemakkelijken, waarbij men de leerstof uit beknopte uiteenzettingen leert, en niet uit bronnen. Maar ook hier een verduidelijken nodig is, want degene, die de wet uit de bron weet, onderscheidt zich van hem, die deze wet uit een beknopte beschrijving weet. En om zich daarin niet te vergissen, zegt rav Chaim Vital aan het begin, dat een ziel zich met een lichaam alleen dan verbindt, indien het volmaakt en door Voorschriften van de Tora, de 613 Voorschriften, gecorrigeerd is.

25

Nu zal je zien, dat alle moeilijke vragen, welke wij aan het begin van dit Voorwoord hebben aangegeven, zijn ijdelheid der ijdelheden. Zij zijn niets anders, dan valstrikken, die het kwade beginsel uitzet, terwijl het op jaagt is om argeloze zielen, opdat zij deze wereld zouden verlaten, net zoals zij erin kwamen.

Laten wij een kijkje nemen op de eerste vraag, wanneer men zich bekwaam acht om de hele Tora en zonder kennis van de wetenschap Kabbala te vervullen. Ik zeg tegen hen: goed, indien jullie het bestuderen van de Tora en het handhaven van de Voorschriften naar behoren liesjma zullen kunnen vervullen, d.w.z., om uitsluitend de Schepper (gezegend is Hij) genoegen te geven - dan hebt u inderdaad geen studie van de Kabbala nodig. Want dan is het over jullie gezegd: “Een ziel van de mens zal hem leren”. Want dan alle geheimen van de Tora openbaren zich aan jullie, gelijk een in kracht steeds toenemende bron, zoals rabbi Meir in Misjna “Avot” zei, en jullie hebben geen hulp van boeken nodig.

Indien jullie staan voorlopig in het stadium van het leren lo-liesjma, echter een hoop koestert om door middel ervan liesjma waardig bevonden te worden, dan moet ik jullie vragen: hoeveel jaren bent u ermee bezig? Indien jullie vijf jaren volgens de Tana Kama of volgens rabbi Josie niet beëindigd hadden, dan dienen jullie nog te wachten en te hopen.

Maar indien jullie bezigheid met de Tora in lo-liesjma duurde meer dan drie jaren volgend rabbi Josie, of vijf jaren volgens Tana Kama - dan waarschuwt de “Brajta” jullie, dat jullie het goed teken op deze weg, welke jullie begaan, niet meer zullen zien! En waar hebben jullie het voor nodig, om jullie zielen met vergeefse hoop geruststellen, terwijl bij jullie een zulk naastgelegen en betrouwbaar middel bestaat, als het bestuderen van de wetenschap Kabbala, daar zoals ik hierboven beargumenteerde, het behandelen van vragen door deze wetenschap is hetzelfde, als de Schepper Zelf?

26

Laten wij nu de tweede vraag bekijken: immers het is geschreven, dat men dient eerst “zijn buik met Talmoed en wetten te vullen”. Dat is inderdaad zo, naar de algemene bewering. Echter, natuurlijk, dat het allemaal gezegd is voor dat geval, indien jullie het leren liesjma al waardig bevonden zijn, of zelfs lo-liesjma - indien jullie drie of vijf jaren niet volbracht hadden. Aan de andere kant, na het verlopen van deze periode, zoals de “Brajta” zelf jullie waarschuwt, zullen jullie een goed teken nooit meer zien. En daarom zijn jullie verplicht om geluk bij het bestuderen van de Kabbala te proberen.

27

En men dient nog te weten, dat er twee delen in de ware wijsheid bestaan:

- het eerste deel, dat “de geheimen van de Tora” heet, is verboden om te onthullen anders dan door een toespeling via mond van een wijze-kabbalist aan degene, die zelf begrijpt, door zijn eigen verstand. En “Maase-Merkava” (heb. “Verrichting van het Systeem”), alsmede “Maase-Beresjiet” (heb. “Oorspronkelijke verrichting”), behoren eveneens tot dit deel. En de wijzen van Zohar noemen dit deel met een naam van “de eerste 3 sfirot” - “kether, chochma en biena”. En dat wordt ook “het hoofd van een partsoef” genoemd.

- het tweede deel, dat “smaken van de Tora” heet, mag men onthullen, en bovendien, het onthullen ervan is een groot voorschrift. En dat wordt in Zohar “de 7 onderste sfirot van een partsoef” genoemd. En dat heet tevens “lichaam van een partsoef”.

Want in elke van partsoefen der Heiligheid zijn tien sfirot, welke kether, chochma, biena, chessed, gvoera, tieferet, netsach, hod, jessod en malchoet heten. Uit hun zijn drie eerste sfirot “hoofd van een partsoef” heten. En zeven onderste sfirot heten “lichaam van een partsoef”. En zelfs in de ziel van de laagste mens zijn eveneens categorieën van deze tien sfirot met de bovenvermelde benamingen te vinden zijn. En zo ook in elke categorie: zowel in hogeren, als in lageren.

En de betekenis ervan, dat de zeven onderste sfirot, die het lichaam van een partsoef zijn, “smaken van de Tora” heten, bestaat daarin, dat het gezegd is: “Het verhemelte zal het voedsel smaken…”. Omdat lichten, die onder drie eerste sfirot onthuld worden, welke sfirot het hoofd van een partsoef zijn, worden “smaken” genoemd, en malchoet van het hoofd wordt “verhemelte” genoemd. En daarom heten zij “smaken van de Tora” - d.w.z., zij worden van het “verhemelte”, dat in “het hoofd” is, onthuld, welk verhemelte de bron van alle smaken is, en dat de “malchoet van het hoofd” voorstelt. Daaruit en eronder is geen verbod voor het onthullen ervan. En nog sterker: een beloning voor degene, die ze onthult is onmetelijk groot.

Deze drie eerste en zeven onderste sfirot - of dat in de algemene opbouw, of in elk van alle afzonderlijke details, in welke details men deze dan ook indeelt - worden zodanig opgesteld, dat zelfs drie eerste sfirot van de malchoet, die aan het einde van de wereld Asieja, tot het gedeelte van “de geheimen van de Tora” thuishoort, en het is verboden om ze te onthullen; en de zeven onderste sfirot, welke zich in de kether van het hoofd van de wereld Atsieloet bevinden, behoren tot het gedeelte van “smaken van de Tora”, welk men mag onthullen. En deze vragen worden in boeken van de Kabbala belicht.

28

En de bron ervan zal je in het traktaat “Pesachiem” (blz. 119) vinden: “Het is gezegd [Jesjajahoe, 23]: “En zijn handel zal aan de Heren toegewijd zijn; zij zullen niet verzameld en bewaard worden, want voor degenen, die vóór de Heren leven zal zijn handel voor hem zijn, om tot verzadiging te eten en de Antieke [“Atiek”, ook wel “Afgezonderde”] te verbergen.

Wat betekent “de Antieke te verbergen”? Dat is hem, die dingen verbergt, welke de Antieke “(“Atiek-Jomien”) verborg. En wat is dat? - De geheimen van de Tora. En er zijn degenen, die beweren: “Dat is hem, die dingen onthult, welke de Antieke verborg”. Wat is dat? - De smaken van de Tora.

En Rasjbam [rabbejnoe Sjmoeël ben-Meir] verklaarde: “de Antieke” (“Atiek-Jomien”) - dat is de Schepper, zoals gezegd is: “En de Antieke zetelt zich”. De geheimen van de Tora - dat is “Maase-Merkava” (heb. “Verrichting van het Systeem”) en “Maase-Beresjiet” (heb. “Oorspronkelijke verrichting”). En “de naam” - zoals in het geschrevene: “Dat is Mijn naam voor de wereld”. “Bedekkende” - d.w.z., die niet aan een elke mens ze doorgeeft, maar slechts aan degene, wiens hart onrustig is. “Deze, die dingen onthult, welke de Antieke verborg” - betekent: het verbergen van geheimen van de Tora, welke oorspronkelijk verborgen waren, maar de Antieke onthulde ze en gaf het recht om ze te onthullen. En degene, die ze onthult, wordt datgene waardig geacht, wat daarover in deze uitspraak gezegd is.

29

Hieruit is het gigantische verschil duidelijk tussen de geheimen van de Tora - degene, die ze bevat, neemt al deze gigantische beloning daarvoor op, omdat hij ze verbergt en ze niet onthult - en daartegenover de smaken van de Tora - degene, die ze neemt al deze gigantische beloning daarvoor op, omdat hij ze aan anderen onthult.

En het is gezegd: men vecht deze oorspronkelijke mening niet aan, maar slechts de betekenis ertussen onderzoekt. Dan trekt men een conclusie, terwijl men het einde van de eerste uitspraak: “degene, die de Antieke verbergt” onderzoekt, over het ontvangen van een grote beloning door degenen, die de geheimen van de Tora verbergen. En er zijn zulken, die de uitspraak: “En hij zal tot verzadiging eten” onderzoeken, - wat betekent smaken van de Tora, en dat is het geheim van het geschrevene: “En het verhemelte zal het voedsel smaken”, want het licht “teamiem” (heb. “smaken”) heet voedsel. En hieruit concludeert men het ontvangen van een grote beloning, waarover sprake is in de uitspraak over degene, die de smaken van de Tora onthult. (Tussen hen is er geen tegenspraak, gewoon de ene spreekt over de geheimen van de Tora, en de andere spreekt over smaken van de Tora). Maar zowel die, als de anderen veronderstellen, dat de geheimen van de Tora dient men te verbergen, maar de smaken van de Tora - te onthullen.

30

Hier heb je een duidelijk antwoord op de vierde en de vijfde vragen, die aan het begin van “het Voorwoord” aangegeven zijn: datgene, wat je in de uitspraken van de wijzen zal vinden, alsmede in heilige boeken over datgene, dat men de Tora alleen aan hen overbrengt, wiens hart onrustig is - dan betreft het alleen dat deel, welk “geheimen van de Tora” betreft, d.w.z., de drie eerste sfirot en “het hoofd”, dat men slechts aan bescheiden personen doorgeeft en dan nog onder bekende voorwaarden; en in alle geschreven en gedrukte boeken over de Kabbala vindt je zelfs een vermelding erover, want dat zijn dingen, die de Antieke verborg, zoals in de Gmara gezegd is.

En omgekeerd: zeg, kan men dan in al deze heilige en bekende rechtvaardigen gaan twijfelen - de grootste der natie, de uitverkorenen van de uitverkorenen, zulken als de auteurs van boeken “het Boek van Jetsiera”, “het Boek van Zohar”, “Brajta” van rabbi Jisjmaël en rav Chai Gaon, en rabbi Chamai Gaon en rabbi uit Garmieza, en anderen Eersten (“Riesjoniem”) tot Ramban en Baal-haToeriem, en Baal-Sjoelchan-Aroech - tot de Vilna Gaon en Gaon uit Ljada, en andere rechtvaardigen, moge de herinnering aan hen allen gezegend zijn - van wie voor ons de hele open Tora uitgaat, uit de uitspraken waarvan wij leven en over verrichtingen te weten komen, welke verrichtingen men dient te verrichten, om genade in de ogen van de Schepper te vinden - immers allemaal schreven zij en drukte zij boeken over de wetenschap Kabbala.

En er is geen groter onthullen, dan de geschreven boeken; immers degene, die het schrijft, weet niet, wie zijn boek bestudeert - en misschien, G-d verhoede, de uitgesproken boosdoeners erin inzake doen, en indien het zo is, dan is er geen groter onthullen dan de geheimen van de Tora.

Maar hoe kan men zelfs eraan denken, dat deze heilige en zuivere wijzen zelfs de meeste kleinigheid ervan zullen overtreden, waarover in de Misjna en de Gmara uitvoerig geschreven is, dat men mag ze niet onthullen, zoals in het traktaat “Chagiega” en in “Ein dorsjien” gezegd is.

Hieruit is het duidelijk, dat alle geschreven en gedrukte boeken zijn ongetwijfeld smaken van de Tora, welke “de Antieke” (partsoef Atiek van de wereld Atsieloet) van het begin verborg, en vervolgens onthulde, zoals gezegd is: “Het verhemelte zal het voedsel smaken”. En er bestaat niet alleen geen verbod om deze geheimen te onthullen, maar integendeel, ze te onthullen is een groot Voorschrift, zoals in het traktaat “Pesachiem” (p. 119) gezegd is. En een beloning van degene, die weet ze te onthullen en onthult ze - is zeer groot. Want van het onthullen van dit licht aan velen - en met name aan velen - hangt de komst van de rechtvaardige bevrijder zo spoedig mogelijk en in onze dagen. Amen.

31

De argumentatie van het feit, dat de bevrijding van de hele mensheid van het verspreiden van het bestuderen van de Kabbala in massa’s afhangt, is in het boek Zohar beschreven (Tiekoenej Zohar, 30) - de vertaling vanuit het Aramees luidt: Tijdens het neerdalen van de Schepper in de toestand van verborgenheid, een gewaarwording van Hem, bezoekt alleen degenen, die zich met de Tora bezighoudt, omdat de Schepper bevindt zich onder hen.

Allen als dieren verslinden alles zonder onderscheid, en al hun als goed lijkende daden zijn alleen voor zichzelf , voor hun eigen voordeel. En zelfs degenen, die de Tora bestudeert, al het goed wat zij doen, dat is allemaal alleen omwille van zichzelf. In een zulke tijd verwijdert de Schepper zich en keert niet terug.

En de reden daarvoor is, dat degenen, uit de Tora een droge leer maken en wensen de Kabbala niet te leren - juist zij roepen het verdwijnen van de hoge wijsheid op. Het belangrijkste is liefde en ontzag, in het goed en in het kwaad, liefde niet omwille van een beloning.

32

Een mens vervult de Voorschriften en bestudeert de Tora, omdat hij hoopt daarvoor een beloning te ontvangen. In een zulk geval heet zijn studie dienstmeid, omdat deze bezigheid geen ware bezigheid is, die vereist is. Immers hij vervult ze omwille van het ontvangen van een beloning, zoals ook voor elk werk in onze wereld. Maar anders kan hij toch niet doen, omdat hij bevindt zich nog in een niet-gecorrigeerde toestand. Waarom heet zijn bezigheid dan “dienstmeid”?

33

Omdat het toegestaan is om zich met de Tora in de toestand “lo liesjma” bezig te houden, wanneer hij zijn voordeel beoogt alleen daarom, omdat van “lo liesjma” kan men tot “liesjma” overgaan, want het licht van de Tora corrigeert de mens tot een gelijkenis aan de Schepper.

Daarom heet de studie “lo liesjma” dienstmeid, welke zich met een voorafgaand werk bezighoudt ter zuivering van een mens van het egoïsme voor haar meesteres, d.i. een gewaarwording van de Schepper, welke gewaarwording de mens zal gaan voelen, wanneer hij tot “liesjma” zal komen.

Dan zal ook de dienstmeid, zijn bezigheid in “loe liesjma”, als meesteres geacht zal worden, omdat deze bezigheid hoewel ook met egoïstische intenties was, hem tot “liesjma” bracht, en deze voorafgaande fase van de correctie heet de wereld Asieja.

Maar indien hij nog geen vol geloof verkreeg, de Tora leert en Voorschriften alleen daarom vervult, omdat de Schepper hem verplicht - van een zulke studie en het vervullen van Voorschriften zal het corrigerende licht van de Tora tot een mens niet komen, omdat zijn ogen zijn bedorven, en zij veranderen het licht in duisternis.

Een zulke toestand van de mens heet onreine dienstmeid, omdat met haar hulp hij nooit “liesjma” zal bereiken, al zijn inspanningen gaan tot haar weg, voor zijn egoïstische doeleinden.

Er is een groot verschil tussen degenen, die tot de Schepper wensen toenaderen, terwijl zij de aan Hem gelijken eigenschappen verkrijgen, en degenen, die de Tora bestuderen en Voorschriften punctueel vervullen alleen in handeling, en over de intentie zeggen zij, dat het is toch gezegd (tr. Psachiem 50:2): “Altijd dient de mens zich met de Tora en Voorschriften ook “lo liesjma” bezig te houden, omdat van “lo liesjma” zal hij tot “liesjma” komen.

Daarom schenken zij geen aandacht op de intentie “liesjma”, maar achten, dat die uit zichzelf zal komen. En alle krachten besteden zij alleen aan het vervullen in handeling, bovendien met grote aanvullingen en verbiedende beperkingen, dan de overigen. Hun houding tot de intentie is gelijk aan alle overigen, die wachten, dat de correctie “liesjma” zal tot hen uit zichzelf komen.

Zulke mensen denken, dat in hen een groot geloof is, dermate, dat zij dat met andere kunnen delen, waarbij door het ontvangen door hen van hun begrippen van het geloof, zullen zij even volmaakt en gelukkig zullen worden als zij. Degenen echter, die, terwijl zij de Tora en Voorschriften vervullen, alleen één ding wenst te bereiken, de enige wens opdat die bij hen de enige zal zijn - om alles alleen omwille van de Schepper te doen, en niet voor hun eigen egoïsme. Zij verifiëren zich onophoudelijk, of zij zich volledig aan de Schepper weg kunnen geven, en dan ontdekken zij het ontbreken van het geloof in die mate.

En hoewel zij voortdurend vooruitgaan, terwijl zij hun geloof vergroten, ontdekken zij een aanhoudend tekort aan krachten en het geloof om al hun gedachten en wensen aan de Schepper weg te geven. Daarom verzoeken alleen degenen, die de waarheid zoeken, om het geloof.

34

Er bestaat een voorwaarde voor het neerdalen van het licht van de wijsheid (or chochma): vóór alles dient men van boven het licht van barmhartigheid (or chassadiem) aan te trekken. Dat kan met doen met behulp van altruïstische inspanningen in de Tora, waarbij men bestudeert en vervult zonder persoonlijk voordeel, “liesjma”. En na door zijn altruïstische inspanningen het licht van barmhartigheid te hebben opgeroepen, ontvangt een mens het licht van de wijsheid (or chochma), dat zich in het licht van barmhartigheid inkleedt, en dit licht heet Bevrijder (Masjiejach).

D.w.z., alles hangt van inspanningen in de Tora “liesjma”, die het licht van barmhartigheid verwekt, na het inkleden waarin daalt het licht van de wijsheid neer.

35

Indien in de toestand van het niet-gewaarworden van het geestelijke (verbanning), wanneer een mens zich met de Tora en Voorschriften “lo liesjma” bezighoudt, een mogelijkheid bestaat om “liesjma” te bereiken, dan bevindt de gewaarwording van de Schepper (meesteres, sjchiena) zich onvoelbaar rondom hem. Onvoelbaar - omdat hij “liesjma” nog niet bereikte, maar in de toekomst zal die ongetwijfeld duidelijk verschijnen, de aanwezigheid, de gewaarwording van de Schepper, zal uit de ballingschap uitkomen.

Maar voorlopig zuivert het licht van de Bevrijder, het licht van de Masjiejach, een mens geleidelijk van het egoïsme, terwijl het hem omringt en aanspoort om tot “liesjma” te komen, zoals is gezegd: “Het licht keert tot zijn Bron terug”.

Maar indien in de mens het geloof ontbreekt, dan is er geen verborgen licht van de Tora in zulke bezigheid, die tot “liesjma” leidt, dan daalt op de mens het licht van de Bevrijder niet, omdat de onreine dienstmeid ontneemt alle vruchten van zijn inspanningen voor zichzelf en daarmee de ware meesteres beërft.

Maar hoewel degenen, die de open Tora bestuderen niet gedijen, omdat geen licht van de bevrijding erin aanwezig is (niet omdat in de open Tora geen licht is, maar omdat gezien de zwakheid van de mens is hij niet in staat om dit licht uit de open Tora uit te halen), omdat zij niet in staat zijn “liesjma” te bereiken als gevolg van de beperktheid van hun verstand (zie p. 16).

Wij hadden met behulp van de Kabbala gevorderd kunnen zijn, omdat het licht, dat zich in haar bevindt, rechtstreeks in handelingen van de Schepper ingekleed is, in de namen van geestelijke objecten (zie p. 155). Wij zouden gemakkelijk tot een zulke “lo liesjma” kunnen overgaan, waaruit men tot “liesjma” komt, wanneer het licht van de Bevrijder op hen neerdaalt, zoals is gezegd: “Het licht doet tot zijn Bron terugkeren”. Zij wensen dat in geen geval, zij streven niet naar het bestuderen van de Kabbala, weigeren dat te doen onder allerlei voorwendselen, en daarom verdwijnt het licht van de Bevrijder voor altijd.

Met andere woorden, op degenen, die zich met de Tora bezighouden in de toestand van een volledige “lo liesjma” en denkt er niet aan, dat “lo liesjma” dient hen tot “liesjma” te brengen, daalt geen licht van de Bevrijder neer, dat opwekt om tot “liesjma” te komen.

36

Uit het boek Zohar volgt, dat degenen, die de Tora bestuderen, zullen een uitwerking van het verborgen licht op zich niet opwekken, - het licht van barmhartigheid en liefde - totdat de intenties van studerenden een eigen voordeel najagen en hun intentie in “omwille van de Schepper” veranderen.

Daarom zijn al ons leed, zowel persoonlijk, als algemeen menselijk, dat ons bestaan vult, zal alleen tot dat moment duren, wanneer wij de Tora “liesjma” waardig bevonden zullen worden. en zodra wij een zulke toestand zullen bereiken, terstond zal ons het licht van liefde en barmhartigheid zal verschijnen, in wiens kracht is om ons tot de bevrijding te brengen.

Maar het is onmogelijk, om tot een zulk niveau van zuivering voor massa’s te komen zonder het bestuderen van de Kabbala, omdat dit het meest eenvoudige en betrouwbare middel van de correctie, zelfs voor de meest achtergebleven, immers de Kabbala - de meest dicht voor de Schepper is, en daarom is eenieder in de wereld in staat om haar met behulp van de Schepper te bevatten, terwijl het bestuderen van het open deel van de Tora, kan als middel van de correctie alleen voor bijzonder bekwamen zijn en dan nog bij bijzondere inspanningen, maar in geen geval voor massa’s.

Enfin, de nietigheid van tegenspraak in p. 1 tegen het bestuderen van de Kabbala kwam nu aan het licht, alsmede dat de Kabbala helemaal geen engelen in de hemel bestudeert, maar integendeel, het bestuderen van de Kabbala is in het geheel niet een afgetrokken en niet een abstracte bezigheid, als het bestuderen, dat niet bij het vervullen van Voorschriften van open delen van de Tora thuishoort, maar door het bestuderen van de Kabbala bevat de mens het doel van de schepping, omdat door haar te bestuderen roept hij op zich het neerdalen van het licht van de Schepper op, het licht van de Masjiejach-de bevrijder, dat trekt de mens van onze wereld uit, van het egoïsme, in de geestelijke, altruïstische werelden, welk licht hem zuivert, hem tot de Bron terug doet keren, dat hem door een steeds groter wordende gelijkenis naar eigenschappen met de Schepper doet naderen, en welk licht de mens geleidelijk tot volmaaktheid brengt.

37

Uit het verleden zijn enkele gevallen bekend, wanneer de bezigheid met de Kabbala brachten een mens tot ongeloof. Daar zijn twee reden voor:

a) zij schonden de aanwijzingen van de wijzen over de toelaatbare grenzen van het onthullen, zij onthulden ontoelaatbare, d.i. de geheimen van de Tora.

b) zij begrepen datgene, wat in de Kabbala bestudeerd wordt in de vorm van verdinglijke, materiële beelden van onze wereld, waardoor zij het verbod schonden van “Gij zult u geen afgod maken”, d.i. zij stelden zich afgetrokken geestelijke objecten voor in de vorm van objecten van onze wereld.

Als gevolg daarvan vreesden de mensen en wilden geen Kabbala te leren, en daarom ontstond er een onbreekbare muur rondom de Kabbala bijna gedurende 20 eeuwen. En dat komt, omdat boeken van de Kabbala vol van materiële termen waren, en men vreesden, dat een beginner zich het geestelijke in de vorm van het materiële zou gaan voorstellen, waardoor hij het verbod “Gij zult u geen afgod maken” zou overtreden, waarmee hij het correcte begrijpen van het geestelijke volkomen zou vertekenen.

En dat is als gevolg van het aanduiden van geestelijke objecten met benamingen uit onze wereld, zulke als gezicht, rug, coïtus, omhelzing, kus, e.d., maar die niet in hun ware geestelijke betekenis verklaard zouden worden. Daarom stelde rabbi Ashlag in zijn commentaar bij het boek Zohar en boeken van AR”I voor, om alle inspanningen te doen voor het scheiden in voorstellingen van een studerende van geestelijke objecten van materiële, om te helpen een correcte voorstelling over de geestelijke wereld bij een studerende te vormen, welke voorstelling afgetrokken is van begrippen plaats, tijd, omvang en beweging.

38

De ware intentie van de mens in al zijn verrichtingen dient omwille van de Schepper te zijn, in een zulk geval heet die “liesjmo” (heb. let. “omwille van Hem - vert.). Waarom heet de correcte intentie bij het bestuderen van de Tora “liesjma” (heb. let. “omwille van haar” - vert.), d.i. omwille van de Tora, en niet “liesjmo”, omwille van de Schepper? Waarom is de intentie omwille van de Schepper niet voldoende, en dient ook nog die van “omwille van de Tora” te zijn?

39

De Tora heet leven, omdat degene, die de Tora vindt, vindt het leven (Misjlej 4, 22; Dvariem 32, 47). Indien een mens daarom in de Tora het leven, het geluk, de volmaaktheid vindt, dan heet zijn Tora “liesjma”.

Indien een mens van plan is om van de Tora het geestelijke leven, geluk, de volmaaktheid te ontvangen, maar hij leert dat voor aardse voordelen, dan brengt zijn bezigheid met de Tora hem het tegenovergestelde van het geestelijke, omdat hij zich met de Tora “loe liesjma” bezig, zoals is gezegd (tr. Taaniet 7:1): “Hij, die zich met de Tora “lo liesjma” bezighoudt, wordt zij tot een dodelijk gif; en voor hem, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, wordt zij tot een levenselixer”.

Maar hoe kan de Tora van de Schepper een dodelijk gif zijn? Indien een mens zich met de Tora bezighoudt zonder het eisen, als gevolg van zijn bezigheid ermee, van het geestelijke verheffen, van een gewaarwording van de Schepper, d.i. de correctie van zijn natuurlijk egoïsme, d.w.z., dat hij van de Tora niet datgene eist, waarvoor zij aan de mens in onze wereld is overhandigd, dan verandert de Tora voor hem in het dodelijke gif.

40

De wijzen plachten te zeggen (tr. Megiela 6,2): “Hij streef en vond - geloof; hij streef niet en vond - geloof niet”. Dat is logisch. Maar waarom is het gezegd “vond”? Immers, degene, die inspanningen levert om een bepaald resultaat te bereiken, verdient dat door zijn inspanningen en niet vindt.

Het woord “vindt” wordt gebruikt, wanneer een mens onverwachts datgene ontvangt, wat hij helemaal niet verwachtte, wanneer er generlei verband is tussen zijn bezigheid en datgene, wat hij verwachtte te ontvangen. Zelfs in onze wereld dient een mens inspanningen te leveren om het gewenste te ontvangen.

Maar waarom schiep de Schepper de schepping zodanig, dat zonder inspanningen men niets kan bereiken? Omdat de Schepper wenst een geweldig geschenk aan de mens te geven, Hij zorgt ervoor, dat de mens dit geschenk waardeert en bewaart. Een mens bewaart alleen datgene, wat voor hem belangrijk is, waar hij een behoefte aan heeft!

Om van alle genietingen in een traktatie te merken, dient een mens een grote wens, een grote trek te hebben, dient ’t leed door het ontbreken van het gewenste te gewaarworden. Zoals men in het eten kruiden erbij toevoegt, maar niemand zal verontwaardigd zijn waarom men ’t leed bij de wens voor het eten vergroot, omdat hier gewaarwordt hij terstond - juist dankzij ’t leed - een genieting van het zich vullen met dit leed.

Daarom is tevens een voorafgaande periode van het lijden, van het streven, van wensen nodig. Deze wensen ontstaat alleen als gevolg van inspanningen. En in die mate, waarin een mens streeft om de Schepper in de toestand van verborgenheid te gewaarworden, gewaarwordt hij de behoefte in de Schepper en in Zijn hulp.

En zodra zijn wens een vereiste grootte zal bereiken, zal de Schepper hem direct helpen, omdat die mens zal reeds in staat zijn om het geschenk van de Schepper te bewaren en te waarderen. Daarom is het gezegd, dat een genieting alleen volgens een grootte van ’t leed door zijn ontbreken onthuld wordt, want ’t leed is juist die plek, waar een mens vervolgens een genieting zal ontvangen.

(Maar indien het gezegd is: “Hij streef niet en vond - geloof niet”, waarom bestaat dan een zulk begrip als verzoek, gebed? Kan een mens soms verzoeken, in plaats van nodige inspanningen te doen? Indien een mens in zijn hart aan de Schepper zal kunnen beloven, om Hem een vereiste hoeveelheid inspanningen te leveren na het onthullen van de Schepper aan hem, dan ontvangt hij hulp in de vorm van het onthullen van de Schepper).

41

Waar kan men de Schepper vinden? - het boek Zohar antwoordt, dat men kan de Schepper alleen in de Tora vinden, omdat alleen in de Tora verbergt Hij zich. Maar het dient toch anders te zijn: in alle objecten van onze wereld verbergt de Schepper zich, en juist in de Tora onthult Hij zich aan degenen, die Hem zoeken? Hoe kan men Hem alleen daar vinden, waar Hij zich verbergt?

De Schepper verbergt zich achter alle objecten en handelingen van onze wereld, maar alleen in de Tora verbergt Hij zich zodanig, dat degenen, die wensen, kunnen Hem vinden, kunnen beginnen Hem te gewaarworden. En de verborgenheid van de Schepper in de Tora betekent, dat een mens, door de Tora te bestuderen, een wens ontvangt om de Schepper te vinden, en dan onthult Hij zich in zijn gewaarwordingen. Zoals is gezegd: “Degene, die Mij zoekt, zal Mij vinden”.

Hoe kan het zijn, dat een mens, terwijl hij begrijpt, dat er niets volmaakter en meer waardevol is, dan het toenaderen tot de Schepper, lui is om alle nodige inspanningen daarvoor te leveren? Het gaat erom, dat hij alle inspanningen wenst te leveren, maar hij is bang voor een oorlog met onreine krachten, met zijn egoïsme, welke krachten terstond in opstand komen, zodra een mens inspanningen in de nodige richting begint te leveren.

Maar wie kan dan zijn egoïsme, zijn natuur, overwinnen, terwijl hij over generlei andere krachten beschikt, behalve egoïstische? De enige redding van de mens bestaat daarin, om zich te herinneren: “Er is niemand, behalve Hem”, er is niemand, behalve de Schepper, er is geen andere kracht en wil in de wereld, alles wordt alleen door de Schepper zelf gedaan!

Maar zodra hij dat zich herinnert, ontstaat er in hem een twijfel of hij op de juiste weg is. Dan herinnert hij zich, dat “De ziel van de mens leidt hem” en hij zal later begrijpen, dan hij op de juiste weg is.

Er ontstaat een volgende twijfel: want het is gezegd: “Niet eenieder die de Schepper wenst kan Hem bereiken” e.d. D.w.z., indien een mens in zijn ziel geen toenadering tot de Schepper wenst te maken, zal hij in zichzelf duizenden allerlei rechtvaardigingen ervoor vinden.

Maar degene, die de hele hoeveelheid en kwaliteit van de vereiste inspanningen wenst te geven, treedt anders op: hij overtuigt zichzelf, dat vele het doel van de schepping bereikten, dat er een nut bestaat van inspanningen, omdat in het geestelijke niets verdwijnt, e.d. En juist hij bereikt het doel, en alle overigen verlaten de wereld zoals zij ook erin kwamen!

42

Er bestaat slechts één reden voor onze dermate verre verwijdering van de Schepper, als gevolg waarvan wij Zijn wensen en aanwijzingen geringschatten. En deze reden is de bron van al ons leed en ziekten, van al onze opzettelijke en niet-opzettelijke voortdurende overtredingen.

En aangezien deze reden één is, dan zullen wij bij diens verdwijning onmiddellijk van al het leed, ziekten, ellende bevrijd worden en zullen wij waardig bevonden worden om ons met heel ons hart met de Schepper samen te vloeien. De reden hiervan is in ons onbegrepen besloten, van hoe de Schepper Zijn schepselen bestuurt, wij begrijpen de Schepper gewoon niet!

43

Indien de Schepper Zijn bestuur evident zou tonen, dan zou, bijvoorbeeld, degene, die iets gegeten zou hebben, wat verboden is - direct zou stikken, en hij, die een Voorschrift vervulde - die zou een gigantische genieting terstond gewaarworden. Wie zou dan over het verbodene denken, terwijl hij zou weten dat hij met zijn leven riskeert, evenmin als bij een mens een gedachte kan opkomen om in een vuur te springen.

En wie zou het vervullen van Voorschriften achterlaten, indien hij zou weten welke gigantische beloning hem te wachten staat, evenmin als een mens vóór een enorme genieting stil kan staan. Hieruit volgt, dat indien het bestuur van de Schepper evident zou zijn, dan zouden al Zijn schepselen absolute rechtvaardigen zijn.

44

Daarom is het duidelijk, dat het ontbreekt ons alleen aan een gewaarwording van het bestuur van de Schepper. En indien wij Zijn bestuur evident zouden gewaarworden, dan zouden allen Zijn wensen vervullen, allen zouden rechtvaardigen zijn, van de Schepper zouden houden met een absolute liefde, het zou als een grote eer geacht worden om tot de Schepper te naderen, met Hem met de hele ziel en het hart voor altijd samenvloeien, waarbij men van Hem voor geen ogenblik afscheid zou nemen, als met de Bron van de allergrootste genieting in de wereld.

Maar aangezien er geen evidente bestraffing en beloning zijn, worden de zondaars niet direct bestraft en de rechtvaardigen worden niet in het oog lopend beloond, maar integendeel, het lijkt ons, dat juist zondaars gedijen, en rechtvaardigen lijden, en slechts enkelingen tot het beseffen van het hoge bestuur komen, zoals is gezegd: “Duizend komt te leren, maar slechts één komt tot het licht uit”.

Daarom is het begrijpen van het bestuurssysteem van de Schepper vormt die pool, juist rondom welke onze goede of slechte houding tot de realiteit gewekt wordt.

45

Het bestuur van de Schepper wordt door een mens in verborgenheid of evident gewaargeworden. Bovendien, er zijn twee trappen, twee gewaarwordingen door een mens van het verborgen bestuur en twee trappen, twee gewaarwordingen door een mens van het evidente bestuur.

De geestelijke groei van de mens verloopt verplichtend langs deze 4 trappen van het bevatten van het bestuur:

Het verborgen bestuur: 1. Dubbele verborgenheid van de Schepper; 2. (Enkele) verborgenheid van de Schepper.

Het evidente bestuur: 3. Het bestuur door beloning en straf. 4. Het eeuwige bestuur.

46

Een evidente gewaarwording van de Schepper heet Zijn gezicht, en Zijn verborgenheid, het niet-gewaarworden van de Schepper heet Zijn rug. De Schepper bestuurt de mens altijd, maar indien de mens het bestuur van de Schepper niet gewaarwordt, dan wordt het bepaald, dat de Schepper zich met Zijn rug tot de mens bevindt. Indien de mens echter de Schepper, Zijn bestuur gewaarwordt, dan wordt het bepaald, dat de Schepper zich met het gezicht tot de mens bevindt.

47

Zoals ook in onze wereld het geval is, indien een mens een bekend gezicht ziet, dan herkent hij dat onmiddellijk, en indien hij alleen een achterkant, de rug ziet, dan kan hij zich vergissen, hij twijfelt, wellicht is dat zijn bekende niet. De Schepper is absoluut goed, en van Hem gaat alleen het aangename uit.

Daarom, wanneer de Schepper met een mens goed is, wordt dat als het openen van Zijn gezicht aan de mens bepaald, omdat de mens ziet en gewaarwordt, dat het de Schepper is, die zich tot hem zo verhoudt en hem bestuurt in overeenstemming met Zijn eigenschap van het absolute goed.

48

Maar wanneer een mens het lijden, een ellende en ziekten ontvangt, dan wordt het als de rug van de Schepper bepaald, omdat Zijn gezicht, d.i. Zijn goedheid, verborgen is. Immers het past bij de absoluut goede Schepper een zulke houding ten aanzien van de mens niet. En omdat het lijkt, of de mens de Schepper van achteren ziet, kan hij zich vergissen: misschien is dat iemand anders, en niet de Schepper hem bestuurt.

In een zulk geval is een grotere inspanning van de mens nodig in het geloof in de Schepper, in Zijn bestuur, in datgene, dat het leed, dat door hem gewaargeworden wordt, hem door de Schepper als bestraffing gezonden wordt, omdat het moeilijk is om Hem van achteren te herkennen. En een zulke gewaarwording, om precies te zijn, het ontbreken van een gewaarwording van de Schepper, heet Zijn gewone verborgenheid.

49

Maar indien het leed, een ellende en ziekten toenemen, dan roept het een dubbele verborgenheid van de Schepper op, d.w.z., zelfs Zijn rug ziet de mens niet, wat betekent, dat hij berhaupt niet gelooft, dat het de Schepper is, die toornig wordt en hem bestraft, maar betrekt datgene, wat zich met hem voordoet op het toeval, op de natuurwetten (wat heet het ontkennen van de Schepper en het zich wenden tot afgoden) en komt tot een volledige ontkenning van het bestuur van de wereld door de Schepper door beloning en bestaffing.

50

Dan beseft de mens eveneens als bij een gewone verborgenheid, dat hij de Schepper niet gewaarwordt, maar hij gelooft in het bestuur van de Schepper door beloning en bestraffing, het gelooft, dat hij het leed ondervindt als gevolg van zijn verwijdering van de Schepper, als gevolg van zijn zondigen, wat bepaald wordt alsof hij de Schepper ziet, maar alleen Zijn rug. En daarom heet het een eenvoudige verborgenheid - een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, omdat in plaats van het gezicht, d.w.z., van het goed, zendt Hij de mens het leed.

(Het ontvangen van een genieting of het weggeven van een genieting heet gezicht. Een omgekeerde handeling, niet geeft, noch ontvangt, heet rug. Daarom bevindt een mens, die zijn weg naar de Schepper begint, zich in een toestand “rug tot rug”, waarbij hij nog geen ware wensen heeft om datgene, wat de Schepper hem wenst te geven, te ontvangen.

Indien hij een gewaarwording van de Schepper, de hoge genieting in zijn wensen zou ontvangen, dan zou hij terstond voor zichzelf beginnen te ontvangen, omdat het licht van een genieting van de altruïstische bron uitgaat, en daarom kan hij zich niet in een egoïstische wens bevinden.

Indien een mens geleidelijk met deze voorwaarde eens wordt, wenst een genieting voor zichzelf niet te ontvangen, en de Schepper geeft een gewaarwording van Zichzelf niet, dan heet een zulke toestand “rug tot rug”).

51

Enfin, in een gewaarwording door een mens van de verborgenheid van de Schepper zijn er twee toestanden: de verborgenheid van de Schepper - de verborgenheid van het gezicht, maar hij ziet de rug, d.i. een geloof in het bestuur van de Schepper leeft bij hem nog, het geloof in datgene, dat het Hij is, die hem het leed, als bestraffing zendt.

Aangezien het moeilijk is om de Schepper al maar vanaf de rug te herkennen, d.w.z., door het lijden te ontvangen, omdat het hem tot twijfels in het voorhanden zijn van het bestuur leidt, alsmede tot het overtreden van het vervullen van Zijn wil [leidt], heet de mens in een zulke toestand een niet-volledige zondaar.

Een niet-volledige zondaar heet hij daarom, omdat zijn overtredingen lijken op misstappen, op niet-bedoeld zondigen, op onwillekeurige vergissingen, omdat zij plaatsvinden als gevolg van veel leed, dat in hem twijfels in de Schepper oproept, en Zijn bestuur, maar in het algemeen gelooft hij in beloning en bestraffing.

52

De dubbele verborgenheid van de Schepper - dat is de verborgenheid niet alleen van het gezicht, maar tevens van de rug, d.i. hij gelooft niet in beloning en bestraffing, en zijn overtredingen worden als bewuste, als met boze bedoelingen, bepaald. En hij heet de volledige zondaar, omdat hij gewaarwordt, dat de Schepper de schepselen berhaupt niet bestuurt, hij gelooft in andere krachten, die de wereld zouden besturen, wat “het zich wenden tot afgoden” heet.

Enfin:

a) Een verborgenheid van de Schepper (een gewone verborgenheid) betekent, dat de mens gelooft, dat de Schepper de wereld door Zijn omgekeerde zijde, d.i. door het leed, regeert. Omdat de mens op die manier het Bestuur van de Schepper gewaarwordt, gewaarwordt niet het gezicht van de Schepper, maar Zijn rug, d.i. hij ziet het absolute goed, dat van de Schepper uitgaat, niet.

En dat is juist een verborgenheid, een verborgenheid van de goedaardigheid, van het ware goede bestuur, omdat de mens het lijden gewaarwordt. Maar toch gelooft hij, dat het niemand anders (zoals het toeval, de natuur, de omgeving), dan de Schepper zelf op die manier hem bestuurt. Alleen wordt het door hem niet als de ware eigenschap van de Schepper - “het goed zijn”, gewaargeworden.

b) Een dubbele verborgenheid van de Schepper (een verborgenheid van verborgenheid) betekent, dat van de mens zelfs de rug van de Schepper verborgen is. D.w.z., de verborgenheid is dermate groot, dat het voor de mens onmerkbaar is, dat het een verborgenheid, d.i. hij ziet niet, dat het de Schepper is, die, door Zich te verbergen, hem bestuurt. En daarom heet dat een verborgenheid van een verborgenheid.

53

Al het werk in een vrije uitvoering van de Tora en Voorschriften, een uitvoering ervan door zijn wilsbesluit, heeft juist plaats in de toestand van een verborgenheid van de Schepper, in een eenvoudige én in een dubbele, omdat het bestuur van de Schepper is niet evident en men kan Hem alleen in een verborgenheid van het gezicht, vanuit de rug, zien.

Zoals degene, die zijn bekende van achteren ziet, wellicht is dat zijn bekende helemaal niet. Zo ook een mens, die zich in een gewaarwording van een verborgenheid van de Schepper bevindt, hij verkeert onophoudelijk in twijfel, in een toestand van een vrije keuze: om de wil van de Schepper te vervullen of te schenden.

Zijn wensen zijn van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper, omdat het leed leidt tot twijfel in het bestuur van de Schepper, wanneer twijfels als misstappen eruitzien, of van een dubbele verborgenheid van de Schepper, wanneer twijfels als overtredingen eruitzien.

Maar hoe dan ook, in een eenvoudige of in een dubbele verborgenheid, gewaarwordt een mens een groot leed en een noodzaak om grote inspanningen te leveren ter versterking van het geloof in de Schepper en in Zijn bestuur.

En over die periode is gezegd (Kohelet, 9): “Alles, wat gij kunt doen - doe!”, d.i. doe maximale inspanningen om in de Schepper en in Zijn goed bestuur te geloven, omdat de mens zal geen onthullen van het gezicht van de Schepper bereiken, d.i. een gewaarwording van het goed, van geestelijke genietingen, hij zal niet zien hoe de Schepper door het absolute goed de hele wereld bestuurt, vóórdat hij zal moeite aan de dag brengen en alles zal doen, wat in zijn krachten is, vóórdat hij het hele voor hem voorbestemde werk zal afmaken in zijn vrije keuze om in de Schepper en in Zijn goed bestuur te gaan geloven.

En pas daarna opent de Schepper hem Zijn gezicht. Juist in de toestand van een verborgenheid van de Schepper, wanneer een mens een verborgenheid gewaarwordt, bestaat een aanwijzing om een Voorschrift van een vrije keuze te vervullen, d.w.z., een mens dient zijn twijfels te overwinnen en alleen datgene te verkiezen, te geloven, dat alleen de Schepper hem bestuurt.

En een beloning voor het vervullen van een Voorschrift van de vrijheid van de wil is evenredig aan het lijden in de toestand van een verborgenheid. Omdat een verborgenheid, dat de Schepper de hele wereld met het absolute goed bestuurt, plaatst de mens in twijfels, maar in werkelijkheid de houding tot hem van de Schepper is absoluut goed tevens op het gegeven moment, wanneer hij groot leed gewaarwordt.

En in die tijd dient de mens tegen zichzelf te zeggen, dat alles, wat de Schepper doet, doet hij voor mijn heil, met een absolute liefde en een goedaardige intentie, en dat al het leed is voor mijn voordeel. Maar in de toestand van een dubbele verborgenheid verkeert een mens in twijfel: bestaat er berhaupt een verborgenheid van de Schepper? Misschien is de wereld toch aan zichzelf overgelaten? Zoals filosofen beweren, dat hoewel de Schepper de wereld schiep, liet Hij haar aan zijn lot over en bestuurt haar niet.

Juist tijdens een verborgenheid, van een eenvoudige of een dubbele, bestaat de vrijheid van de wil, van de keuze, wanneer een mens door zijn inspanning zijn twijfels kan overwinnen, welke twijfels uit het leed en veelvuldige uiterlijke zorgen ontstaan, om te geloven, dat dit allemaal met een goed doel door de Schepper gezonden wordt.

Een grootte van een beloning wordt bepaald in overeenstemming met een grootte van het leed, dat in toestanden van een verborgenheid van de Schepper gewaargeworden wordt, wanneer hij zijn zwakheden en twijfels in het bestuur dient te overwinnen, zijn geloof in de Schepper en Zijn bestuur dient te versterken, wanneer, terwijl hij enorme pijnen gewaarwordt, zich dient voor te stellen, dat het voor zijn heil door de Schepper gezonden wordt met een absoluut goed doel en een gigantische liefde.

En een beloning is het opengaan van het gezicht van de Schepper en het open ontvangen door de mens van zijn Schepper van het allerbeste, wat met name het gezicht van de Schepper heet.

Als gevolg daarvan wordt de mens waardig bevonden om met zijn eigen ogen te gewaarworden, hoe de Schepper de hele wereld met een absoluut goed voor al Zijn schepselen bestuurt.

54

Maar nadat de Schepper ziet, dat de mens alles beëindigde, wat hij zelf met inspanningen van zijn vrije keuze kon verrichten en in zijn versterking in het geloof in de Schepper, helpt de Schepper hem, en de mens wordt het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig geacht, van een gewaarwording van Zijn evident bestuur. Het belangrijkste is, dat de mens dient te geloven, dat de Schepper geeft de hele wereld alleen het goed.

En dat dit goed in de Tora en in het gebed ingehuld. D.w.z., dat elk woord in de Tora en elk woord in het gebed, elk vers in psalmen, in zich het hoge licht verbergen. En zodra het hoge licht aan de mens geopenbaard wordt, gewaarwordt hij een gigantische genieting, ongekend grotere, dan alle genietingen van onze wereld.

Daarom dient de mens te geloven, dat het licht van de Schepper en een hoge genieting in de Tora en Voorschriften zijn verborgen. Maar de mens dient tot de Schepper terug te keren (tsjoeva), d.w.z., de Schepper met zijn wensen te evenaren, en door deze gelijkenis van wensen te naderen, tot aan de samenvloeiing met de Schepper.

En in die mate van de gelijkenis naar eigenschappen van de mens met die van de Schepper onthult de Schepper zich juist in de mens, in die mate gewaarwordt de mens in zich het licht van de Schepper, dat van hem vroeger in de Tora en Voorschriften verborgen werd, waar tegenover alle genietingen van onze wereld (genietingen, die door alle mensen gedurende de hele geschiedenis van de mensheid vanaf het begin van de wereld en tot haar einde, d.i. de hoeveelheid van een genieting, die door de Schepper voor genietingen van allen in onze wereld toebedeeld werd), niet meer dan een vonkje zijn.

Als gevolg daarvan komt de mens tot een volledige samenvloeiing met de Schepper, keert hij met zijn wensen tot de Schepper en vloeit door de gelijkenis qua eigenschappen met de Schepper samen, met heel zijn hart en met zijn hele ziel, omdat, natuurlijk, verlangt hij ernaar, als gevolg van het onthulde bestuur, omdat hij met zijn ogen ziet, met al zijn gevoelens gewaarwordt, dat de Schepper al Zijn schepselen bestuurt met een absoluut goed bestuur, waardoor in de mens een gigantische liefde tot zijn Schepper verwekt wordt.

55

Deze terugkeer tot de Schepper en het bevatten van Zijn bestuur vindt langs twee volgende trappen:

De eerste - dat is een volledige bevatting van het bestuur door beloning en bestraffing, wanneer bij het uitvoeren van een Voorschrift een mens een beloning ziet, die voor hem in de toekomstige wereld voor het uitgevoerde Voorschrift voorbeschikt is. Daarbij gewaarwordt hij een geweldige genieting tijdens zijn uitvoering in deze wereld, en tevens beseft een bestraffing voor elke overtreding, die hem na zijn dood te wachten staat en terstond bij zijn overtreding gewaarwordt hij het leed in deze wereld.

Natuurlijk, dat degene, die een gewaarwording van het bestuur door beloning en bestraffing bereikt, is daarin overtuigd, dat hij niet meer zal zondigen, zoals een mens overtuigt is, dat hij zich geen opzettelijke schade berokkenen, die hem een groot leed brengen.

Hij is tevens overtuigd, dat hij het onmiddellijke uitvoering van een Voorschrift niet nalaten, wanneer zich een mogelijkheid zal voordoen om het uit te voeren, zoals een mens overtuigd is, dat hij een gigantische genieting van deze wereld of een mogelijkheid van een grote winst niet voorbij zal laten gaan.

In de handschriften van rabbi J. Ashlag ontdekte ik een beschrijving van een verborgenheid en het opengaan van het gezicht van de Schepper. Volgens de hieronder beschreven gewaarwordingen van de omgeving in gevoelens, in verbeelding en het begrijpen van de mens, kan men in een of andere mate daarover te beoordelen, in hoeverre het door ons waarneembare beeld van de ons omringende wereld en onszelf subjectief is en generlei verband met de ware toestand heeft van datgene, wat zich in ons en buiten ons bevindt.

Aan de lezer zal duidelijk zijn, dat alleen van de innerlijke geestelijke toestand van de mens afhangt, hoe hij de omringende wereld zou en zichzelf zien. Bovendien, deze afhankelijkheid is dermate direct, dat bij een verandering van de innerlijke geestelijke toestand van de mens van een verborgenheid in het opengaan van het gezicht van de Schepper is juist omgekeerd, hij gewaarwordt, neemt hij waar, begrijpt hij en ziet in de hem omringende en in zichzelf het volkomen tegenovergestelde.

Al onze waarneming zowel onszelf, als ook van al het omringende, hangt volkomen alleen van datgene af, in hoeverre de Schepper Zich aan ons onthult, in welke mate is Zijn licht op ons onvoelbaar of evident werkzaam:

Het beeld van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper: het gezicht van de Schepper is van de mens verborgen, d.i. de Schepper gedraagt zich met een mens niet in overeenstemming met Zijn naam “Goede en Barmhartige”, maar integendeel, omdat een mens van Hem het leed ontvangt, voortdurende in tekort van inkomsten verkeert, in schulden en in afhankelijkheid van vele zijn leven daardoor getemperde factoren, vol zorgen en het zoeken naar het noodzakelijke voor elke dag, of dat hij van ziekten lijdt en veracht allen, dat alles, wat hij voornemens is te doen en begint te doen - beëindigt in mislukking en hij onophoudelijk mentaal ontevreden blijft.

In een zulk geval ziet de mens, natuurlijk, het goede gezicht van de Schepper niet, maar indien hij al was het maar in datgene gelooft, dat dit alles van de Schepper uitgaat, als een bestraffing voor zijn vorige overtredingen óf om hem in de toekomst een beloning voor dit leed te geven, zoals is gezegd, dat de Schepper geeft het leed aan rechtvaardigen, om in het vervolg hen met het allerbeste te belonen. Maar dat hij niet zegt, dat het hem per toeval gegeven wordt, van de blinde natuur, zonder enige rekenschap met hem, maar integendeel door de wilskracht zich in het geloof versterkt, dat het de Schepper is, die alles bestuurt, Hij veroorzaakt hem al het leed - een zulke geestelijke toestand van de mens wordt bepaald, als die, dat hij de achterzijde, de rug van de Schepper ziet.

Het beeld van een dubbele verborgenheid van de Schepper: deze toestand van een verborgenheid in een verborgenheid betekent, dat hij ziet zelfs de keerzijde van de Schepper niet, maar zegt, dat de Schepper hem verliet en dat Hij niet alles bestuurt, doch al het leed, dat hij ontvangt, zich daardoor in de wereld voordoet, omdat alles langs de natuurlijke weg verloopt - omdat de wegen van het bestuur worden door hem dermate verward gezien, dat zij hem tot een toestand van een volledig ongeloof brengen, wat betekent: hij bidt en een aalmoes geeft, terwijl hij zijn ellende probeert te overwinnen, maar ontvangt generlei antwoord. Het onheil gaat door, maar zodra hij stopt om voor zijn leed te bidden, en zijn een antwoord in de vorm van geluk ontvangt, zodra door zijn inspanningen in het bestuur van de Schepper gelooft en zijn daden verbetert, terstond houdt hij op om te gedijen en wordt op een wrede manier van het succes afgeworpen. En wanneer hij niet gelooft en het kwaad doet, terstond begint hij te gedijen en “vrij te ademen”, niet lukt hem niet om op een eerlijke manier te verdienen, maar juist door het leed van anderen, door het stelen, door het overtreden van sjabbat, e.d.

Al zijn gelovige en eerlijk levende bekenden lijden, zijn arm, ziek en door allen vernederd, - allemaal lijken zij hem egoïsten, wrede, onfatsoenlijke mensen, domkoppen van geboorte, bedriegers en schijnheiligen, dermate, dat het weerzinwekkend is om zich zelfs een minuut naast hen te bevinden.

En al zijn niet-gelovige en oneerlijke bekenden, die hem om zijn geloof bespotten, juist zij het meest geslaagd zijn, gezond, gelukkig, verstandelijk, zelfverzekerd, aangenaam, aardig, eerlijk, door allen geëerd, weten van geen zorgen, zijn voortdurend in een gewaarwording van een innerlijke rust.

Wanneer het hoge bestuur zich in de mens op deze wijze manifesteert, heet dat een verborgenheid in een verborgenheid, omdat de mens, die zich erin bevindt, niet in staat is om door zijn eigen inspanningen door te gaan in datgene te geloven, dat het leed bij hem van de Schepper als gevolg van iets komt. Hij daalt geestelijk dermate af, dat hij ophoudt te geloven, en beweert, dat de Schepper zijn schepselen helemaal niet bestuurt, en dat alles, wat zich met hem voordoet, vindt per toeval en door de natuur plaats - d.w.z., hij ziet zelfs de keerzijde van de Schepper niet.

De naam van de Schepper “Goede en Barmhartige” getuigt van het feit, dat Hij verhoudt zich tot al Zijn schepselen via alle natuurlijke wegen, welke wegen allen, die zich in het streven naar Hem bevinden, ontvangen.

Het is begrijpelijk, dat een genieting van één mens kan niet gelijken aan een genieting van een ander, zoals bijvoorbeeld, degene, die zich met een wetenschap bezighoudt, zal niet met het rijkdom genoegen nemen, en degene, die zich niet met de wetenschap bezighoudt, zal niet genieten van het bevatten van een grote ontdekking.

Natuurlijk, aan de ene geeft de Schepper het rijkdom en eer, en aan een ander kennis. En eenieder in zijn gewaarwordingen dient de persoonlijke houding van de Schepper tot hem als het goede en barmhartige op te bevatten. Inspanningen van de mens, die zich in de toestand van een verborgenheid bevindt, ter versterking van het geloof in het bestuur van de Schepper, brengen hem tot een ijverige bestudering van de Tora, opdat het in haar verborgen licht hem zou helpen.

Gedachten, welke de mens als gevolg van de bezigheid met de Kabbala ontvangt, hoe de Schepper hem en de wereld bestuurt, komen bij hem omdat “Tora is het middel van de correctie” - “Tora tavlien”. Zijn inspanningen dient de mens te leveren, totdat de Schepper medelijden over hem zal hebben en Zich aan hem zal openbaren.

Nadat de mens de in het licht van de Tora bevattende krachten voor zijn correctie volledig ontdekt, en zijn lichaam daarmee vult - als gevolg van zijn versterking in het geloof in de Schepper - wordt hij waardig geacht voor het onthullen van het gezicht van de Schepper, wat betekent, dat de Schepper hem in overeenstemming met Zijn naam “Absoluut goede” bejegent. Het is een beeld van het onthullen van het gezicht van de Schepper.

Als gevolg ervan, gewaarwordt de mens, dat hij van de Schepper alleen het goede ontvangt, hij gewaarwordt een innerlijke rust, bevindt zich in een voortdurende geestelijke voldoening, makkelijk verdient zoveel als hij wenst, heeft nooit zorgen en inspanningen, is nooit ziek, geniet een eerbetoon van allen, makkelijk bereikt al datgene, wat hij wenst, makkelijk vervult al door hem geplande en is in alles geslaagd.

Wanneer hij iets wenst, dan bidt hij en terstond ontvangt, omdat de Schepper altijd onmiddellijk hem beantwoordt, geen enkel gebed blijft zonder een positief antwoord, en indien hij goede daden verricht, dan vergroot zijn succes direct en veelvuldig, en in de mate van zijn luiheid vermindert dat.

Al zijn eerlijke weg bewandelende bekenden goed verdienen en zijn altijd gezond, door allen geëerd en leven zonder zorgen, rust en evenwicht continu heersen in hen, zij zijn verstandig, eerlijk, schoon, fatsoenlijk, dermate aangenaam, dat hij geniet van hen.

Allen, die hij kent als degenen, die niet op de weg van de Tora gaan, zijn arm, in grote schulden en zorgen, hebben geen minuut van rust in hun ongelukkig leven, zijn onophoudelijk in ziekten en pijnen, zijn door allen veracht, hij ziet zij als niet-opgeleid en niet-opgevoed dommerd, wrede en lage in hun daden tot alles, zijn vol vleierij en bedrog, dermate, dat het ondraaglijk is om zich naast hen te bevinden.

Alle gelovige wijzen worden door hem voorgesteld als evenwichtige mensen, bescheiden, eerlijk, aangenaam, door allen geëerd, hij wenst onophoudelijk met hen te zijn, geniet van elk minuut van zijn omgaan met hen.

56

Het is door de wijzen gezegd, dat de ware correctie betekent, dat de Schepper zelf getuigt, dat de mens tot zijn natuurlijke wensen en eigenschappen niet terug zal keren. Maar hoe kan men garanties van de Schepper horen, en vóór wie dient de Schepper dat te getuigen? Is het dan niet genoeg, dat de Schepper weet, dat de mens niet meer zal zondigen?

Het gaat erom, dat de mens kan niet zeker van zijn, dat hij niet zal zondigen, voordat hij het bestuur door beloning en bestraffing niet bevat, d.w.z., het opengaan van het gezicht van de Schepper. Het opengaan van het gezicht van de Schepper heet een getuigenis, omdat de redding van de mens door de Schepper daarin besloten is, dat de Schepper, door Zichzelf te onthullen, terwijl Hij de mens een gewaarwording van een beloning en bestraffing geeft, garandeert hem, dat de mens niet meer zal zondigen.

Wanneer kan de mens dan zeker van zijn, dan hij de volle terugkeer tot de Schepper waardig is geacht? - Wanneer de Schepper zelf ervan getuigt, dat de mens niet meer zal zondigen, omdat hij het gezicht van de Schepper bevatte, d.i. het evidente bestuur door beloning en bestraffing, wanneer de redding zelf van de mens getuigt, dat de mens niet meer zal zondigen.

57

Een zulke terugkeer van de mens tot de Schepper heet het terugkeren uit angst: immers hoewel hij keerde tot de Schepper met heel zijn verstand en hart (wensen) dermate terug, dat de Schepper zelf getuigt, dat de mens al niet meer zal zondigen, maar al deze zekerheid gaat van het bevatten van het bestuur uit, van een gewaarwording van het leed voor overtredingen - daarom weet de mens zeker, dat hij niet meer zal zondigen, zoals de mens ervan zeker is, dat hij geen leed zichzelf opzettelijk zal bezorgen.

Maar een zulke terugkeer tot de Schepper en de zekerheid in het vervullen van Zijn wensen gaan uit angst voor bestraffingen uit, welke bestraffingen terstond na het zondigen volgen. Vandaar, dat een zulke terugkeer is niet meer, dan angst voor straf en daarom heet het terugkeer uit angst (voor straf, voor leed).

58

Hieruit zullen wij begrijpen, wat de wijzen plachten te zeggen: “Degene, die het terugkeren bereikte, d.w.z., de correctie van zijn daden uit angst, wordt waardig geacht, dat al zijn opzettelijke, bewuste vorige overtredingen veranderen in onopzettelijke, onbewuste misstappen”.

Het gaat erom, dat alle opzettelijke overtredingen worden door de mens gedaan vanwege zijn bevinding in een dubbele verborgenheid van de Schepper, als gevolg waarvan hij gelooft in het geheel niet in het bestuur door beloning en bestraffing. Een eenvoudige verborgenheid van de Schepper betekent, dat de mens gelooft in het bestuur door beloning en bestraffing, maar wegens grote lijden soms niet in staat is om zich van verleidingen te zondigen af te houden.

Immers, ondanks het geloof in datgene, dat het leed komt tot hem als een straf voor zijn overtredingen, gelijkt het toch op iemand, die zijn bekende van achteren ziet, wanneer hij zich in twijfels verkeert of dat inderdaad hij is, waar hij over denkt. Vandaar, dat als gevolg van het geloof in het bestuur door beloning en bestraffing zijn zijn overtredingen niet meer dan misstappen, want hij voelt niet, alleen maar gelooft.

En daarom is hij soms niet in staat om te geloven, het een en ander onder invloed van pijnlijk leed, en daardoor zondigt hij. Want de hele plicht van de mens bestaat alleen daarin, om in al zijn toestanden in het bestaan van de Schepper en dat Hij alles bestuurt te geloven. Men een Voorschrift of een overtreding wordt bedoeld: hij gelooft in de Schepper en Zijn bestuur - hij vervult een voorschrift; hij gelooft niet - hij zondigt. D.w.z., het zondigen betekent het ontbreken van het geloof.

Daarom komen overtredingen van het grote leed - dat zijn misstappen, onopzettelijke overtredingen, die als gevolg van het grote leed verschenen en niet door een schuld van de mens. Terwijl bij een dubbele verborgenheid van de Schepper, wanneer hij berhaupt in de Schepper van het heelal, en laat staan, natuurlijk, in Zijn bestuur, niet gelooft - zulke toestand van de mens ten aanzien van de Schepper heet opzettelijk zondigen.

59

Daarom is hij dermate zeker van zichzelf, dat hij niet meer zal zondigen - het een en ander na zijn terugkeer tot de Schepper uit angst voor straf, welke terugkeer het bevatten van het bestuur door beloning en bestaffing betekent - dat de trap van de dubbele verborgenheid van de Schepper corrigeert zich eens en voor altijd.

Omdat hij met zijn eigen ogen het bestuur door beloning en bestraffing ziet, en het is hem duidelijk, dat al het leed werd hem in het verleden als straf voor zondigen gezonden, en nu hij ziet, dat zijn gedrag in het verleden een bittere fout was. Want toen dacht hij, dat de Schepper de wereld niet bestuurt, en nu ziet hij, dat het bestuur van de Schepper absoluut goed is.

En daarom rukt hij al zijn opzettelijke overtredingen met de wortel en al uit, maar bevrijdt zich ervan volkomen niet, en zij blijven in hem als misstappen, gelijk misstappen, die in de toestand van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper gedaan werden, wanneer hij zich als gevolg van een verwarring vergiste, wegens veelheid aan het leed, dat het verstand van de mens in verwarring brengt. Vandaar, dat opzettelijke overtredingen in vergissingen veranderen.

60

Maar een eenvoudige verborgenheid van de Schepper, die vóór het terugkeren geweest was, en als gevolg daarvan gedane misstappen, blijven zonder enige verandering en correctie, omdat eveneens als vroeger geloofde hij, dat het leed komt tot hem wegens een straf.

61

Degene, die het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, Zijn absoluut goed gewaarwordt, die ziet, dat de Schepper absoluut goed voor al Zijn schepselen is, zowel voor rechtvaardigen als voor zondaars, daar hij het bestuur van de Schepper rechtvaardigt, heet vanaf het moment van het opengaan van het gezicht van de Schepper rechtvaardige. Maar daar hij nog niet volledig gecorrigeerd is - hij corrigeerde alleen de dubbele verborgenheid van het gezicht van de Schepper, maar de eenvoudige verborgenheid in het verleden nog niet corrigeerde, vanwege zijn niet-gecorrigeerd verleden, blijft bij hem de verborgenheid van de gezicht van de Schepper zoals dat ook eerder het geval was.

Daarom heet degene, die zijn verleden niet gecorrigeerd heeft, niet-volledige, niet-volmaakte rechtvaardige. Daar hij het bestuur van de Schepper als absoluut goed gewaarwordt, heet hij rechtvaardige.

Maar vóórdat hij het bestuur van de Schepper als goed gewaarwerd, was hij in twijfels, hij kon niet zeggen, dat de Schepper goed en rechtvaardig in Zijn bestuur ten aanzien van hem was. En hoewel deze twijfels misstappen genoemd worden, blijven zij toch overtredingen, en daarom heet hij niet-volledige rechtvaardige.

62

En hij heet ook middelmatige, die zich tussen angst en liefde bevindt, omdat na zijn terugkeer uit angst voor straf en het streven naar beloning te hebben bereikt, ontving hij een mogelijkheid om door het vervullen van de Tora en Voorschriften de terugkeer uit liefde te bereiken. En dan wordt hij volledige rechtvaardige genoemd.

63

Er werd dus de eerste trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper aan het licht gebracht : het bevatten, het gewaarworden van het bestuur door beloning en straf, wanneer de Schepper zelf, door het opengaan van zijn gezicht, getuigt, dat de mens al niet meer zal zondigen. En dat heet het terugkeren uit angst, wanneer opzettelijke overtredingen in onopzettelijke, misstappen, veranderen, en de mens heet onvolmaakte rechtvaardige, of middelmatige.

64

De tweede trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper heet het bevatten van het ware, eeuwige bestuur, een gewaarwording van de mens, dat de Schepper al Zijn schepselen - zowel zondaars, als rechtvaardigen - alleen door een absoluut goed bestuurt. Degene, die deze trap bevat, heet volmaakte rechtvaardige. En het terugkeren uit liefde verandert alle opzettelijke vorige overtredingen in verdiensten.

Enfin, de drie achtereenvolgende trappen van het bevatten van het bestuur van de Schepper zijn: een dubbele verborgenheid van (het gezicht van) de Schepper, een eenvoudige verborgenheid van (het gezicht van) de Schepper, de eerste opengaan van (het gezicht van) de Schepper (het bevatten van het bestuur door beloning en straf, het terugkeren uit angst) - deze zijn niet meer, dan voorlopige en voorbereidende trappen, langs welke de mens het bevatten van de vierde trap bereikt - het bevatten van het ware, eeuwige bestuur.

De bepalingen van “ware en eeuwige” duiden daarop, dat hem datgene onthuld wordt, dan de Schepper juist altijd zo allen bejegent, alleen de mens, gezien zijn niet-gecorrigeerde natuur, een dubbele, eenvoudige verborgenheid gewaarwordt of een eenvoudige opengaan van de Schepper. Een volmaakte rechtvaardige noemt men een mens, die nooit in zijn leven zondigde.

Maar er is gezegd in de Tora: “Er is geen rechtvaardige op de aarde, die het goed doet en niet zondigt”. De Tora verhoudt zich tot deze bepaling, zoals wij zien, helemaal anders: aangezien alle handelingen van de mens alleen door dat geestelijk niveau bepaald zijn, waar hij zich op een gegeven moment bevindt, bestaat er op elke trap van een geestelijke opstijgen een toestand, die volmaakte rechtvaardige heet, terwijl het onmogelijk is voor degene, die zich daarin bevindt, om te zondigen. En op dat niveau zondigde een mens nooit.

In de Kabbala heet dit deel van een geestelijke toestand een deel van een partsoef onder de borst, welk deel ook wel “de boom des levens” heet of “chassadiem mechoesiem”. Op dit deel is er geen Voorschrift voor het terugkeren (tsjoeva). Na het overwinnen ervan stijgt een mens op een hogere trap.

Maar ook daar dient hij een dergelijke weg af te leggen, d.i. twee achtereenvolgende toestanden: een volmaakte rechtvaardige en “er is geen rechtvaardige op de aarde, die goed doet en niet zondigt”.

65

Maar waarom is het bevatten van de derde trap, het bestuur door beloning en bestraffing, niet afdoende is, wanneer de Schepper zelf getuigt, dat hij al niet meer zal zondigen? Daarom heet die dan nog middelmatige of niet-volmaakte rechtvaardige, wat spreekt over een onvolmaakte geestelijke toestand in de ogen van de Schepper? Welk additioneel gebrek bestaat er nog in zijn geestelijk werk?

66

Onder de 613 Voorschriften van de Tora is een Voorschrift over de liefde voor de Schepper. Maar hoe kan men een liefde opleggen of ervoor te dwingen? De Tora wijst aan: indien de mens de 612 Voorschriften vervult, dan wordt het 613e, het Voorschrift om de Schepper lief te hebben, door hem onwillekeurig vervuld. Daarom wordt het geacht, dat van de mens afhangt om het te vervullen, na 612 Voorschriften te hebben vervuld.

67

Maar indien na het vervullen van 612 Voorschriften, het 613e automatisch vervult wordt, waar is het voor nodig om het apart te noemen? Immers het is afdoende om te verplichten om 612 Voorschriften te vervullen, waarna de liefde voor de Schepper uit zichzelf komt?

68

Alle karaktertrekken van de mens, al zijn eigenschappen, welke hij in het omgaan met zijn omgeving gebruikt, zelfs de meest lage, zijn voor de mens noodzakelijk in zijn werk voor de Schepper, in zijn inspanningen omwille van de Schepper.

En alleen en juist daardoor zijn in de mens zijn eigenschappen en karaktertrekken als zodanig geschapen - die zijn de meest geschikt voor deze hun uiteindelijke rol, wanneer de mens ze allemaal gebruikt voor het ontvangen van al de overvloed aan een genieting van de Schepper en omwille van de Schepper, zoals is gezegd: “aan Mij en voor Mijzelf schiep Ik al deze” (Jesjajahoe 43:7), “Alles doet de Schepper voor Hemzelf” (Misjlej 16:4).

D.w.z., de natuur, waarmee de Schepper de mens schiep, is juist zodanig, dat terwijl men die volledig gebruikt, kan eenieder in volmaaktheid omwille van de Schepper werken. En juist daarom schiep de Schepper eenieder van ons als zodanig.

Daarom zijn alle karaktertrekken, alle eigenschappen van de mens voor hem noodzakelijk voor het bereiken van het doel van zijn schepping. En deze wereld is voor hem voorbeschikt, opdat al zijn eigenschappen en karaktertrekken zich in het proces van zijn interactie met de omgeving ontwikkeld zullen worden en op die manier geschikt voor hun uiteindelijk doel zullen zijn.

Daarom is het door de wijzen gezegd: “De mens dient te zeggen: voor mij is de hele wereld geschapen”, omdat de hele omringende wereld voor hem noodzakelijk is voor het ontwikkelen van zijn eigenschappen tot de graad van hun bruikbaarheid in het bereiken van het doel.

En wanneer de mens het einddoel van zijn schepping bereikt, dan gewaarwordt hij de noodzaak in al zijn eigenschappen, karaktertrekken: wanneer de mens wenst om zijn Schepper te dienen, dan heeft hij al zijn natuur nodig, met name met al hun wensen en eigenschappen kan hij de Schepper volledig dienen.

En indien hij, al was het maar het allerkleinste uit datgene, wat in hem geschapen is, niet gebruikt, is zijn werk niet volmaakt. Daarom is het gezegd: “En Gij zult uw Schepper met al uw ziel en heel uw hart liefhebben”.

69

En daar het einddoel van de menselijke ontwikkeling - het bereiken van de liefde voor de Schepper is, dient men de essentie van deze liefde te begrijpen, uitgaande van het begrip van de liefde in onze wereld, want ook de liefde voor de Schepper loopt langs dezelfde gewaarwordingen door, als ook de liefde voor iemand, omdat oorspronkelijk is het gevoel van liefde in deze wereld ons alleen voor het ontwikkelen van de liefde voor de Schepper gegeven. Maar indien wij in het gevoel van liefde tussen mens tot mens zullen bekijken, dan zullen wij twee trappen van dit gevoel ontdekken, die in vier ingedeeld worden.

70

De eerste - dat is de afhankelijke liefde, die als gevolg van de ontvangen goeden gewaarwordingen, genietingen, geschenken, ontstaat, wanneer de ziel van de mens tot de gever van deze gewaarwordingen in een gevoel van een grote liefde aangetrokken wordt. En in dit gevoel zijn er twee varianten:

a) vóórdat zij maakten kennis met elkaar en van elkaar gingen houden, veroorzaakten zij elkaar onaangenaamheden, waar zij nu niet aan wensen te herinneren, omdat alle wederzijds veroorzaakte onaangenaamheden worden nu met een liefde overgelapt, omdat indien zij van de liefde wensen te genieten, dan eenieder dient te herinneren, dat men niet mag over het leed, in het verleden van de geliefde ontvangen, in herinnering brengen.

b) nooit veroorzaakten zij elkaar enige onaangenaamheden, maar integendeel, altijd riepen zij alleen goede gevoelens door hun daden op, en daarom zijn er geen slechte herinneringen.

71

Ontbreekt vanwege een fout in de numeratie van het origineel.

72

De tweede - onafhankelijke, eeuwige liefde, die van generlei voorwaarden afhankelijk is, omdat hij bevatte de grootsheid van de eigenschappen van Hem, die hem liefheeft, in hoeverre zij volmaakt zijn, zelfs in vergelijking met die eigenschappen, welke hij zich eerder voorgesteld had, en daarom vond hij de weg naar Hem met een gigantische liefde. Ook hier zijn twee varianten:

a) Vóórdat hij over alle verrichtingen van zijn geliefde met de overigen te weten kwam, wordt zijn liefde als onvolmaakte bepaald, omdat het kan best zijn, dat in verrichtingen van de geliefde ten aanzien van de omgeving tevens zulke zijn, welke hem als slechte, onaardige lijken, en indien hij ze zou zien, dan zou zijn mening over de geliefde in het geheel bedorven worden en het gevoel van liefde zou verdwijnen. En alleen door het feit, dat zulke daden van zijn geliefde aan hem niet bekend zijn, is zijn liefde enorm groot en volmaakt is.

73

b) Aangezien hij alle verrichtingen van zijn geliefde ten aanzien van allen bevatte, verifieerde en vond, dat zij zijn allemaal volmaakt, en dat zijn goedheid geen grenzen kent, hoger dan alles, wat hij zich vroeger voorgesteld had, komt hij tot het gevoel van de absolute, volmaakte, eeuwige, onveranderlijke liefde.

74

Deze 4 vormen van liefde tussen mensen worden eveneens tussen de mens en de Schepper vertoond. Maar hier vormen deze gevoelens 4 achtereenvolgende trappen van het bevatten, van het gewaarworden van de Schepper. Bovendien, het is onmogelijk, om de laatste trap te bereiken, zonder de 3 vorige achtereenvolgens te doorlopen:

1. afhankelijke liefde

2. onafhankelijke liefde

3. onvolmaakte liefde

4. eeuwige liefde

75

Maar hoe kan men zelfs een afhankelijke liefde bereiken, een liefde als gevolg van het beseffen, dat een geliefde hem altijd alleen maar goed deed, indien in onze wereld geen beloning voor het vervullen van Voorschriften bestaat, en daarom is het onmogelijk om te weten te komen en te verifiëren, dat een geliefde hem altijd met liefde bejegende en hem altijd alleen maar goed deed?

Eenieder is verplicht om de eerste twee trappen van het bevatten van het bestuur door te lopen - d.i. een gewaarwording van een verborgenheid van de Schepper. Het gezicht van de Schepper betekent een gewaarwording door de mens van al het goede, wanneer een mens het van de Schepper uitgaande rechtstreeks ontvangt, datgene, wat de Schepper volgens Zijn eigenschap van het absolute goed doen. Indien echter het goed van de Schepper door een gewaarwording van leed verborgen is, heet deze gewaarwording een verborgenheid van het gezicht, of de rug van de Schepper (p. 47).

Een vrije keuze, een beslissing van de mens, om door een wilsinspanning in de Schepper en in Zijn bestuur op elk moment van zijn leven te geloven en daarom Zijn wensen te vervullen, is alleen mogelijk bij een verborgenheid van het gezicht van de Schepper. En indien het zo is, hoe kan de mens een onafhankelijke liefde bereiken, datgene beseffen, dat zijn geliefde hem altijd alleen maar goed deed en hem nimmer en nooit iets kwaads veroorzaakte, en bovendien, hoe kan men de 3 en de 4 trap van de liefde bereiken?

76

Het is gezegd (tr. Brachot 17): “Gij zult uw eigen toekomstige wereld nog bij uw leven zien”. Maar waarom is het niet gezegd “zult ontvangen”, maar alleen “zien”? En waarom zou de mens zijn toekomstige wereld in die leven hoeven te zien?

77

Hoe kan men zijn toekomstige wereld in dit leven zien? Immers door het gewone gezichtsvermogen is het onmogelijk om geestelijke objecten te zien? En zelfs indien wij de toekomstige wereld zouden gaan zien, dan zou dat een overtreding van de wetten van het heelal zijn, wat de Schepper normaal gesproken niet doet, omdat onze wereld en al haar wetten zijn juist daarom als zodanig geschapen, omdat die het bereiken van het door de Schepper gewenste doel op de allerbeste manier bijdraagt - om de mens tot de toestand van het samenvloeien met de Schepper brengt, zoals is gezegd: “Alles doet de Schepper voor Zijn doel”. Hoe kan men dan begrijpen, dat de mens zijn toekomstige wereld ziet?

78

Zijn toekomstige wereld kan men door het open van zijn ogen in de Tora zien. Vóórdat een ziel in een lichaam geplaatst wordt, laat men haar een eed afleggen (tr. Nieda 39:2): “Zelfs indien de hele wereld je zal zeggen, dat je rechtvaardige bent, zie jezelf in je eigen ogen als zondaar” - “in je eigen ogen” betekent, dat vóórdat je “het opengaan van ogen” in de Tora niet bereikte, beschouw jezelf als zondaar, zelfs indien de hele wereld beweert, dat je rechtvaardige bent, immers vóór het opengaan van ogen in de Tora, bereikt de mens zelfs de trap van een onvolmaakte rechtvaardige niet.

79

Maar indien hij zelf weet, dat hij de hele Tora reeds vervult, en de hele wereld beweert dat, waarom is dat dan niet afdoende om rechtvaardige te heten, dermate, dat hij gezworen had om zich als zondaar te achten, vóórdat hij door “het opengaan van ogen” in de Tora zijn toekomstige wereld in zijn leven niet bereikte?

80

Uit 4 trappen van het bevatten van het bestuur zijn twee eerste trappen - in een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, en twee volgende zijn in het opengaan ervan. De zin van het bestaan van twee trappen van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper bestaan daarin, om de mens een mogelijkheid te geven, om door zijn vrije keuze, door zijn inspanningen zich met de Tora bezig te houden, waardoor de Schepper een gigantische genieting ontvangt, een grotere, dan het vervullen van de Tora door engelen, bij wie geen vrijheid van de wil, de keuze, bestaat.

Het zich verborgen houden van de Schepper is opzettelijk geschapen, opdat de mens ziet zou zien, dat de Schepper op de hele wereld het absolute goed overgiet, zodat de mens een mogelijkheid zou hebben om vrijuit te kiezen geloven in de Schepper en in Zijn goed bestuur of niet.

Indien de mens door zijn eigen wilsinspanning het geloof in de Schepper bereikt, dan verstrekt hij de Schepper een grotere genieting, dan door een verrichting van engelen, omdat engelen vervullen de wil van de Schepper blindelings, en de mens, hoewel hij zich ook vergist, verkiest het geloof zelf, terwijl hij bewust naar Zijn Schepper streeft.

81

Maar ondanks dat, wordt de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper niet volmaakt geacht, doch slechts als overgangstoestand, met behulp waarvan de mens de volmaaktheid bereikt. De hele toebehorende beloning voor inspanningen bij het vervullen van de Tora ontvangt de mens juist daarom, omdat hij de Tora in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper vervulde, door zijn vrije keuze, waarbij hij groot leed ondervond in zijn inspanningen ten aanzien van het geloven in de Schepper en in de noodzakelijkheid om Zijn wensen te vervullen.

En daarom wordt een grootte van een beloning door een grootte van zijn leed in het vervullen van de Tora en Voorschriften gemeten.

82

Daarom dient eenieder de overgangstoestand van het vervullen van de Tora en Voorschriften in een verborgenheid van het gezicht van de Schepper door te lopen. En wanneer hij de hele hoeveelheid van de voor hem voorbeschikte inspanningen beëindigt, bereikt hij het bevatten van het open bestuur, van het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Maar vóórdat hij het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, d.w.z., een gewaarwording van het van de Schepper uitgaande goed, hoewel hij ook de rug van de Schepper ziet, d.i. gewaarwordt leed, maar de Schepper niet gewaarwordt, maar gelooft, dat de Schepper de wereld met het goede bestuur bestuurt, kan hij zich toch soms vergrijpen om overtredingen te doen, omdat eveneens als hij niet altijd in staat om door zijn inspanningen zijn twijfels te overwinnen, en, terwijl elke gewaarwording van de Schepper ontbreekt, terwijl hij leed gewaarwordt, kan hij niet altijd zeggen, dat de Schepper hem ook nu met goede bedoelingen bestuurt.

En niet alleen is hij niet in staat om alle 613 Voorschriften te vervullen, want men kan niet dwingen om lief te hebben, maar, terwijl hij de rug van de Schepper ziet, d.w.z., terwijl hij genietingen in de Tora en Voorschriften niet ziet, is hij gedwongen om ook de overige 612 Voorschriften te vervullen, omdat zijn angst is niet aanhoudend.

Daarom is de gematria (getalwaarde van letters) van het woord “Tora” - 611, omdat hij 612 Voorschriften niet in staat is te vervullen. Maar “een ruzie is in niet eeuwig”, niet eeuwig verbergt de Schepper zich van de mens, niet eeuwig zullen bij de mens pretenties en klachten tot de Schepper zijn, maar een moment zal aanbreken en hij zal de genade van zijn Schepper waardig zijn.

83

De eerste trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper - het bevatten van het bestuur door beloning en bestraffing - komt bij de mens alleen als gevolg van de hulp van de kant van de Schepper zelf, wanneer zijn ogen opengaan (innerlijk geestelijk gezichtsvermogen),en hij gewaarwordt geestelijke krachten en verbanden, “En hij wordt als oon onstuimige bron” (Avot 86), en na elk, door een inspanning vervuld Voorschrift, ziet hij een aan hem in de toekomstige wereld behorende beloning, en tevens een groot verlies van een overtreding.

84

Maar hoewel hij nog niets ontvangt, maar een beloning alleen ziet, omdat in deze wereld is het onmogelijk is om hem te ontvangen, is dat voor hem afdoende, om vanaf dit moment een gigantische genieting van het vervullen van Voorschriften te gewaarworden. Dat is te vergelijken met een handelaar, die een groot som geld verdiende: hoewel hij het verdiende nog niet ontving, maar indien hij van het ontvangen ervan zeker is, dan verblijdt hij zich, alsof zijn winst al in zijn handen is.

85

Het bevatten van het evident bestuur garandeert, dat vanaf dit moment de mens met heel zijn hart tot de Tora aangetrokken zal worden, en hij zal niet meer zondigen, omdat hij het leed van het zondigen gewaarwordt, terwijl hij ervan wegrent, als van een groot gevaar, zoals een mens van een brand wegrent: hoewel het vuur hem niet bereikt, verwijdert hij zich van tevoren uit angst om zich te verbranden.

Maar hoewel hij nog geen volmaakte rechtvaardige is, omdat hij zijn terugkeer uit liefde niet bereikte, helpt een groot verband met de Tora en goede daden hem om geleidelijk ook het terugkeren uit liefde te bereiken, d.i. de tweede trap van het opengaan van het gezicht - dan vervult hij al alle 613 Voorschriften en wordt een volmaakte rechtvaardige.

86

In p. 78 wordt een eed aangehaald, welke de ziel van de mens vóór haar inbedden in een lichaam en het neerdalen in onze wereld aflegt (tr. Nieda 39:2): “Zelfs indien de hele wereld je zal zeggen, dat je rechtvaardige bent, zie jezelf in je eigen ogen als zondaar”.

Maar waarom verplicht hij zich om de hele wereld niet te geloven en zich als zondaar te zien? Waarom is het niet gezegd: “zelfs indien je weet, dat je rechtvaardige bent, houd jezelf voor zondaar”, immers de mens weet toch beter, dan de hele wereld wie hij is?

Er bestaat een aanwijzing (tr. Brachot 61): “De mens dient te weten in zijn ziel, wie hij is, rechtvaardige of zondaar”. Maar waar dient dan een eed van de ziel voor, dat hij zich altijd als zondaar zal zien, indien hij zelf dient te bepalen, wie hij is?

87

Het gaat erom, dat vóór het opengaan van ogen in de Tora (wanneer bestaat al geen noodzaak om te geloven, wanneer hij datgene, wat hem in de toekomst te wachten staat, een beloning, duidelijk ziet, hem met al zijn gevoelens gewaarwordt, wanneer hij het bestuur door beloning en bestraffing duidelijk begrijpt), natuurlijk, zal hij zich toch op generlei manier vergissen en zich voor rechtvaardige gaan houden, omdat hij voelt, dat hem aan twee de meest algemene Voorschriften van de Tora - liefde en ontzag - ontbreekt.

Immers, het duidelijke ontzag dermate te bereiken, dat de Schepper aan hem zou getuigen, dat de mens voortaan niet zou zondigen, uit een grote angst voor bestraffing voor een overtreding, kan alleen hij, die zich een beloning en bestraffing volledig voorstelt.

En daarvoor dient de mens de eerste trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig zijn, welke trap als gevolg van het opengaan van ogen in de Tora bevat wordt. En des te meer het bereiken van het gevoel van liefde, welk gevoel überhaupt niet van de mens afhangt, omdat generlei inspanningen en dwangmaatregelen zullen datgene, wat in het hart gewaargeworden wordt, veranderen.

88

Daarom is het gezegd in de eed: “Hoewel de hele wereld zegt…”. Immers het Voorschrift van liefde en ontzag zijn juist tot de mens zelf gericht, en niemand in de wereld, behalve de uitvoerder zelf, kan hun vervulling niet bepalen. Maar geen mens in de wereld kan weten, wat in het hart van een ander zich voordoet. Datgene, wat aan de buitenstaanders geopend is - dat zijn alleen uiterlijke handelingen van een mens: zijn goede daden, Voorschriften, de kennis van de Tora.

Maar het is ontoegankelijk voor een buitenstaander om de intenties van deze handelingen te weten: zijn zij door het ontzag voor de Schepper bepaald of door een liefde voor Hem. Immers de mens kan een beetje leren en vervullen, maar datgene, wat hij doet, gaat van zijn ontzag en liefde voor de Schepper uit.

En hij kan veel leren en vervullen voor zijn eigen heil. De omgeving ziet het vervullen door de mens van 611 Voorschriften en daarom beweert, dat hij, klaarblijkelijk, de Voorschriften uit liefde en ontzag vervult. En daar de mens geneigd is om aan de hele wereld te geloven, kan hij in een bittere fout vervallen - hij kan gaan geloven, dat hij al rechtvaardige is.

Wie tot de Schepper wenst toenaderen, dient zich een antwoord te geven: ben ik rechtvaardige of zondaar, een en ander na zich te hebben geverifieerd: bereikte hij al het ontzag en liefde voor de Schepper? Ziet hij nu de voor hem in de toekomstige wereld voorbeschikte beloning en bestraffing? In hoeverre hij dat gewaarwordt, in dezelfde mate kwam hij van de toestand zondaar uit.

89

Nu is het duidelijk, dan het mogelijk is om liefde voor de Schepper te bereiken, hoewel de mens een beloning in deze wereld niet ontvangt en daarom is het aangewezen: “Je wereld (beloning) zal je tijdens je leven ziet, doch je zal hem in de toekomstige wereld ontvangen”. Maar hij dient nog in deze wereld, in dit leven de voor hem in de toekomstige wereld voorbeschikte te zien, omdat als gevolg daarvan bereikt hij op zijn minst een afhankelijke liefde, hij bereikt de 1e trap van het uitgaan van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper en komt tot het onthullen van Zijn gezicht.

Dat is voor de mens nodig voor het voor hem vereiste vervulling van Voorschriften volgens de Wet van de Tora (lefie halacha), wat betekent het vervullen met een gewaarwording van een beloning en bestraffing, van een zulke vervulling van de Tora en Voorschriften, dat de Schepper zelf zal ervan getuigen, dat de mens al nooit zal zondigen, en Hij zal dat daarmee getuigen, dat Hij aan de mens een gewaarwording van een beloning (genieting) voor het vervullen van een Voorschrift zal geven, en een bestraffing (leed) voor het overtreden ervan.

In een zulk geval zal de mens noodgedwongen rechtvaardige worden en zich op het vermenigvuldigen van het vervullen van Voorschriften zal afstormen, zoals de hele wereld naar beloningen van onze wereld streeft.

90

En verder, terwijl hij de Tora en Voorschriften in de toestand van een afhankelijke liefde vervult, welke liefde kwam bij hem als gevolg van het beseffen van de hem in de toekomstige wereld verwachte beloning, maar welke beloning als nu ontvangende waargenomen wordt, gezien de absolute zekerheid van het ontvangen ervan in de toekomst, bereikt de mens geleidelijk ook de 2e trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper - het bevatten van het ware en eeuwige bestuur van de Schepper, Zijn volkomen goede houding, zowel met rechtvaardigen, als ook met zondaars, tot al Zijn schepselen, waardoor de mens de toestand van de onafhankelijke liefde bereikt - de liefde voor de Schepper, zelfs als hij er niets voor terug ontvangt, waardoor zijn vorige opzettelijke overtredingen in goede daden veranderen en hij heet voortaan volmaakte rechtvaardige, omdat bij hem 613 Voorschriften zijn.

91

Nu is het duidelijk, waarom na de 3e trap van het bevatten van het bestuur te hebben bereikt, d.i. de trap van het bestuur door beloning en bestraffing, wanneer de Schepper hem getuigt, dat de mens voortaan zal niet meer zondigen, heet hij onvolmaakte rechtvaardige - immers het ontbreekt hem aan het Voorschrift van liefde. En daarom heet hij onvolmaakte, want hij dient het vervullen van alle 613 Voorschriften af te maken voor het bereiken van de volmaaktheid.

92

Hieruit wordt het duidelijk, waarom de Tora verplicht om het Voorschrift van liefde te vervullen, hoewel wij geen macht over het gevoel van ons hart hebben en daarover zeggen de wijzen: “Moeite gedaan, maar niet vond - geloof niet” (tr. Megiela 6: 2). D.w.z., indien de mens probeert, dan kan hij tot het vervullen van het Voorschrift van liefde komen. “De mens is verplicht om zich altijd met de Tora en Voorschriften bezig te houden, zelfs “lo liesjma”, omdat van “lo liesjma” zal hij tot “liesjma” komen (tr. Psjachiem 50), en “liesjma” betekent liefde voor de Schepper.

93

Daarom is het gezegd (tr. Megiela 6:2): “Indien een mens je zal zeggen, - ik had moeite gedaan, maar niet vond - geloof hem niet; - in had geen moeite gedaan, maar vond - geloof hem niet; - ik had moeite gedaan en vond - geloof hem”. Dat gaat op in de bezigheid met de Tora, en wat het overige betreft hangt alles alleen van de wens van de Schepper af. Immers, indien de mens moeite doet en inspanningen levert, dan weet hij wat hij wenst te bereiken en datgene, wat hij bereikt heet toch geen vondst?

Het gaat erom, dat het trachten behoort tot inspanningen in de Tora, en een vondst behoort tot het opengaan van het gezicht van de Schepper, zoals Zohar aanwijst, dat de Schepper zich alleen in de Tora bevindt. D.w.z., als gevolg van inspanningen in de Tora, wordt de mens het opengaan voor hem van het gezicht van de Schepper waardig. Daarom is het precies gezegd: “Degenen, die Mij zoeken, zullen Mij vinden”. Omdat als gevolg van zijn inspanningen verkrijgt een mens de Tora, maar vindt bovendien nog het gezicht van de Schepper.

De mens meent gewoonlijk, dat hij aan de Schepper een paar adviezen zou kunnen geven, op welke wijze de wereld te besturen, omdat hij enkele tekortkomingen in datgene vindt, wat de Schepper schiep en doet. Dat komt, omdat hij het leed gewaarwordt en meent, dat bij een verandering van de wereld hij zich ervan zou bevrijden. En daar hij het leed gewaarwordt, denkt hij, dat een zulk bestuur van de wereld past de Schepper van het hele heelal niet.

Maar wanneer de mens waardig wordt bevonden om het gezicht van de Schepper te vinden, dan zal hij zelf zien, hoe de hele wereld door de Schepper dermate met een absoluut goede intentie en een goed doel bestuurd wordt, dat er niets beters en goeds voor eenieder van ons kan zijn. En dan verdwijnen zijn twijfels in het goede bestuur, hij gewaarwordt de goede Schepper, wat ook het opengaan van het gezicht heet.

94

Hieruit wordt de reden begrepen van wat het gezegd is: “Hij werkte niet hard en vond - geloof niet”. Het is duidelijk, dat het onmogelijk is om de Tora zonder inspanningen te beheersen, maar indien het niet over de Tora, maar over de Schepper gesproken wordt, dan kan de mens denken, dat voor het gewaarworden van de Schepper hoeft men geen inspanningen te leveren. Daarom waarschuwen de wijzen ons, om degene niet te geloven, die beweert, dat hij “werkte niet hard en vond” - zonder inspanningen kan men de Schepper niet vinden.

95

Nu zullen wij begrijpen, waarom de Tora leven heet, zoals is gezegd: “Hier geef Ik je vandaag leven…en kies voor het leven” (Tora. Dvariem 30:15), “Zij is het leven voor hen, die haar gevonden hebben” (Miesjlej 4:22). Dat komt van het gezegde: “In het licht van de Koning des levens” (Miesjlej 16). Wanneer de mens ziet en gewaarwordt, dat hij er geen beter bestuur kan zijn, dan het bestuur van de Schepper, dan betekent dat, dat hij het licht van de Koning des levens bereikte.

Daar de Schepper de bron van het leven en goed is, gaat het leven van Hem uit op alle aftakkingen, die met Hem verbonden zijn, met degenen, die als gevolg van hun inspanningen het licht van het gezicht van de Schepper in de Tora gevonden had, d.w.z., het opengaan van ogen in de Tora van grote bevattingen waardig bevonden werd, tot aan het opengaan van het gezicht van de Schepper, wat betekent het bevatten van het evidente ware bestuur, wanneer het begrijpelijk is, waarom de Schepper absoluut goed genoemd wordt, die alleen maar goed doet.

96

En degenen, die het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig geacht worden, zijn al niet in staat om van de ware (lefie halacha) vervulling van de Tora en Voorschriften afstand te nemen, zoals de mens geen afstand kan nemen van het ontvangen van een enorme genieting. En zoals van een enorm onheil rent men van het zondigen weg.

En over hen is het gezegd: “Jullie, die met jullie Schepper samenvloeiden, zijn in leven vandaag”, omdat de liefde voor de Schepper vloeit naar hen op een natuurlijke wijze, langs kanalen, die door de natuur voorbeschikt zijn, omdat de mens is nu als een tak, met zijn wortel verbonden, en het leven vloeit naar een tak met een brede stroom van de Bron zelf.

Daarom heet de Tora leven, immers, terwijl hij een genieting van de Schepper gewaarwordt, begint de mens Hem lief te hebben. Men kan de Schepper vinden, zijn gezicht onthullen, Hem gewaarworden, Zijn bestuur door beloning en bestraffing onthullen alleen door inspanningen van het zoeken naar Hem in de Tora: terwijl men bij een ware kabbalist leert, en met al zijn gedachten en verrichtingen in het leven en het leren alleen dit doel nastreeft.

Maar waarom dient men verplichtend zulke gigantische inspanningen in het zoeken naar de Schepper te leveren? Waarom kan men niet gewoon verzoeken en Hem terstond, zonder inspanningen vinden? Als antwoord op deze vraag is het namelijk gezegd: “Jullie, die zich met jullie Schepper samenvloeiden, zijn in leven vandaag” - hij, die met de Schepper samenvloeit, wordt het leven waardig geacht. Het samenvloeien betekent het samenvallen van een gelijkenis naar eigenschappen, wensen, kwaliteiten. D.w.z., bij beiden, bij de Schepper en de mens, dienen gelijke eigenschappen te zijn : zoals de Schepper alleen goed doet, zo ook de mens dient onbaatzuchtig alleen maar goed te doen, om met de Schepper samen te vloeien.

En daar komen alle inspanningen van de mens erop neer: om aan zichzelf te werken, opdat alle verrichtingen van de mens omwille van de Schepper zouden zijn, voor het voordeel van de Schepper. De inspanningen zijn nodig, omdat de natuur van de mens absoluut egoïstisch is, en hij is niet in staat om enige handeling omwille van een ander te doen.

Inspanningen van de mens in de Tora betekenen, dat de mens wenst om de Tora en Voorschriften omwille van de Schepper te vervullen, om daarmee de Schepper te verblijden. Daar hij tegen zijn natuur werkt, heten zijn verrichtingen inspanningen.

Onder een beloning wordt die genieting bedoeld, welke hij bij het richten van zijn intenties tot de Schepper gewaarwordt. D.w.z., zijn allergrootste genieting, grotere dan alle genietingen van de wereld, bestaat daarin, dat hij de Schepper een genieting kan geven. Het leed wordt echter gewaargeworden, als gevolg van het feit, dat de Schepper niet geniet.

Om zich van het egoïsme te bevrijden, om door zijn verrichtingen en gedachten onbaatzuchtig te streven om de Schepper te verblijden, opdat als een genieting zou gelden het tevreden stellen van de Schepper, dient de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper te bereiken - het neerdalen op hem van het hoge licht, dat ZIEL heet.

Zoals de Zohar zegt: “Men helpt degene, die komt om zich te zuiveren daarmee, dat men hem een ZIEL geeft”. Het licht, dat van de Schepper uitgaat, dat de mens begint te gewaarworden bij het bereiken van het opengaan van het gezicht van de Schepper, heet ZIEL. Als gevolg daarvan worden alle intenties van de mens alleen omwille van de Schepper, wat “liesjma” heet. Zijn genieting is alleen daarvan, en in die mate, waarin hij door zijn handelingen een genieting aan de Schepper verstrekt. Zijn leed is alleen uit het feit, en in die mate, waarin hij de Schepper niet van dienst kan zijn.

En indien hij niet in staat is om de wil van de Schepper te vervullen, dan heet dat bij hem het zondigen (heb. avera). Omdat het is gezegd, dat degene, die een zulke toestand bereikt, niet in staat is de wil van de Schepper niet te vervullen, juist hij vervult Voorschriften “volgens Halacha” (heb. “halacha” stamt van het woord “haliecha” - een beweging naar de Schepper). Bovendien, zijn uitvoeren is natuurlijk, zoals een gewone mens niet in staat is om een enorme genieting te ontlopen, welke genieting opeens voor hem zich voordoet. En tevens rent hij van een zonde razendsnel zoals van een brand weg.

Een zulke mens kan al niet meer zondigen, omdat indien hij ophoudt zijn intenties omwille van de Schepper te richten, verliest hij terstond zijn ZIEL en keert op het niveau van een gewone mens terug. En alleen door de Schepper te dienen, gewaarwordt hij genietingen. Inspanningen in de Tora betekenen, dat met behulp van de Tora de mens het samenvloeien met de Schepper bereikt, dat hij zijn intenties voor het nut van de Schepper kan richten. En dan wordt hij het gezicht van de Schepper waardig geacht.

97

Daarom waarschuwen de wijzen ons veelvuldig over de verplichte voorwaarde van het zich bezighouden met de Tora en Voorschriften “liesjma”, opdat hij het leven waardig zal zijn, omdat de Tora is alleen daarvoor gegeven, om in haar het leven te vinden, zoals is gezegd: “kies voor het leven”.

Daarom dient de mens tijdens zijn bezigheid met de Tora alle inspanningen van het verstand en hart aan te wenden, om het licht van de Schepper van het leven te vinden, d.w.z., het evidente bestuur te bevatten, welk het licht van het gezicht van de Schepper heet. En eenieder van de geschapen is daartoe in staat, zoals is gezegd: “Degenen, die Mij zoeken, zullen Mij vinden”, en “Deed moeite en niet vond - geloof niet”. Omdat in de mens alles daarvoor van zijn geboorte aanwezig is, alleen dient hij zijn inspanningen te leveren. En elke mens is in staat om een zulke toestand te bereiken.

En wat de mens ook zou zeggen, dat hij een zwakke gezondheid heeft, dat hij niet genoeg wijs is, dat hij met slechte neigingen geboren is, dat hij een slappeling is, dat hij zich in een ongeschikte omgeving bevindt, schulden en lasten van het bestaan laten hem niet toe om zich aan het echte doel van het leven over te geven.

Er bestaat alleen de enige kracht in de wereld - de Schepper en Zijn doel is om eenieder van ons tot het doel van de schepping te brengen, tot een samenvloeiing met Hem, en in zijn elke toestand (van gezondheid, in het gezin, in het materiële opzicht, e.d.) bevindt de mens zich in de meest optimale omstandigheden ten aanzien van de Schepper.

Daarom dient de mens nooit op een andere stemming, om betere omstandigheden, te wachten, maar daar, waar hij zich innerlijk en uitwendig bevindt, vanaf die toestand begint hij zijn geestelijke opstijging, omdat niet voor niets is het gezegd: “degene, die inspanningen levert, vindt”, en “geloof niet aan degene, die moeite deed en niet vond”.

Omdat bij een mens alles voorhanden is voor het bereiken van het doel van het leven, voor het bereiken van het doel van de schepping, behalve één - zijn trachten, zijn inspanningen, zoals is gezegd: “eenieder, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, d.w.z., de qua eigenschappen aan de Schepper gelijk wenst te worden, neemt de Tora waar als de bron van het leven (tr. Taaniet 7:1), d.i. hij dient alleen maar zijn gedachten en wensen weg te geven, om het leven te ontvangen, wat juist “omwille van de Schepper” betekent.

Daarom is het gezegd: “Voor eenieder, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, wordt zij levenselixer” (tr. Taaniet 7:1) - als hij maar zijn verstand en zijn hart op het bereiken van het leven richt, wat namelijk “liesjma” is (omdat “liesjma” betekent omwille van de Tora), d.i. zijn inspanningen, zodat zijn intenties in de Tora hem tot de toestand “liesjma”, tot het samenvloeien met de Schepper, zouden brengen.

98

En nu zullen wij begrijpen, hoe kon de Tora de mens het Voorschrift van liefde voor de Schepper verplichten: hoewel men niet kan dwingen om lief te hebben, maar dat te bereiken is wel in krachten van de mens, omdat indien de mens zich met de Tora bezighoudt en het evidente bestuur van de Schepper vindt, dan natuurlijk komt bij hem de liefde voor de Schepper.

Wanneer hij het open bestuur bereikt, ziet hij, dat de Schepper hem allen goed wenst, dan gewaarwordt hij natuurlijk de liefde voor de Schepper: zoals de liefde van een moeder voor het kind natuurlijk is, en behoeft geen dwang - zo ook het geval, wanneer de mens de ware houding van de Schepper tot hem begint te zien, natuurlijk wordt hij van een geweldige liefde voor de Schepper vervult en hij hoeft al geen inspanningen te leveren bij zijn streven naar de Schepper, en doet alles natuurlijk, met een grote wederzijdse liefde.

En wie niet gelooft, dat hij dat met zijn eigen inspanningen kan bereiken, onafhankelijk om welke reden dan ook, betekent dat, dat hij niet gelooft in datgene, wat de wijzen zeiden, dat elke mens kan door zijn eigen inspanningen een gewaarwording van de Schepper bereiken: “Hij deed moeite en niet vond - geloof niet”, “Degenen, die zoeken, zullen Mij vinden”. Juist zij, die zoeken, onafhankelijk van datgene, wie zij zijn, maar als zij maar hun inspanningen leveren.

99

Hieruit zullen wij het gezegde begrijpen: “Eenieder, die zich met de Tora “lo liesjma” bezighoudt, verandert de Tora in het dodelijke gif” (tr. Taaniet 7:1), “Juist in de Tora verbergt de Schepper zich”. Maar het is toch logisch, dat de Schepper zich in alle objecten van onze wereld verbergt, maar in de Tora Hij zich onthult? Waarom verbergt de Schepper zich, dat men naar Hem zou zoeken en vinden? Waarom is de Schepper oorspronkelijk verborgen van Zijn schepselen, waarom verschijnt Hij in hun gewaarwordingen niet evident?

100

De verborgenheid van de Schepper, zowel eenvoudige, als dubbele, is door de Schepper daarom geschapen, opdat men naar Hem zou zoeken, Hem zou verzoeken zich te onthullen, Hem zou vinden, en niet omdat Hij wenst van mensen verborgen te blijven. De verborgenheid van de Schepper is noodzakelijk, omdat er geen andere weg bij mensen bestaat om het licht van het leven - het gezicht van de Schepper - te bereiken, indien Hij Zijn gezicht van het begin niet zou verbergen. En deze verborgenheid is niets anders, als een voorafgaande fase en een voorbereiding van de mens tot het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Indien de mens iets van een ander ontvangt, dan ondervindt hij leed in de vorm van een schaamtegevoel. Maar indien datgene, wat wij van de Schepper in verborgenheid ontvangen, door ons als evident gezien zou worden, dan zouden wij niets kunnen ontvangen, wij zouden dan van schaamte “verbranden”, waarbij wij zouden gewaarworden, dat wij van Hem alles ontvangen en niets weggeven.

Opdat de schepselen geen schaamte zouden gewaarworden, verborg de Schepper zich en daarom kunnen allen ontvangen zonder schaamte en een gevoel van plicht. Een verborgenheid bestaat daarin, dat de mens niet gewaarwordt, dat de Schepper genietingen hem geeft, hem met het goed bestuurt.

En dat daarvoor, om de mens een mogelijkheid te geven zichzelf te corrigeren, zodat alle verrichtingen van de mens omwille van de Schepper zouden zijn, en in niet voor zichzelf: dan zullen alle genietingen, welke hij van de Schepper zal ontvangen, daarom zal ontvangen, omdat hij weet, dat de Schepper wenst, dat hij genietingen ontvangt, en daarom geniet de Schepper, wanneer de mens van Hem genietingen ontvangt. En wanneer de mens deze trap bereikt, gaan alle geestelijke genietingen voor hem open.

Daarom:

a) een verborgenheid van het gezicht is daarom geschapen, opdat de mens zich zou afvragen: “Waarom kan ik in deze wereld niet genieten?”

b) nadat hij zal zoeken - beseft hij, dat hij een genieting niet gewaarwordt, omdat hij de intenties van zijn handelingen niet omwille van de Schepper richt.

c) dan zal hij handelingen beginnen te doen met een intentie omwille van de Schepper.

d) dan zal de Schepper zich aan hem kunnen onthullen (en er zal geen schaamte zijn, hoewel hij ook ontvangt, zoals hij tevens in de verborgenheid van het gezicht ontving, hij ontvangt alles van de Schepper, omdat al zijn genieting zal zijn - vreugde van de Schepper).

101

Daarom is het gezegd, dat de Schepper verbergt zich in de Tora: immers in de toestand van de verborgenheid van het gezicht van de Schepper, gelijkt het leed van degene, die zondigt en de Tora en Voorschriften weinig vervult niet op hem, die al zijn inspanningen daarvoor inzet.

Immers de eerste is meer in staat om de Schepper te rechtvaardigen, dan de tweede, terwijl hij terecht meent, dat het leed het gevolg is van zijn zondigen. Terwijl voor de tweede is het buitengewoon moeilijk om de Schepper te rechtvaardigen, omdat, volgens zijn daden, acht hij zich, dat hij zulk groot leed niet verdiende, des te meer, terwijl hij meer zondige mensen niet in leed ziet, maar in vreugde, geluk en gezondheid.

Hieruit zullen wij begrijpen, dat vóórdat de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper niet bereikte, zal het zo zijn, dat hoe meer zijn inspanningen in de Tora en Voorschriften zijn, des te zwaarder gewaarwordt hij de verborgenheid van de Schepper, des te evidenter is het voor hem, dat de Schepper zich van hem verbergt. En daarom is het gezegd, dat de Schepper verbergt zich juist in de Tora. Terwijl, indien de mens de Tora leert en een nog grotere verborgenheid van de Schepper van hem niet gewaarwordt, betekent dat, dat het niet die Tora, welke tot “liesjma” leidt.

Zelfs indien de hele wereld hem als wijze en rechtvaardige acht, terwijl men zijn uiterlijke rechtvaardigheid en enorme bevattingen ziet. En juist deze steeds toenemende zwaarte van een gewaarwording van een verborgenheid van de Schepper is met name de oproep van de Schepper om de hoeveelheid en kwaliteit (intensiteit) van inspanningen te versnellen, die nodig zijn voor het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Waarvoor dient de mens, die al zijn inspanningen in de bezigheid met de Tora inzet, meer leed te ondervinden, dan anderen? Zou dat het gevolg dient te zijn van zijn inspanningen in de Tora? Daarop volgt juist het antwoord: het leed dient hem aan te sporen om sneller tot een gewaarwording van de Schepper te komen.

Waarom verbergt de Schepper zich in de Tora meer, dat in al het overige in onze wereld? Wanneer de mens een genieting in de Tora gewaarwordt en bij hem het leed komt, rechtvaardigt hij de Schepper zeggende, dat de Schepper de wereld bestuurt, maar hij is niet waard om een genieting te gewaarworden, maar ontvangt een straf voor zijn zondigen.

Maar indien de mens zichzelf in het geheel voor de Tora inzet, dan gewaarwordt hij een nog grotere verborgenheid zeggende, dat hij niet ziet, dat de Schepper de wereld bestuurt, omdat indien de Schepper de wereld met Zijn eigenschap van het absolute goed zou besturen, dan zou hij het goed in de vorm van genietingen gewaarworden, maar zo heeft hij het nog erger, dan anderen. Waarom gewaarwordt hij toch geen opengaan van het gezicht van de Schepper? Hoe kan het zo zijn, dat degene, die de Tora minder leert, zich beter voelt? Die zich in een betere toestand bevindt, dan hij?

Degene, die meer inspanningen in de Tora doet, gewaarwordt speciaal grote moeilijkheden, opdat hij de krachten zou verzamelen en alle nodige inspanningen zou leveren in het africhten van zijn intenties omwille van de Schepper.

En dan zal hij het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig zijn, d.i. van het evidente bestuur, van de wijze, waarop de Schepper de hele wereld met het absolute goed bestuurt. Daarom veroordeelt een gewone mens de Schepper niet, wanneer hij zegt, dat hij zelfs daarin schuldig is, dat hij het leed ontvangt.

Maar degene, die “zich volledig inzet” in zijn inspanningen, zegt in zijn hart, dat de Schepper van zijn leed schuldig is. Daarom juist hij een grote verborgenheid van de Schepper gewaarwordt. En dat opzettelijk, voor het versnellen van zijn komst tot de Schepper. Het is gezegd, dat de Schepper gelijkt op een hert, die zijn gezicht naar achteren omkeert, terwijl hij van de mens wegrent.

Juist tijdens de verborgenheid van de Schepper, wanneer de mens tracht Hem te vinden, en gewaarwordt, dat de Schepper van hem “wegrent”, begint hij geleidelijk het gezicht van de Schepper te zien, daar hij niet de rug van de Schepper ziet, maar het omkerende gezicht, dat hem aanbiedt om Hem te volgen.

Juist de zoektocht naar de Schepper en naar Zijn bestuur in datgene, wat zich met de mens voordoet, doet bij hem die gewaarwordingen van een verborgenheid ontstaan, waarin hij vervolgens de Schepper zal gewaarworden. D.w.z., in de toestand van een verborgenheid ziet de mens de rug van de Schepper niet, maar Zijn gezicht, alleen het is een “wegrennend” gezicht, dat hem oproept Hem in te halen.

102

Daarom is het gezegd: “Eenieder, die de Tora “lo liesjma” bestudeert, verandert haar in het dodenlijke gif” - indien hij tot zijn doel niet het opengaan van het gezicht van de Schepper stelt, dan niet alleen dat hij dat niet bereikt, maar hoe meer hij de Tora leert, komt hij in een steeds grotere verborgenheid, die dood betekent, omdat daardoor het verband tussen de mens en de Bron verbroken wordt, d.w.z., hij is niet in staat om te geloven, dat de Schepper de wereld bestuurt.

Daarom wordt zijn Tora voor hem tot het dodelijke gif. En dat is allemaal omdat men dient omwille van de Schepper te leren, dat het voornemen van de mens zou zijn, om de Schepper te verblijden.

En wanneer hij zijn intenties naar de Schepper kan richten, dan zal hij het opengaan van het gezicht van de Schepper en een gewaarwording van genietingen waardig zijn. Hoe kan men begrijpen, dat de Tora bevat in zich twee tegenstellingen: een levenselixer én een dodelijk gif kan zijn?

Wij kunnen de ons omringende realiteit niet objectief gewaarworden, hoe is die op zichzelf, maar alleen volgens onze zintuigen, onze gewaarwordingen.

Daarom bevatten wij niet, hoe de Tora zelf is, doch slechts hoe zij op ons uitwerkt. Indien de mens de Tora bestudeert, en de Tora verwijdert hem van de liefde voor de Schepper, dan heet zijn Tora het dodelijk gif, indien het tegenovergestelde het geval is, dan heet zij het levenselixer.

Echter de Tora zelf, zonder het bevatten ervan door schepselen, - dat is de ondoorgrondelijke Schepper zelf, het absolute licht van de Schepper. Daarom, wanneer men over de Tora spreekt, bedoelt men die gewaarwordingen, welke de mens als gevolg van zijn bezigheid met de Tora ondervindt. Omdat gewaarwordingen van de mens, alleen en met name zij bepalen, waar hij zich bevindt en in welke hoedanigheid.

Daarom hangt alles van een ogenblikkelijke intentie van de mens af, met welke Tora is hij bezig, wat zal zij voor hem worden. Indien de mens de Tora daarvoor bestudeert, om tot de Schepper toe te naderen, dan wordt zij voor hem tot het levenselixer, omdat zij hem tot de Bron van het leven doet naderen.

Aan het begin van zijn weg, in de toestand van een verborgenheid, dient dat een intentie te zijn om met behulp van het bestuderen van de Tora een rechter te vinden, die het oordeel velt.

In een zulk geval het bestuderen van de Tora leidt van Lo Lishma tot Lishma. Het bestuderen van de Tora dient alleen tot één [ding] leiden - tot het geloof, omdat het geloof heet tevens één Voorschrift, dat tot het neigen van de weegweegschaal van de hele wereld naar de kant van verdiensten leidt. Het geloof heet tevens een handeling, heb. maase.

Omdat in elke handeling van de mens bestaat een reden en een handeling zelf. Gewoonlijk is een reden - het ontvangen van een beloning. Maar indien een beloning door het verstand niet begrepen wordt, dan kan de mens handelen, indien een reden voor zijn handeling zijn geloof zal zijn. Daarom stelt het geloof de mens in staat om alles naar de kant van verdiensten te doen neigen, en daarom heet het “handeling”.

103

Hieruit zullen wij twee benamingen van de Tora begrijpen: de openlijke (niegle) en de verborgen (niestar). De Tora heet verborgen, omdat daarin de Schepper schuilgaat en de openlijke, omdat de Schepper zich in haar onthult. Aanvankelijk leert men de geheime Tora, wanneer de Schepper zich in haar verborgen houdt. En vervolgens leert men de openlijke Tora, waarin de Schepper zich door middel van de Tora openbaart.

Daarom beweren kabbalisten en daarover wordt in het gebedsboek van Gaon mie Vilno (AGR”A) gesproken, dat de verborgen en de openlijke Tora - dat zijn geen twee Tora’s of twee delen van de Tora, maar een opeenvolgende volgorde van het bevatten van de Tora: men begint met de verborgen, geheime Tora (sod), en als gevolg van inspanningen in het vinden van het gezicht van de Schepper, bereikt men de openlijke Tora (psjat).

104

Daarom is het begrijpelijk hoe men de afhankelijke liefde voor de Schepper kan bereiken: hoewel de mens een beloning alleen in de toekomstige wereld ontvangt, maar indien zijn ogen in de Tora opengingen, dan ziet hij al datgene in deze wereld, wat hem in de toekomstige wereld voorbeschikt is om te ontvangen, hij bevat een beloning voor het vervullen van Voorschriften, gewaarwordt in het heden een beloning, welke hij in de toekomst zal ontvangen, ziet de oneindige goedheid van de Schepper tot Zijn schepselen, waardoor hij van een enorme afhankelijke liefde voor de Schepper vervuld wordt, welke liefde tot hem neerdaalt, volgens dezelfde kanalen, waarlangs een aardse liefde onthuld wordt.

Zoals een moeder, die haar kind voedt, niet denkt eraan, dat zij hem lief dient te hebben en voor haar inspanningen een beloning wenst te ontvangen - een zulke toestand van liefde dient de mens ten aanzien van zijn Schepper te bereiken.

(Deze wereld heet in de Kabbala berhaupt “kennis”, “het bevatten”, en de toekomstige wereld heet “geloof”. In de toekomstige wereld, zegt men, allen zullen een volledige verzadiging met een genieting ontvangen. En dat is alleen omdat datgene, wat met behulp van het geloof ontvangen wordt, generlei beperkingen heeft. Terwijl datgene, wat in het verstand ontvangen wordt, zeer beperkt is door de ontvanger zelf. Daarom heeft deze wereld een grens).

105

Maar een afhankelijke liefde komt tot de mens alleen vanaf het moment van zijn bevatten van het openlijke bestuur. En zijn leed in het verleden, in de periode van het verborgen bestuur, hoewel hij ook niet wenst om zich eraan te herinneren, omdat de liefde alles overlapt, wordt toch als een groot gebrek zelfs in een aardse liefde geacht wordt - immers indien hij zich over het leed herinnert, dat hem door zijn geliefde in het verleden aangedaan werd, dan dooft zijn liefde terstond.

Hoe kan de mens dan een zulke liefde voor de Schepper bereiken, dat hij zou weten en gewaarworden, dat vanaf zijn geboorte en altijd deed de Schepper hem uitsluitend goed en veroorzaakte hem nooit enig kwaad of leed, zodat hij met een gevoel van een absolute liefde vervuld zou kunnen worden?

106

Het is gezegd door de wijzen: “Bij degene, die uit liefde terugkeert, worden opzettelijke overtredingen tot verdiensten”, wat betekent, dat de Schepper zijn opzettelijk zondigen niet alleen wegstreept, maar al het slechte, dat hij in het verleden deed, verandert in een goede daad, in een Voorschrift.

107

Daarom verblijdt de mens zich, die het zulke opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, dat zijn vorige, zelfs kwaadbedoelde overtredingen, in vervulde Voorschriften veranderen, met zijn veelvuldige vorige ellende en bitter leed, met zijn onrustig leven, vervolgingen, welke met hem tijdens zijn verblijven in de toestand van een dubbel of eenvoudig verborgen bestuur verliepen, omdat juist zij brachten dermate kwaadbedoelde overtredingen met zich mee, welke overtredingen veranderen nu door het licht van de Schepper in verdiensten.

En al het leed, dat hem in verwarring bracht en tot misstappen in een eenvoudige verborgenheid van de Schepper leidde, of tot kwaadbedoeld zondigen in een dubbele verborgenheid van de Schepper brachten - veranderen nu in een voorbereiding en een reden voor het vervullen van Voorschriften en het ontvangen van een eeuwige beloning daarvoor.

En daarom veranderen zijn vorige kwellingen en bitterheid in een enorm geluk, en al het slechte verandert in het absoluut goede. Daarom is hij gelukkig met de in het verleden ondervonden leed, immers nu, in de mate van de door hem in de toestand van een verborgenheid doorgemaakte leed, gewaarwordt hij het opengaan van het gezicht van de Schepper.

108

Dat is te vergelijken met een parabel: bij een huisheer was een dienaar. Op een dag vertrok de huisheer naar het buitenland, terwijl hij iemand als zijn plaatsvervanger benoemde, een persoon die zijn dienaar van oudsher haatte, en daarom hem onterecht voor 5 slagen met een stok veroordeelde.

Na het terugkeren van de huisheer, vertelde de trouwe dienaar hem over het voorval en de huisheer verplichtte zijn plaatsvervanger om 1000 goudstukken voor elke slag uit te betalen. De trouwe dienaar kwam thuis en terwijl hij aan het huilen was, zei hij tegen zijn vrouw: “Hoe jammer is het, dat ik maar 5 slagen kreeg en niet 10!”.

109

Zo ook bij het veranderen van opzettelijke overtredingen in verdiensten komt de mens ten aanzien van de Schepper tot de onafhankelijke liefde, dat zijn geliefde hem nooit enig kwaad deed, maar integendeel, hem onophoudelijk alleen goed deed. Daarom vindt het terugkeren uit liefde en het veranderen van opzettelijke overtredingen in verdiensten tegelijkertijd plaats.

Wanneer een mens een beloning voor elk door hem verdragen leed ontvangt, denkt hij, indien ik groter leed zou hebben, dan zou ik nu een grotere beloning ontvangen, wat lijkt erop, dat hij nooit tevoren van de Schepper leed, omdat de Schepper hem voor het verdragen leed rijkelijk beloond.

110

Na twee vormen van een afhankelijke liefde te hebben uiteengezet, zullen wij tot klaarheid brengen hoe de mens tot twee vormen van een onafhankelijke liefde kan komen. Het is gezegd door de wijzen (tr. Kiedoesjien 40:2): “Tana Kama zei: “Altijd dient een mens zich half schuldig en half rechtvaardig te zien. Heeft hij één Voorschrift vervuld - gelukkig is hij, daar hij zichzelf en de hele wereld naar de kant van een beloning deed neigen. Heeft hij één zonde begaan - pas op, immers hij deed zichzelf en de hele wereld naar de kant van bestraffing neigen, zoals is gezegd: “Degene, die één zonde begaat, verliest alles”.

Rabbi Eliëzer, de zoon van rabbi Sjiemon, de auteur van het boek Zohar zei: “Daar men de wereld naar de meerderheid beoordeelt en een enkeling naar de meerderheid beoordeeld, is degene, die één Voorschrift vervult - gelukkig is hij, dat hij zichzelf en de hele wereld het ontvangen van een beloning waardig maakt. Heeft hij één zonde begaan - pas op, hij riep naar zichzelf en naar de hele wereld een straf op”.

111

Maar Tana Kama en rabbi Eliëzer gaan van verschillende stellingen uit, wat verder verduidelijkt zal worden.

112

Bovendien, hoe kan een mens zich alleen half schuldig zien, terwijl hij zijn grote overtredingen beseft? Hij kan zichzelf toch niet bedriegen. En hoe kan één zonde van een mens de hele wereld van een beloning naar bestraffing doen neigen, immers er wordt over een ware toestand gesproken, en niet over theoretische veronderstellingen?

113

Kan het soms zijn, dat in een hele generatie aan degenen zou ontbreken, die op zijn minst één Voorschrift zou niet vervullen? En indien het ermee niet zo staat, waarom doet het dan de wereld niet naar de kant van een beloning neigen, maar alles blijft zoals gisteren?

Terwijl wij de wereld zien, die volgens vastgestelde wetten van natuur en maatschappij bestaat en geen verschil tussen onze en vorige generatie kent, vragen wij ons af: indien men door één Voorschrift te vervullen de hele wereld naar de weegweegschaal van verdiensten kan doen neigen, immers er bestaan in elke generatie velen, die in hun leven op zijn minst één Voorschrift hadden vervuld, waarom zien wij dan geen verschuiving ten goede in welke generatie dan ook?

Het gaat erom, dat de Tora biedt een mens, die weet, dat hij vele overtredingen beging, in zonden vastgeraakt is, in het geheel niet om tegen zichzelf te liegen, alsof hij half rechtvaardige is en het rest hem nog alleen één Voorschrift te voltooien.

Het wordt gezegd over een mens, die meent, dat hij een volmaakte rechtvaardige is, omdat hij zich als volmaakt gewaarwordt, omdat hij de 1e trap van liefde al bereikte, een en ander als gevolg van het opengaan van zijn ogen in de Tora, wanneer de Schepper zelf getuigt, dat hij al niet meer zal zondigen.

Aan zulke mens wijst Tana Kama erop, dat hij geen volmaakte rechtvaardige is, maar een middelbare, half rechtvaardige en half zondaar, omdat het ontbreekt hem nog aan één Voorschrift uit 613 Voorschriften van de Tora, het voorschrift van liefde. Immers een getuigenis van de Schepper over de onfeilbaarheid van de mens is op de angst voor bestraffing gebaseerd, welke bestraffing een mens evident gewaarwordt bij het terugkeren uit angst.

114

Het is reeds gezegd, dat het terugkeren uit angst corrigeert de mens en garandeert hem rechtvaardigheid vanaf het moment van het terugkeren en verder, maar zijn verleden niet corrigeert: het leed vóór het opengaan van het gezicht van de Schepper blijft vorig leed, en vorige overtredingen worden slechts gedeeltelijk gecorrigeerd - van opzettelijke veranderen zij in onopzettelijke.

Waarom wordt de mens dan bepaalt als half rechtvaardige-zondaar, indien blijft over om maar één Voorschrift te vervullen?

Een toestand, en niet een periode van het leven van een mens, wordt in twee delen ingedeeld:

a) vóór het terugkeren tot de Schepper heet hij zondaar,

b) na het terugkeren tot de Schepper vervult hij de Tora en Voorschriften krachtens het terugkeren uit angst en heet rechtvaardige. Daarom heet hij in een zulke toestand krachtens zijn verleden en huidige toestanden “half zondaar en half rechtvaardige”.

115

Daarom zegt Tana Kama, een mens, aan wie één het laatste uit 613 Voorschriften ontbreekt, dient zich als half zondaar en half rechtvaardige zien, d.w.z., hij dient zich voor te stellen, dat het moment van zijn terugkeer uit angst zich in het midden van zijn leven bevindt, waar onder het midden van het leven zijn “midden” toestand bedoeld wordt: hij is half zondaar - voor de tijd vóór zijn terugkeer, wanneer hij zeker zondigde, omdat het terugkeren uit angst corrigeert het verleden niet, en half rechtvaardige - vanaf het moment van het terugkeren en verder, omdat nu zal hij niet meer zondigen. D.w.z., voor de eerste helft verdient hij een bestraffing, en voor de tweede helft verdient hij een beloning.

116

Aan een zulke mens raadt Tana Kama om na te denken: indien hij één overgebleven Voorschrift vervult, dan zal hij gelukkig worden, zal hij zijn weegschaal naar een verdienste doen neigen. Omdat degene, die het Voorschrift van liefde als gevolg van het terugkeren uit liefde vervult, verandert zijn vorige opzettelijke zonden in verdiensten, d.i. al het leed van het verleden, vóór zijn terugkeer, wanneer hij in pretenties tot de Schepper verkeerde voor het feit, dat de Schepper in hem het leed oproept, deze veranderen in het heden in gigantische genietingen, dermate, dat hij het jammer vindt, dat hij niet dubbel leed, omdat het lijden veranderde in vaten van ontvangst van een genieting (p. 108).

Juist dat heet het doen neigen, het doorslaan van de weegweegschaal van verdiensten ten aanzien van de weegweegschaal van zonden, want al zijn leed, misstappen en opzettelijke zonden veranderen in verdiensten.

Het doorslaan van verdiensten betekent niet, dat de weegweegschaal van verdiensten meer vol is en daarom slaat de weegweegschaal van verdiensten de weegweegschaal van zonden door, maar dat de hele weegweegschaal met zonden en misstappen, als gevolg van het terugkeren uit liefde, ook in de weegschaal vol verdiensten verandert, alle vorige opzettelijke zonden in verdiensten veranderen.

117

En daar komt nog bij, waarschuwt Tana Kama, dat vóórdat een “middelmatige” mens het Voorschrift van liefde niet bereikt, heeft hij geen recht om van zichzelf zeker te zijn en op een getuigenis van de Schepper te hopen, dat hij niet meer zal zondigen.

Daarom dient hij te overpeinzen: immers, indien hij zelfs één zonde zal begaan, dan zal zijn weegschaal van bestraffingen doorslaan, omdat hij terstond het opengaan van het gezicht van de Schepper verliest en opnieuw tot een verborgenheid van het gezicht van de Schepper terugkeert. Daarmee doet hij zich naar het bestraffen neigen, omdat hij alle verdiensten verliest, niet alleen vorige, maar zelfs in het vooruitzicht, zijn toekomstige helft.

Daarom is het gezegd: “Degene, die één zonde begaat verliest alles”. Maar indien er van een mens sprake is, die de trap van het ontzag voor de Schepper bereikte, wanneer de Schepper zelf getuigt, dat die mens niet meer zal zondigen, hoe kan men dan veronderstellen, dat hij in staat is om maar één zonde te begaan?

Daarom citeert rabbi Ashlag een uitspraak: “Geloof in jezelf niet tot je stervensdag”, wat betekent, dat vóórdat de mens het terugkeren uit liefde niet bereikte (het licht nefesj van de wereld Atsieloet), kan hij nog zondigen.

Daarom waarschuwen de wijzen: “Geloof jezelf niet”, zelfs een mens, waarover de Schepper zelf getuigt, dat hij niet meer zal zondigen. En daarom dient de mens tegen zichzelf te zeggen, dat indien hij dit laatste Voorschrift zal vervullen, het Voorschrift van liefde, zal hij niet meer zondigen. Maar indien hij één zonde zal begaan, zal hij alles verliezen.

118

Daarom bestaat een verschil in woorden van Tana Kam en rabbi Eliëzer: de eerste spreekt over de tweede (p. 70) en de derde (p. 72) trappen van liefde, en rabbi Eliëzer over de vierde (p. 73) trap. Een mens wordt half rechtvaardige en half zondaar genoemd indien hij de eerste trap van de liefde al bereikte, terwijl hij uit angst terugkeerde, en het ontbreekt hem alleen aan het Voorschrift van liefde.

In een zulke toestand heet hij “voor de helft: voor jaren vóór zijn terugkeer heet hij nu “half schuldige zondaar”, en voor jaren na zijn terugkeer heet hij “half verdiende rechtvaardige”.

Maar vóórdat hij het terugkeren uit liefde niet bereikte, maar slechts het terugkeren uit angst, d.i. de 1e trap van de liefde, zijn zijn opzettelijke overtredingen in onopzettelijke veranderd, maar zij blijven toch overtredingen.

Daarom weet hij, dat hem nog één Voorschrift ontbreekt, het Voorschrift van liefde. Maar hoe kan men dan in overeenkomst daarmee zeggen over alles in de wereld “half schuldig en half rechtvaardig?

119

In het p. 73 werd gezegd, dat de 4e trap kan men bereiken, indien hij alle verrichtingen van zijn geliefde ten aanzien van hem en van anderen kent. Daarom is het feit, dat de mens zijn weegschaal naar een beloning deed neigen nog niet afdoende voor het bereiken van de volle liefde, de 4e trap, want hij bevat de hele grootsheid nog niet van een oneindige goede houding van de Schepper zowel tot rechtvaardigen, als tot zondaars, tot de hele wereld, maar bevat slechts de verrichtingen van de Schepper ten aanzien van zichzelf (p. 115).

Uit het p. 72 werd duidelijk in hoeverre een mens alle verrichtingen van de Schepper ten aanzien van alle schepselen zonder uitzondering nog niet bevat, in hoeverre zijn liefde voor de Schepper niet eeuwig is. Daarom dient hij de weegschaal van de hele wereld tot verdiensten en beloning doet neigen - en pas dan wordt de eeuwige liefde aan hem onthuld.

Wanneer een mens een goede houding van iemand gewaarwordt, dan ontstaat in zijn hart een liefde. En dat is een onafhankelijke liefde. Maar hij weet nog niet, hoe deze bekende zich tot andere mensen verhoudt.

En indien hij te weten zal komen, hoe wreed hij zich tot anderen verhoudt, terstond zal hij zich afvragen: waar zijn zijn goede eigenschappen? Eveneens ten aanzien van de Schepper is het geval: een mens bevatte de grootsheid van de Schepper, heeft Hem lief, maar weet nog niet, hoe de Schepper zich tot al Zijn schepselen verhoudt.

Misschien, wanneer hij de houding van de Schepper ten aanzien van andere schepsels zal zien, dan zal hij ontdekken, dat de Schepper niet volkomen goed en barmhartig voor allen is, en dan zal zijn liefde verzwakken, zal niet volmaakt zijn. Maar indien hij de houding van de Schepper ten aanzien van overige mensen niet ziet, hoewel hij een mogelijkheid heeft om wel te zien, wordt het geacht, dat zijn liefde niet volmaakt is.

Om de liefde van de mens volmaakt te maken, zodat die niet verminderd zal worden, zodat niets haar zal kunnen doden, dient de mens zich te vergewissen in een volmaakte houding van de Schepper ten aanzien van alle schepselen.

120

Rabbi Eliëzer zegt: “…de wereld wordt naar de meerderheid beoordeeld en eenieder - volgens de meerderheid…”. Daar hij over de hele wereld spreekt, kan hij niet als Tana Kama spreken, dat de mens allen als half rechtvaardigen en half zondaar dient te zien, want daarvoor dienen allen in de wereld het terugkeren uit angst bereiken, als gevolg van het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Er zijn veel zondaars in de wereld. Waarom dan, indien de wereld naar de meerderheid beoordeeld wordt, dan, na één Voorschrift te hebben vervuld, doet de mens ook de hele wereld naar de kant van een beloning neigen? Het oordeel naar de meerderheid betekent niet, zoals wij gewoonlijk begrijpen, dat 51% - dat is de meerderheid, en 49% - dat is de minderheid.

Immers, hoe kan dan zijn, dat een mens maar één Voorschrift overblijft om het te vervullen, en hij heet nog zondaar ook. Men dient dat als volgt te begrijpen: het feit, dat hij alles naar de weegschaal van een beloning deed neigen, hangt van “de meerderheid” af, d.w.z., van dat weinige, dat “één Voorschrift” heet, door middel waarvan alle 100% op de weegschaal van verdiensten zullen komen te staan, en alle overtredingen zullen als verdiensten zijn.

Het blijkt dan, dat hij “naar de meerderheid” beoordeeld wordt - zodat alles in verdiensten overgeheveld zou worden, wanneer de weegschaal van schuld, van zonden, welke hem vóór zijn terugkeren vulde, nu in de weegschaal van verdiensten verandert, hangt alleen van het vervullen van één Voorschrift af.

Immers, men kan denken, dat de mens de trap van een volmaakte rechtvaardige bereikt onder een voorwaarde van het ontbreken van overtredingen en dat hij nooit meer zal zondigen. En degenen, die veelvuldig en met kwade bedoelingen al zondigden zijn al niet waardig om de trap van een volmaakte rechtvaardige te bereiken.

Daarom wijst rabbi Eliëzer aan, dat het niet correct is, en de wereld wordt, zoals elke mens, naar de meerderheid beoordeeld. D.w.z., na het terugkeren uit angst, welke persoon “middelmatig” genoemd wordt, vóór het terugkeren is hij zondaar, en na het terugkeren - rechtvaardige, indien hij alleen één Voorschrift zal toevoegen, het Voorschrift van liefde. Dan wordt het geacht, dat de meerderheid is gerechtvaardigd en doet de hele wereld naar de weegschaal van een beloning neigen. Dat betekent, dat zelfs indien al zijn verleden enkel uit zonden bestaat, veranderen zij in verdiensten, alsof hij nooit zondigde en wordt hij als volmaakte rechtvaardige geacht.

Daarom is het gezegd, dat de wereld en eenieder worden naar de meerderheid beoordeeld. D.w.z., een zonden door een mens begaan vóór het terugkeren tot de Schepper worden niet gerekend, omdat zij in verdiensten veranderen. Op die manier zelfs volledige zondaars worden als gevolg van het terugkeren uit liefde als volmaakte rechtvaardigen geacht.

121

Daarom is het gezegd: indien de mens na het terugkeren uit angst, wanneer hem nog één Voorschrift ontbreekt, dit vervult, dan “gelukkig is hij, dat hij zichzelf en de hele wereld naar de weegschaal van een beloning deed neigen”. D.w.z., door het terugkeren uit liefde doet hij niet alleen zichzelf naar de weegschaal van verdiensten neigen, zoals Tana Kama zei, maar tevens de hele wereld.

D.w.z., hij bevat dermate het licht van de Tora, dat het hem onthuld wordt, hoe de hele wereld het terugkeren uit liefde zal bereiken, als gevolg van het feit, dat die grootse kennis en gewaarwording van de Tora, welke hij waardig geacht werd, aan allen geopenbaard zal worden, alle zonden van de mens uit de aarde zullen verdwijnen en er zal geen zondaar meer zijn.

Eveneens als hij persoonlijk de volmaakte liefde van de Schepper ten aanzien van hem in het verleden en de toekomst bevat, waardoor in hem een enorme liefde voor de Schepper ontstond, bevat hij ook, dat de hele wereld tot het terugkeren uit liefde en gigantische genietingen zal komen, welke genietingen de Schepper aan hen onophoudelijk toezendt.

Terwijl hij ziet, hoe de Schepper elke van de door Hem met het absolute goed geschapen schepping bestuurt, terwijl hij datgene bevat, wat in de toekomst eenieder zal bevatten, wordt een mens met een zulke liefde voor de Schepper vervuld, dat hij in zijn eentje, zelf, de weegschaal van verdiensten, welke zij in de toekomst zullen ontvangen, doet neigen.

En hoewel alle mensen van de wereld zelf het terugkeren tot de Schepper uit angst nog niet bereikten, maar indien één doet de weegschaal naar de kant van verdiensten neigen, welke verdiensten zij in de toekomst zullen dienen te ontvangen, dan lijkt het op datgene, wat gezegd is: “Je wereld zal je nog tijdens je leven zien” - dat is gezegd over hem, die het terugkeren uit angst bereikte, omdat hij dat dermate gewaarwordt, alsof hij reeds ontvangt, want “wie in de toekomst ontvangt, gelijkt op hem, die nu ontvangt” (p. 84).

Zo ook hier, aan de mens, die het toekomstige terugkeren van de hele wereld tot de Schepper bevat, wordt dat meegerekend, alsof de hele wereld al tot de Schepper terugkeerde en eenieder van levenden zijn weegschaal in verdiensten veranderde, wat voor hem volkomen afdoende is voor het bevatten van alle verrichtingen van de Schepper met elke van Zijn schepselen.

Daarom zegt rabbi Eliëzer over hem, die het terugkeren uit liefde bereikte: “Gelukkig is hij, dat hij deed zichzelf en de hele wereld naar de weegschaal van een beloning neigen”. Immers vanaf dit moment kent hij alle wegen van het bestuur van de Schepper over alle schepselen, over eenieder afzonderlijk, hij bevat het oneindige goedheid van de Schepper voor allen en altijd. En daar hij dat weet, bevat hij de 4e trap van de liefde voor de Schepper, de eeuwige liefde (p. 73).

Ook rabbi Eliëzer in de voetsporen van Tana Kama waarschuwt, dat hoewel hij erin slaagde om de hele wereld naar de kant van de weegschaal van een beloning deed neigen, kan hij in zichzelf tot zijn dood niet geloven, omdat indien hij zelfs één keer zal zondigen, zullen al zijn bevattingen en gewaarwordingen terstond verdwijnen, zoals Tana Kama zei: “Eén zonde roept het verdwijnen van al het goed op”.

Op die manier werd het onderscheid verduidelijkt tussen Tana Kama en rabbi Eliëzer: Tana Kama spreekt alleen over de 2e en de 3e trappen van de liefde en daarom heeft het niet over het doen neigen van de hele wereld naar de weegschaal van een beloning.

En rabbi Eliëzer spreekt over de 4e trap van de liefde, die alleen plaatsvindt als gevolg van het bevatten van het doen neigen van de hele wereld naar de weegschaal van een beloning. Maar wij dienen nog te begrijpen, hoe wordt het bevatten van het doen neigen van de hele wereld naar de kant van een beloning bereikt.

122

In de Talmoed wordt gezegd (tr. Taaniet 11:1): “Wanneer een gemeenschap zich in het lijden bevindt, mag een mens niet zeggen, ik ga naar huis om te dineren en uit te rusten. En indien hij zo doet, dat is het over hem gezegd, hier heb je een vreugde, laten wij een stuk vee slachten, laten wij vlees met wijn doorspoelen, omdat morgen gaan wij dood.

Indien de Schepper hem zal vergeven, dan is dat een eigenschap van een middelmatige. Maar over een zondaar is het gezegd, laten wij vlees met wijn nemen, omdat morgen zal ook een dag zijn. En dan verlaat een rechtvaardige de wereld, maar niemand let erop, dat vanwege het kwaad van een zondaar verdwijnt een rechtvaardige. Maar degene, die met een gemeenschap samen lijdt, bevat en ziet vervolgens ook het herleven van een gemeenschap”.

123

Datgene, wat gezegd is heeft in het geheel geen samenhang. Immers, het wenst een bewijs te leveren, dat een mens het leed van een gemeenschap dient te lijden. Maar waarom wordt het over “eigenschappen” van een middelmatige en een zondaar gesproken, en niet over een middelmatige en een zondaar? Waarvoor wordt het over een bestraffing voor het niet-deelnemen aan het lijden van een gemeenschap gesproken?

Waarom ontvangt een zondaar generlei bestraffing, en vanwege zijn zondigen een rechtvaardige verdwijnt? Welk verband bestaat er tussen een zondaar en een rechtvaardige, dat een rechtvaardige voor een vergrijp van een zondaar bestraft werd? Waarom moet een zondaar niet onverschillig zijn, dat door zijn doen en laten een rechtvaardige bestraft wordt? Bestaat een bestraffing van een zondaar soms daarin, dat een rechtvaardige verdwijnt?

124

Maar deze eigenschappen van een middelmatige, van een zondaar en van een rechtvaardige bevinden zich niet in verschillende mensen, maar in eenieder van ons. Wanneer men de Tora voor de zelfcorrectie leert, dan wordt alles, wat daarin gezegd is, als op één mens betrekking hebbende waargenomen, omdat in eenieder van ons kan men met deze drie eigenschappen bepalen:

a) tijdens een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, wanneer een mens niet ziet, dat de Schepper de wereld met het absolute goed bestuurt, wanneer hij nog geen terugkeren uit angst bereikt - dan wordt hij als zondaar bepaald.

b) degene, die het terugkeren uit angst bereikte, wordt als middelmatige bepaald, omdat hij half goed en half slecht is: vóór zijn terugkeren - tijdens zijn zondigen, is hij zondaar; na zijn terugkeren, tijdens zijn verdiensten, is hij rechtvaardige. Uiteindelijk, in die toestand, d.i. vóór het moment van zijn terugkeren en vanaf het moment van zijn terugkeren - half zondaar en half rechtvaardige - wordt hij als middelmatige bepaald.

c) na het terugkeren uit liefde te hebben bereikt, d.i. de 4e trap, de eeuwige liefde, wordt hij als volmaakte rechtvaardige bepaald. Daarom is het niet gezegd gewoon een middelmatige, een zondaar en een rechtvaardige, maar juist in de eigenschap van een middelmatige, van een zondaar en van een rechtvaardige - dienovereenkomstige geestelijke eigenschappen, toestanden van één mens.

125

Het is reeds gezegd, dat het onmogelijk is om de 4e trap van de liefde te bereiken, zonder vooraf het opengaan van het gezicht van de Schepper te bevatten, welke opengaan voor de hele wereld in de toekomst weggelegd is, datgene, wat de hele wereld in de toekomst dient te bereiken.

Hoewel deze toekomst van de hele wereld nog aan niemand in de wereld is geopenbaard, maar om de hele wereld naar de weegschaal van een beloning doen neigen, dient de mens deze toekomst van de hele wereld te bevatten, zoals rabbi Eliëzer zegt.

Met het opengaan van het gezicht van de Schepper verandert elke doorgeleefde in de toestand van een verborgenheid leed in een dermate grote genieting, dat de mens betreurt het, dat hij in het verleden geen groter leed gewaargeworden had (p. 108). Maar dat is wel mogelijk, omdat hij dit leed zich herinnert.

Maar wanneer hij doet de weegschaal van de hele wereld naar de kant van een beloning neigen, hoe kan hij de maat van het lijden van de hele wereld weten, in hoeverre alle mensen in de wereld lijden, om hun leed naar de kant van een beloning te doen neigen, zoals hij zijn eigen weegschaal doet neigen (p. 121). Om de weegschaal van een beloning van de hele wereld niet te laten ontbreken, wanneer een mens al klaar is om die te doen neigen, bestaat er geen andere manier, dan het leed van de hele wereld als zijn eigen leed te gewaarworden.

Alleen in een zulk geval zal bij een mens de weegschaal van het bestraffen van de hele wereld in hemzelf gereed zijn, eveneens als zijn eigen weegschaal van een bestraffing. En zodra hij een mogelijkheid zal bereiken om zichzelf naar de kant van de weegschaal van een beloning te doen neigen, zal hij ook de hele wereld ernaar kunnen doen neigen, omdat hij het leed van de hele wereld gewaar werd, waardoor hij de trap van een volmaakte rechtvaardige bereikt.

En van elk vorig leed gewaarwordt hij een volmaakte genieting en het besef van een gigantische geestelijke beloning voor elk vorig leed. Onder het begrip “gemeenschap” wordt in het algemeen het totaal aan alle zielen verondersteld, die door de Schepper geschapen zijn. alle geschapen zielen bevinden zich op verschillende verwijdering van de Schepper in alle 4 werelden ABaJ”A, elke ziel afhankelijk van de doorgelopen weg van de correctie in haar kringlopen.

Allen samen heten zij de ziel “Adam”, “Knesset Israël”, “Schiena”, “Malchoet”. Vóórdat de mens niet inziet, hoe de Schepper alle zielen in de toekomst vult en hoe Hij hen onophoudelijk, door Zijn goed naar Zich toe leidt, wat heet, dat hij de hele wereld naar de kant van de verdiensten doet neigen, kan hij de Schepper niet absoluut liefhebben.

126

Daarom is in de Talmoed gezegd (p. 122), dat indien de mens met een gemeenschap samen niet lijdt, dan zelfs na het terugkeren uit angst te hebben bereikt, wat een kenmerk van een middelmatige is (p. 62), na de toestand “je wereld zal je nog tijdens je leven zien” te hebben bereikt, welke toestand hem in de toekomstige wereld voorbeschikt is, dan is hij daarmee oneindig dermate gelukkig, dat hij met blijdschap zegt: “Dat is de vreugde, laten wij een stuk veel slachten en zullen wij vlees met wijn doorspoelen, omdat morgen gaan wij dood”. Maar de Schepper vraagt hem: “En heb je je misstappen bedekt?” Bij degene, die uit angst terugkeert, zijn opzettelijke overtredingen in misstappen veranderen.

Maar daar hij niet met een gemeenschap samen leed, kan hij het terugkeren uit liefde niet bereiken, wanneer opzettelijke overtredingen in verdiensten veranderen. En bij hem zijn onopzettelijke overtredingen, misstappen overgebleven. En zonder het veranderen van misstappen in verdiensten is er geen vreugde in het leven van de toekomstige wereld.

127

Maar het wordt over een middelmatige gesproken, onderstreept de Talmoed, d.w.z., vanaf het moment, wanneer hij uit angst terugkeerde en verder, wanneer hij een middelmatige heet. Het terugkeren uit angst corrigeert het verleden niet, en deze, nog niet gecorrigeerde eigenschappen, heten eigenschappen van een zondaar.

Hoewel in zijn hoedanigheid als middelmatige, hij het ontvangen van een beloning in de toekomst wenst, maar als degene, die nog eigenschappen van een zondaar heeft, wenst hij niet dood te gaan, omdat voor zondaars bestaat geen beloning in de toekomstige wereld.

Daarom, terwijl de eigenschap van een middelmatige in de mens zich verheugt en roept: “want morgen gaan wij dood!” uit en “wij zullen het leven in de toekomstige wereld waardig bevonden worden”, roept de eigenschap van een zondaar in hem: “en hoe zal de dag van morgen worden!” uit, d.w.z., hij wenst in deze wereld voor altijd te blijven, omdat in hem bestaat nog geen deel in de toekomstige wereld, immers dit deel wordt alleen door het terugkeren uit liefde gecorrigeerd.

128

Daarom beëindigt de uitspraak van de Talmoed: “En een rechtvaardige verdwijnt”, d.i. de eigenschap van een volmaakte rechtvaardige, welke de mens had moeten bereiken, verdwijnt van hem “en niemand let erop, dat vanwege het kwaad een rechtvaardige verdween”: omdat een middelmatige, die geen leed van een gemeenschap bij zich aansloot, kan het terugkeren uit liefde niet bereiken, welk terugkeren verandert opzettelijke overtredingen in verdiensten en het leed in genietingen, en omgekeerd, alle misstappen en leed, die door hem in het verleden waren ondervonden, vóórdat hij uit angst terugkeerde, staan vóór zijn ogen in de vorm van eigenschappen van een zondaar, die het leed van het bestuur van de Schepper gewaarwordt.

En dit leed, dat hij van het bestuur van de Schepper gewaarwordt, laat hem niet toe om de trap van een volmaakte rechtvaardige te bereiken. Daarom is het gezegd: “en niemand let op”, d.w.z., de mens zelf let niet op, dat “vanwege het kwaad”, d.i. uit het feit, dat hij het kwaad, het leed uit het verleden van het bestuur van de Schepper gewaarwordt, “een rechtvaardige verdwijnt” - verdwijnt van de mens de eigenschap van een rechtvaardige - en hij zal sterven, uit de wereld weg zal gaan alleen in de hoedanigheid van een middelmatige.

En dat is allemaal alleen daarom, omdat hij zich niet met een gemeenschap verbond, het leed van een gemeenschap niet leed - daarom kan hij een beloning en het tot rust komen van een gemeenschap niet bereiken en zien, hij kan de weegschaal van een gemeenschap niet naar de kant van een beloning en verdiensten doen neigen, en een voldoening zien, een beloning van een gemeenschap. En daarom kan hij nooit de trap van een rechtvaardige bereiken.

Enfin: indien een mens zich met een gemeenschap verbindt, dan wordt hij waardig geacht om het tot rust komen, een genieting van een gemeenschap te zien, d.w.z., hij kan het terugkeren uit liefde bereiken, het een eeuwige terugkeren, omdat hij kan zichzelf en de hele wereld naar de kant van de weegschaal van verdiensten doen neigen, want hij ziet in het heden, hoe al het lijden van de hele wereld van de Schepper, vóórdat hij terugkeerde, na zijn terugkeren in een gigantisch licht verandert, welk licht op al het leed zal neerdalen, dat hij tijdens een verborgenheid doorgemaakt had.

En daar heeft de mens krachten voor om in te zien, omdat hij alle misstappen en het leed van de hele wereld kent. Daarom verkrijgt degene, die met een gemeenschap lijdt, alle nodige gevoelens, het leed, waarin hij vervolgens met name genietingen gewaarwordt, - en juist dat heet het bevatten van het toekomstige zaligmaking van een gemeenschap.

Hieruit wordt het beter zichtbaar, dat zondaars, middelmatigen, rechtvaardigen - deze toestanden komen bij één mens beurtelings: vóór het terugkeren - dan is hij een zondaar, na het terugkeren uit angst - dan is hij een middelmatige, na het terugkeren uit liefde - dan is hij rechtvaardige.

129

Uit al het bovenstaande vloeit uit, dat er geen enkele persoon, die in deze wereld geboren wordt, die deze drie hoedanigheden beurtelings niet zou moeten doorlopen: een zondaar, een middelmatige en een rechtvaardige. Eenieder van degenen, die op deze aarde geboren wordt, dient ze door te lopen, en bestaat er geen mens, die direct met de eigenschappen van een middelmatige of een rechtvaardige geboren zou worden.

En zij heten eigenschappen, omdat zij van de eigenschappen van het bevatten van het bestuur van de Schepper uitgaan. Daarom wordt een zondaar of een rechtvaardige volgens een gewaarwording bepaald, hoe de mens het bestuur van de Schepper, de houding van de Schepper ten aanzien van de wereld, gewaarwordt.

Daarom is het gezegd door de wijzen (tr. Sota 8): “In die mate, waarin de mens zich meet, wordt hij gemeten”: een mens kan veel leren, bidden en vasten, maar indien hij in zijn hart voelt, dat de Schepper zich tot hem slecht verhoudt, dan heet hij zondaar, en hij kan niet veel leren, niet veel bidden, maar hij is blij, terwijl hij de houding van de Schepper ten aanzien van hem als zodanig gewaarwordt, heet hij rechtvaardige - naar datgene, hoe de mens de Schepper noemt, zo heet ook de mens.

Omdat degenen, die het verborgen bestuur van de Schepper gewaarworden, en Zijn goed bestuur niet inzien, en vandaar klachten ten aanzien van de Schepper hebben voor het feit, dat zij van Hem datgene niet ontvangen, wat zij wensen - en datgene, wat de mens wenst maar niet heeft - deze gewaarwording in het hart is juist de klacht op de houding van de Schepper tot hem, door deze gewaarwording in het hart zegt de mens, dat de Schepper is niet barmhartig met hem en daarom is hij niet tevreden en verdrietig.

Zij, die het bestuur als slecht, als zondig gewaarworden worden in hoedanigheid van zondaar bepaald: niet-volledige zondaar van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper of een volledige zondaar van een dubbele verborgenheid van de Schepper. Degene, die in de Schepper in het geheel niet gelooft, heeft generlei klachten ten aanzien van de Schepper.

Maar hij, die in de Schepper gelooft, heeft klachten op Hem voor het feit, dat hij datgene wat hem toekomt niet ontvangt. En hij heet zondaar, omdat hij voelt, dat de Schepper zich tot hem niet zodanig verhoudt, zoals Hij, naar zijn mening, zich dient te verhouden.

Om de Schepper in zijn hart niet te beschuldigen, dient een mens naar allerlei rechtvaardigingen en middelen te zoeken, zowel in zichzelf, als in de omgeving, alles, wat hij maar in staat is te doen, om in vreugde te blijven. Omdat de hele grondslag van het jodendom is het vertrouwen in de Schepper. En indien dit vertrouwen er is, dan verlaat de vreugde en het geluk de mens niet.

Indien onafhankelijk van zijn toestand kan een mens door inspanningen zijn vreugde, zijn geluk bereiken en in zijn hart zeggen, dat de Schepper rechtvaardige is en Zich tot hem alleen maar door het goed doen verhoudt, dan heet die mens rechtvaardige. De mens oordeelt over de Schepper en Zijn bestuur naar zijn begrijpen hoe dit bestuur over hem en de hele wereld dient te zijn.

Door zich slecht te voelen en door het voelen, dat deze gewaarwordingen hij van de Schepper ontvangt, wordt de mens als zondaar bepaald. Maar indien hij beweert, dat ook de hele wereld zich in het lijden bevindt als gevolg van het slechte bestuur van de Schepper, dan wordt hij een nog grotere zondaar geacht.

En indien de Schepper om raad zou vragen, hoe men de wereld bestuurt, dan zou hij hem aanraden om zich beter tot de wereld te verhouden, dan het hem lijkt, dat de Schepper zich tot de wereld nu verhoudt. In het algemeen, begrijpt eenieder beter dan de Schepper, hoe onze wereld eruit dient te zien en hoe het hoge bestuur dient te zijn. En de reden is alleen in de verborgenheid van het ware bestuur van de Schepper over de wereld.

Daarom heten degenen, die het bestuur van het verborgen gezicht van de Schepper bevatten, zondaars. En aangezien hij noemt zichzelf uit de diepten van zijn eigen gewaarwordingen zondaar, omdat deze naam alleen van datgene afhangt, wat de mens in zijn hart gewaarwordt en hangt in het geheel niet van af wat hij met zijn lippen of zelfs in gedachten uitspreekt.

Indien een mens zich slecht, onzeker voelt, kan hij niet in vreugde verblijven (vreugde - dat is een gewaarwording waarmee een mens zou wensen om zijn heel leven te blijven), dan hangt het helemaal niet van zijn woorden of zelfs indien hij de Schepper met zijn verstand rechtvaardigt.

Immers het rechtvaardigen van het bestuur van de Schepper gaat van gewaarwordingen in gevoelens en pezen uit, welke kunnen tegen zichzelf door het geweld niet liegen, zoals met ons het geval is. Daarom doet degene, die zich in een verborgenheid van de Schepper bevindt, zichzelf en de hele wereld naar de weegschaal van een bestraffing neigen, omdat het dunkt hem, dat de hele wereld hetzelfde slechte bestuur gewaarwordt, als hij, en hij is er niet mee eens om in zijn gewaarwording voortdurend te blijven.

130

Maar degene, die het bestuur van de Schepper in het opengaan van Zijn gezicht in de eerste trap bevat en gewaarwordt, welke het terugkeren uit angst heet, wordt in de hoedanigheid van een middelmatige bepaald, omdat zijn gewaarwordingen tweeën verdeeld worden. Deze twee heten twee weegschalen: immers na het opengaan van het gezicht van de Schepper en een toestand van “je wereld zal je nog tijdens je leven zien” te hebben bevat, bevat hij vanaf dat moment en verder het bestuur van de Schepper als goede, en daarom verkrijgt hij de kant van de weegschaal van verdiensten, omdat hij beweert door zijn gewaarwording, dat de Schepper rechtvaardige is en daarom wordt zelf zo genoemd, daar hij het bestuur van de Schepper zo noemt.

Maar alle bittere kwellingen, die in zijn gewaarwordingen uit vorige bittere dagen in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper afgedrukt waren, d.w.z., vóórdat hij het terugkeren uit angst bereikte, bleven als het ware vorige en heten de weegschaal van beschuldigingen, wanneer hij de Schepper beschuldigde, terwijl hij materiële, lichamelijke of geestelijke kwellingen gewaar werd.

En daar hij deze twee weegschalen heeft, één tegenover de ander - staat voor hem vóór zijn terugkeren de weegschaal van beschuldigingen, en vanaf het moment van het terugkeren en verder staat vóór hem de weegschaal van verdiensten, bevindt hij zich op het moment van het terugkeren tussen verdiensten en beschuldigingen en heet daarom “middelmatige”.

131

En degene, die de 2e trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig bevonden wordt, wanneer zijn opzettelijke overtredingen in verdiensten veranderen, wordt geacht, als degene, die de weegschaal van beschuldiging deed neigen naar de kant van verdiensten, d.i., al het leed, dat in zijn gewaarwordingen in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper veranderden nu in de weegschaal van verdiensten, omdat alle kwellingen van het verleden in een gigantische genieting veranderen, en hij heet rechtvaardige, want hij gewaarwordt als zodanig het bestuur van de Schepper.

132

De hoedanigheid van een middelmatige manifesteert zich in de mens soms zelfs tijdens zijn bevinding in een verborgenheid van de Schepper, wanneer hem het licht van de zekerheid in het bestuur van de Schepper opengaan, als gevolg van zijn grote inspanningen in het geloof in de Schepper en in een beloning en bestraffing. Dan wordt een mens in een bepaalde mate waardig geacht om de Schepper te gaan gewaarworden, het aan hem opengaande gezicht van de Schepper te gaan zien, zoals een middelmatige, d.w.z., hij voelt, dat vanaf dit moment en verder hij rechtvaardige zal zijn en tot de Schepper zal naderen. Maar hij is niet in staat om in deze hoedanigheid stand te houden, omdat dit alleen als gevolg van het terugkeren uit angst mogelijk is.

133

Maar men dient tevens te weten, dat men over de vrijheid van de wil alleen in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper kan spreken. Maar dat wil niet zeggen, dat nadat hij het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig bevonden werd, hoeft men generlei inspanningen al te leveren en er is geen plaats voor het werk van de mens in het vervullen van de Tora en Voorschriften.

Juist omgekeerd: het echte werk in de Tora en Voorschriften in de nodige vorm begint juist nadat de mens het terugkeren uit liefde voor de Schepper waardig is bevonden, omdat pas dan kan hij zich met de Tora en Voorschriften met liefde en angst bezighouden, zoals ons namelijk voorgeschreven is (tr. Brachot 61): “Ik schiep de wereld voor volmaakte rechtvaardigen”.

Dat is te vergelijken met een koning, die uit al zijn onderdanen de meest trouwen en de meest hem liefhebbenden wenste uit te kiezen, om zich met hen in zijn paleis om te ringen.

Hij zond zijn renboden over het hele koninkrijk om aan te kondigen, dat degenen, die aan een bijzonder innerlijk werk voor de koning wensen te werken, dienen in het paleis te verschijnen. Maar om aan het licht te laten komen wie hem toch daadwerkelijk liefheeft, plaatste hij op wegen, die aan het paleis leidden wachtposten en beval de wachters om degenen die dat wensen in verwarring te brengen, door hen uit te leggen, dat het niet de moeite waard is om in het paleis van de koning te werken en op allerlei manieren hen af te doen schrikken.

Natuurlijk, toen alle onderdanen van de koning over een zulke mogelijkheid hoorden, terstond stormden zich naar het paleis af, maar de strenge wachters op wrede manier duwden hen weg. En toch konden velen tot het paleis van de koning naderen, waarbij zij naar de afschrikkingen en overtuigingen van de wachters ten aanzien van het werk in het paleis niet luisterden. Maar de wachters, die bij de poorten van het paleis stonden, waren nog wreder en stonden hen niet toe om zelfs tot de poorten te naderen, terwijl zij degenen, die dat wensten, op grove wijze wegduwden.

En alleen de bijzonder koppigen, bleven doorgaan met hun pogingen om tot de koning door te dringen, terwijl zij onder druk van wrede wachters naar achteren werden gedrukt en dan, in hun poging om de koning te bereiken, opnieuw aanvielen. En zo duurde het velen jaren in pogingen om het paleis te bereiken en in het wijken onder overtuiging van wachters, dat het niet de moeite waard is om in het paleis van de koning te werken - totdat zij verzwakt en teleurgesteld werden.

En alleen aan de bijzonder sterken van geest, het geduld waarvan hen toeliet om hun pogingen voort te zetten, overwonnen de wrede en slinkse wachters, - zij deden de poorten open en zij waren terstond waardig bevonden om de koning zelf te zien, die aan eenieder van hen een passende functie gaf.

En hoefden vanaf die tijd natuurlijk al niet meer met wachters te maken hebben, die hen zou afschrikken, in verwarring brengen en bedreigen, die hen zoveel kwellingen gedurende vele jaren bezorgden, toen zij naar de ingang van het paleis zochten, en met niets terug moesten keren, omdat zij nu waardig bevonden waren om de koning zelf binnen het paleis te dienen.

Zo ook gebeurt met de volmaakte rechtvaardigen: de vrijheid van de wil, die in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper zich voordeed, heeft natuurlijk geen plaats vanaf het moment van het opengaan van het gezicht van de Schepper, wanneer de poorten voor het bevatten van het open bestuur opengingen.

Hoe werd dan in het 4e deel van “Kabbala. Geheime Leer” beschreven, dat de mens beweegt zich als het ware binnen de werelden ABaJ”A en altijd denkt en handelt volgens dat geestelijk niveau, waarop hij zich bevindt en niet in staat is om anders te denken.

Het werk in de toestand van een verborgenheid van de Schepper, wanneer het egoïsme van de mens onophoudelijk in opstand tegen hem kwam, waarbij het hem van zijn toenadering tot het paleis wegduwde, - dit werk heeft natuurlijk geen plaats in de toestand van het opengaan van het gezicht van de Schepper, maar er is een echt werk direct voor de Schepper, wanneer men begint om langs die vele trappen van de ladder op te stijgen, die op de aarde staat, maar die de hemel bereikt, in overeenkomst met datgene, wat gezegd is: “Rechtvaardigen stijgen van kracht tot kracht op” en “Elke rechtvaardige datgene benijdt, wat aan een ander is toegekomen”, wanneer dit werk hen voorbereidt voor de zeer gewenste Schepper, zodat in hen het plan van de Schepper in de schepping in vervulling zou gaan, welk plan als het vergenoegen van schepselen bepaald wordt, volgens de eigenschap en de grootsheid van de Schepper.

134

Je dient de hoogste wet te kennen: het onthullen van wat dan ook kan alleen in die plaats zijn, waar zijn verborgenheid plaatsvond.

Zoals in onze wereld een verborgenheid is vóór het onthullen, een spruit komt alleen daar uit, waar die gepland was en waar het zaaisel verging, zo ook in geestelijke processen het geval is: een verborgenheid en een onthulling een gemeenschappelijk verband hebben, zoals een pit en het licht ermee verbonden: zonder pit kan olie niet branden.

Dat komt, omdat in een verborgenheid, wanneer die tot zijn correctie aankomt, het licht onthuld wordt, dat tot een vorige verborgenheid toebehoorde. Daarom is een verborgenheid de reden, die het onthullen in het leven roept en een verschijnende onthulling is met zijn vorige verborgenheid als een vlam met een pit verbonden.

Degene, die naar het geestelijke verheffen streeft, dient zich dat onophoudelijk te herinneren. Het is gezegd: “Voordelen van het licht worden uit de duisternis onthuld”, omdat het onmogelijk is iets te begrijpen, indien men eerst het tegengestelde niet bevat, want datgene, wat men aan het bevatten zijn, brengt altijd het begrijpen van het tegengestelde met zich mee.

Daarom, indien de mens iets wenst te bereiken, te beseffen, te gaan voelen, dient hij voor alles het tegengestelde van datgene te bevatten, wat hij zoekt, en naar mate het onthullen van het tegengestelde, bevat hij wat hij wenst - zoals bijvoorbeeld, bitter en zoet, haat en liefde, dorst en het lessen ervan. Daarom kan de mens de liefde voor de Schepper, de wens om met Hem samenvloeien, niet bereiken, vóórdat hij de toestand van het afscheid en verwijdering van de Schepper zal gaan haten.

Daarom dient hij te begrijpen, waarvan hij verwijderd is, wat hem door deze verwijdering ontzegd wordt, als gevolg waarvan in hem een wens ontstaat om zijn toestand te gaan corrigeren, omwille van een toenadering. D.w.z., hij dient duidelijk datgene te beseffen, wat hij kwijt is als gevolg van zijn verwijdering van de Schepper. Een beloning van een toenadering en het verlies van het zich verwijderen worden in leed en genietingen gemeten.

In de mate van een gewaarwording van kwellingen, verwijdert de mens zich en haat hun bron, omdat hij haat natuurlijk het leed. D.w.z., de maat van het lijden bepaalt de maat van inspanningen van de mens, zijn pogingen om een manier te vinden om zich van de bron van zijn leed te bevrijden.

De maat van haat bepaalt de maat van het zich verwijderen van de bron van het lijden. Tevens dient hij te weten, wat betekent het toenaderen tot de Schepper, het samenvallen van eigenschappen met Hem, d.i. de eigenschappen van de Schepper, waar hij dient naar te streven en te bereiken. En daardoor zal hij ook te weten komen, wat het verwijdering qua eigenschappen betekent.

Hoewel het gezegd is, dat de Schepper absoluut goed is, maar de mens ziet dat niet, terwijl hij het slechte bestuur gewaarwordt, terwijl hij in zijn hart de Schepper verwijt - hij heet zondaar. Wanneer hij gewaarwordt, dat de Schepper aan allen alleen het goed geeft, rechtvaardigt hij Zijn daden - hij heet rechtvaardige.

Daarom, door het leed te gewaarworden, verwijdert de mens zich natuurlijk van de Schepper, omdat het door hem ondervonden leed zelf roept in zijn hart haat voor de Schepper op. Het is de Tora verborgen licht vormt in de mens geleidelijk een gewaarwording van kwellingen vanwege zijn verwijdering van de Schepper en een haat voor die verwijdering. D.w.z., hij begint geleidelijk de reden van zijn verwijdering van de Schepper te beseffen.

De mens dient te geloven, dat het bestuur van de Schepper goed is, en hijzelf bevindt zich, gezien zijn egoïstische eigenschappen, in een verwijdering van de Schepper en daarom gewaarwordt leed in plaats van genietingen, welke de Schepper wenst hem te geven. Vervolgens, wanneer de mens begint te begrijpen in hoeverre hij van zijn toenadering tot de Schepper wint, begint hij naar een samenvloeiing te streven. Vandaar, dat elke gewaarwording juist het aan zichzelf tegengestelde aan het licht brengt.

Elk leed, droefgeestigheid, het neerdalen in egoïstische, lage wensen, wordt al als het gevolg van het verwijderen van de Schepper beseft, en hij bevat de winst uit het toenaderen en evalueert zijn verband met de Schepper. Juist het leed, nu al als gevolg van het verwijderen van de Schepper beseft, spoort de mens aan om een verwijdering, d.i. zijn egoïsme, als gevolg van zijn verwijdering te haten.

Uit het leed wordt een genieting geëvalueerd en begrepen. Maar vóórdat hij zelf het bestuur van de Schepper als goede zal zien, is er geen andere weg, dan daarin te geloven, ondanks al het leed. Daarin te geloven, dat het leed hem voor zijn voortgaan gezonden wordt.

En daarom is het gezegd (p. 17): “Rechtvaardige zal door zijn geloof leven”, d.w.z., alleen daarop dient de mens zich te concentreren - de Schepper te verzoeken om krachten te geven om in weerwil van kwellingen, in weerwil van datgene, wat zijn lichaam weet.

De inspanningen in het geloven doen in de mens de haat voor verwijdering ontstaan. Het onderscheid tussen het geloof en kennis (gewaarwordingen) bestaat daarin, dat de kennis zelf in afdoende om een handeling te verrichten. Het geloof - dat is slechts een verstandelijke overwinning van kennis, het vermogen om tegen zichzelf te zeggen, dat het voordelig is om tegen kennis te werken.

Daarom is het geloof alleen dan werkzaam, indien het groter dan kennis is, en daarom dient hij aan zijn geloof onophoudelijk te werken. Vandaar, dat alle kwellingen van de mens in deze wereld niet meer zijn, dan voorafgaande aan echte kwellingen, waarzonder zal de mens het geestelijke niet kunnen bereiken.

En echte kwellingen - dat zijn kwellingen van de mens uit het feit, dat hij de Schepper verwijt in zijn hart voor het slechte bestuur en verzoekt de Schepper om hem een zulk geloof te geven, waarbij hij, in weerwil van leed in zijn hart, niet slecht over Zijn bestuur zal kunnen spreken.

135

Het is gezegd, dat de hele Tora - dat zijn namen van de Schepper. Maar dat is in het geheel niet begrijpelijk, immers wij vinden in de Tora vele grove woorden en namen van bekende zondaars, zoals Farao en Bil’am, dingen die verboden zijn, het onreine, verwensingen, e.d. Hoe kan men dan begrijpen, dat het allemaal namen van de Schepper zijn?

136

Om dat te begrijpen, dient men te weten, dat de wegen van de Schepper niet op die van ons gelijken, omdat onze weg gaat uit een onvolmaakte uit, van beneden, en zet zich voort tot een volmaaktere, naar boven, terwijl de wegen van de Schepper zijn omgekeerd: van de volmaakte naar de onvolmaakte, van boven naar beneden.

Op de weg van Zijn neerdalen komen tot ons alle onthullingen, van de volmaaktheid naar de onvolmaaktheid: omdat eerst gaat van de Schepper zelf de absolute volmaaktheid uit, welke vervolgens neerdaalt, terwijl die door zijn eigenschappen van de Schepper verwijdert, door zich achtereenvolgens in te perken, langs de trappen van de werelden, totdat die zijn laatste toestand bereikt, de meest ingeperkte toestand, welke tot onze aardse, materiële wereld aan komt, - en dan wordt het ons hier, in onze wereld, onthuld.

Opdat wij, onvolmaakten en van de Schepper uiterst verwijderden, geestelijke trappen zouden kunnen bevatten, dient de Schepper een ladder te scheppen van het neerdalen van de volmaaktheid naar de onvolmaaktheid.

137

De hele Tora, waaraan geen grens is, welke uit de Schepper geschapen is en van Hem uitgaat, bevindt zich als zodanig vóór onze ogen in deze wereld, omdat de Schepper en de Tora - dat is hetzelfde.

Maar in de Tora van onze wereld is dat in het geheel niet zichtbaar, d.w.z., de mens kan TaNa”Ch en Talmoed leren en niet voelen, dat de Schepper van de wereld bestaat, aangezien bij ons de Tora en de Schepper twee categorieën zijn, en niet één. En zelfs meer dan dat, hoewel het is gezegd, dat de Tora - ons leven is, verandert degene, die zich ermee “lo liesjma” bezighoudt, hoewel hij daarin een grote kenner wordt, met ijver velerlei Voorschriften vervult, terwijl hij ertoe allerlei aanvullingen toevoegt, de Tora in het dodelijke gif.

Maar bij het ontstaan van de Tora, verscheen zij in de absoluut volmaakte vorm, als één geheel met de Schepper. En dat heet Tora van de wereld Atsieloet, waarover is gezegd (haKdamat Tiekoenej Zohar 3:2): “Hij, Zijn kracht en Zijn vaten - zijn één”, d.i. het Goddelijke.

Maar vervolgens daalde de Tora uit de Schepper neer en door haar neerdalen begrensde zij zich langs vele trappen, tot een toestand, waarin zij op de berg Sinai overhandigd werd, wanneer zij in die vorm opgeschreven werd, waarin wij haar in deze wereld zien, in bekledingen van grove omhulsels van onze materiële wereld - in moorden, stelen en andere overtredingen, die door ons in de Talmoed bestudeerd worden.

Maar alle woorden in de Tora zijn volkomen nauwkeurig. En hoewel in onze wereld “de Tora in de taal van de mens spreekt”, duidt elk woord een bepaald geestelijk begrip aan.

En daarom verliezen de geestelijke handelingen, het bestuur van de Schepper, welke met woorden uit onze wereld beschreven zijn, hun grootsheid niet, maar elk woord is een bevatting van een verrichting van de Schepper zelf, welke verrichting wordt door middel van het onthullen van dit woord bevat. Vandaar, dat alle woorden van de Tora de namen van de Schepper zijn.

En juist daarom, dat woorden van onze wereld Zijn verrichtingen het meest van alles verbergen, vindt via hen de meeste onthulling van de Schepper plaats!

138

Maar hoewel er een enorm verschil bestaat tussen bekledingen van de Tora in onze wereld en die in de wereld Atsieloet, blijft de Tora zelf, d.i. het licht in deze bekledingen, zonder enige verandering, zowel in onze wereld, als ook in de wereld Atsieloet, zoals is gezegd (Malachiem 3:6): “Ik verander Mijzelf niet”.

De ladder van het neerdalen, vertegenwoordigt trappen van een geleidelijke verwijdering van eigenschappen van de Schepper, welke trappen ook de werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja, Deze wereld heten, elke waarvan tevens uit 25 trappen bestaat. Deze trappen zijn namelijk bekledingen van het licht. In Deze wereld zijn bekledingen materieel, bijvoorbeeld, het voedsel. Er zijn bekledingen die toegestaan en die welke verboden zijn, zoals in het voedsel.

In een bekleding “geld” bestaat een verbod om te stelen. Er is een bekleding “eerbetoon” e.d. In deze materiële bekledingen bekleedt de Tora zich, maar de Tora zelf - dat is het licht van de Schepper: de Schepper bekleedt zich in de Tora, in verschillende bekledingen, en het hele verschil bestaat alleen in hen, alleen ten aanzien van de mens, die deze bekledingen bevat.

Bovendien, grove bekledingen van de Tora van onze wereld, van de wereld Asieja, veroorzaken op generlei manier gebrek aan het licht daarin, maar integendeel, zij zijn belangrijker aan het einde van de correctie, dan verfijnde bekledingen van de Tora in hogere werelden. En dat komt, omdat een verborgenheid is de reden voor een volgende onthulling.

Een verborgenheid zelf, nadat die gecorrigeerd wordt, wordt een onthulling, zoals een pit en het daarmee verbonden licht. en hoe meer een verborgenheid is, des te groter licht onthult hem. Daarom vernederen de grove bekledingen van de Tora in onze wereld op generlei manier de Tora ten aanzien van het licht, maar aangezien zij onthullen hem, zijn zij belangrijk als het licht, dat zich daarin bevindt.

Een verborgenheid, een niet-gewaarworden van de Schepper, verandert na zijn correctie zelf in een openbaring van de Schepper: een pit bevindt zich in olie en olie dient op te stijgen en hem door te drenken (of die zuigt olie en wordt ermee doordrenkt). Maar het vlam houdt zich niet aan olie vast, maar juist op een pit. Het blijkt dus, dat een pit is een bekleding op olie en, naar mate van de correctie van deze bekleding, het vlam brandt. En hoe dikker is een pit (hoe groter is een verborgenheid), des te grote licht kan die geven.

139

En daarmee (tr. Sjabbat 89:1) overwon Mosje de engelen in hun opmerking aan de Schepper: waarom overhandigt Hij de Tora aan een dermate lage schepping, als de mens. Waarop Mosje antwoordde: “Maar jullie hebben toch geen afgunst, geen egoïsme!” - aangezien een grotere verborgenheid, een plaats, waar het egoïsme zich bevond, een grote onthulling van het licht van de Schepper doet ontstaan, zijn de bekledingen van de Tora in de wereld van de engelen ontoereikend is, dat het grote licht, zoals bekledingen van de Tora in onze wereld, onthuld zou worden.

140

Dus er is generlei verschil tussen de Tora van de wereld Atsieloet en de Tora van onze wereld, maar het hele verschil bestaat alleen in uiterlijke bekledingen: in de wereld Atsieloet is de Schepper onthuld aan degene, die Hem gewaarwordt, verschijnt vóór hem die Hem bevat zonder bekledingen. Maar in omhulsels van de Tora, in bekledingen van onze wereld, verbergt de Schepper zich van de mens.

En volgens deze eigenschap van een verborgenheid van de Schepper in de Tora van onze wereld, heet de Schepper naar de naam “Leraar”, om te laten zien, dat zelfs voor degene, die een dubbele verborgenheid gewaarwordt, bekleedt de Schepper zich in de Tora als Leraar, en de Tora is de leer, maar de Tora is in grove bekledingen van onze wereld ingehuld, en daar deze bekledingen materieel zijn, bedekken en verbergen zij ook de Leraar, die daarin ingehuld en verborgen is.

Maar wanneer, als gevolg van het terugkeren uit liefde, de mens het opengaan aan hem van het gezicht van de Schepper, van de 4e trap van het bevatten van het bestuur, waardig geacht wordt, dan is over hem gezegd (Jesjajahoe 30:20): “Je Leraar zal zich niet meer verborgen houden en je ogen zullen Hem zien”, omdat vanaf dit moment en verder de bekledingen van de Tora verbergen de Leraar niet, maar integendeel, Hij onthult zich aan de mens voor eeuwig, omdat de Tora en de Schepper één zijn en als zodanig verschijnt zij aan de mens.

141

Hieruit zullen wij begrijpen, wat de wijzen zeiden (Talmoed Jeroesjalmie, Chagiega 81): “Verlaat Mij en de Tora vervul” - verlaat jullie vasten en geloftes, omdat jullie doen dat allemaal voor jezelf, maar vervult de Tora, omdat het licht dat in haar is, keert tot de Bron terug: in het zoeken naar het onthullen van de Schepper hadden mensen gevast en ondraaglijke geloftes op zich namen, omdat (Jesjajahoe 58:2) “nabijheid van de Schepper wensen zij”.

Daarom spreekt de Talmoed tegen hen namens de Schepper: “Verlaat Mij”, immers tevergeefs zijn jullie inspanningen, omdat Ik bevind Mij alleen in de Tora. Zo “vervult de Tora”, daarin zoekt naar Mij, en het licht, dat in haar is, zal jullie tot Mij terugbrengen, en jullie zullen Mij vinden” (p. 95, 103).

142

Pas nu, na datgene, wat hierboven uiteengezet werd, begrepen te hebben, zal je de kern van de wetenschap Kabbala een beetje begrijpen en je zal al niet meer vergissen, zoals de massa’s, die zich allerlei fantastische beelden van werelden en verrichtingen van kabbalisten voorstellen.

Weet, dat de Tora wordt in 4 categorieën ingedeeld, die de hele schepping in zich insluiten. Drie categorieën, die alles bevatten, die zich in onze wereld bevinden, heten “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL”, en de 4e categorie - dat zijn wegen van het bestaan van 3 delen, de wegen van hun onderhoud, gedrag, bestuur e.d.

143

Het uiterlijke deel van het bestaande - de hemel, aarde, zeeën e.d., die in de Tora beschreven worden, heten “WERELD”. Het innerlijke deel van het bestaande - de mens, dieren, vogels e.d., die in de Tora beschreven worden, welke zich in de “WERELD” bevinden, heten “ZIEL”.

Het inkleden van het bestaande in generaties heet “REDEN EN GEVOLG”. Het inkleden van al het bestaande (mens, dier, vogel e.d.) in het oorzakelijke verband heet “JAAR”. Tijd in het geestelijke begrijpen is een oorzakelijke ontwikkeling.

(Bijvoorbeeld, het inhullen in hoofden der generaties, vanaf de eerste mens tot Josjoea, die in het land Israël kwam, welke in de Tora beschreven worden, wanneer een “vader” als de reden bepaald wordt ten aanzien van een “zoon”, zijn gevolg).

Alle wegen van het bestaan van al het bestaande zowel van het uitwendige, als ook van het inwendige, hen vullende, de wegen van hun bestuur en gedrag in allerlei mogelijke omstandigheden, heten “HET BESTAAN VAN HET BESTAANDE”.

144

De vier werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja kwamen van boven naar beneden, één de ander, als een kopie van elkaar. Daarom onthult zich alles, wat zich in een hogere wereld bevindt, verplichtend in alle details in haar kopie in een lagere wereld.

Vandaar, dat alle categorieën “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” EN “BESTAAN VAN HET BESTAANDE” gaan van de wereld Atsieloet uit en verschijnen in al hun details, als een kopie, in de wereld Brieja, vervolgens in de wereld Jetsiera, daarna in de wereld Asieja, zodanig, dat alles in onze wereld bestaat eveneens uit deze 4 categorieën en wordt ook in die 4 ingedeeld, welke tot ons van de wereld Jetsiera neerdalen, waar, op zijn beurt, als een kopie uit de wereld Brieja is afgedrukt, waar, op zijn beurt, een kopie uit de wereld Atsieloet is afgedrukt, waar zich de bron van al het neerdalende in de werelden Brieja, Jetsiera en Asieja bevindt.

Vandaar, dat al datgene, wat in onze wereld verschijnt, onthult zich verplichtend aanvankelijk boven, in de wereld Atsieloet, waaruit het tot ons neerdaalt en aan onze gewaarwordingen blootgesteld wordt.

En daarover is het gezegd (tr. Choelien 7:2): “Er is geen zaadje beneden, waarboven een hoge kracht niet zou zijn, zijn ouders, de wortel, het lot en de bestuurder, welke hem slaat en zegt: “Groei!”. Maar het onderscheid tussen de werelden bestaat alleen in het materiaal van elke wereld. Er bestaat alleen de Schepper en iets, wat door Hem is geschapen, die “Ziel” heet.

Een ziel wordt in het materiële, fysiologische lichaam ingehuld in een zekere periode van haar bestaan en heet in een zulke vorm een mens. Een ziel gewaarwordt alleen de Schepper, en in die mate, waarin de Schepper zich aan haar onthuld wordt. Verschillende maten van een gewaarwording van de Schepper heten werelden. D.w.z., er is niet behalve de Schepper, en indien er over iets gesproken wordt, dan dient men aan te wijzen, ten aanzien van wie wordt het gezegd, wie dat gewaarwordt.

Een wereld wordt als een bepaald beeld van een gewaarwording van de Schepper bepaald, welk beeld bij eenieder ontstaat, die dit geestelijk niveau bereikt. D.w.z., eenieder, die een bepaalde correctie van zijn egoïsme verricht, bevat dezelfde gewaarwording van de Schepper, welke gewaarwording wereld Asieja, Jetsiera, Brieja of Atsieloet heet.

Dat is te vergelijken met het geval in onze wereld, wanneer alle mensen, die één plaats bereiken, ziet terstond hetzelfde beeld en alleen in een zulk geval begrijpen, waarover degenen, die daar geweest waren, spreken.

145

Als gevolg van het inhullen van de Tora in 4 materiële categorieën (“WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” en “BESTAAN VAN HET BESTAANDE”) van onze wereld, verschijnen voor ons alle verboden van de open Tora, waarin de Schepper zich bekleedt.

Hoewel de Schepper en de Tora één en hetzelfde zijn, maar de bekleding van de Schepper zodanig is, dat Hij in materiële bekledingen van deze wereld van ons volkomen verborgen is. Bekledingen van de Schepper in dezelfde 4 categorieën in drie, hogere werelden Jetsiera, Brieja en Atsieloet, heten “Wetenschap Kabbala”.

146

D.w.z.., de wetenschap Kabbala en de open Tora - dat is één en hetzelfde. Maar wanneer de mens van een verborgen gezicht van de Schepper ontvangt, wanneer de Schepper zich in de Tora verborgen houdt, dat heet dat, dat de mens zich met de open Tora bezighoudt - de Tora is open, en de Schepper is verborgen, de Schepper is de Tora niet zichtbaar, d.w.z., hij is niet in staat om het licht van de Tora van de wereld Jetsiera te ontvangen en laat staan uit hogere werelden.

Het gezicht van de Schepper - dat is het uitgieten op de mens van een genieting, voorspoed, zekerheid en liefde. Indien een mens dat niet gewaarwordt, dan wordt zijn toestand als een verborgenheid van de Schepper van hem bepaald.

Maar wanneer een mens het bevatten van het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, dan begint hij zich met de Kabbala bezig te houden, omdat de bekledingen van de open Tora verdwenen, en de Tora zijn Tora is geworden (welke Tora de Tora van de wereld Asieja is geweest) de Tora van de wereld Jetsiera, die de wetenschap Kabbala heet.

De Schepper verborg zich in de Tora, en nu onthulde Hij zich daarin, waardoor de mens gewaarwordt, dat de Tora en de Schepper één en hetzelfde zijn. maar zelfs nadat hij de Tora van de wereld Atsieloet bevat, ziet hij, dat de letters van de Tora veranderen niet, maar blijven dezelfde, als in de Tora van de wereld Asieja.

En dezelfde bekledingen van de open Tora, dezelfde letters en zulke begrippen als verbod, toestemming, moord, heterdaad, alle materiële bekledingen, verhelderden zich en in zuivere geestelijke bekledingen veranderden.

En in dezelfde mate als deze letters de Schepper vroeger verborgen, gewaarwordt hij met behulp daarvan de Schepper, zoals is gezegd: “…en je Leraar zal zich niet meer van je verbergen”, omdat zij zich verenigden, de Schepper, die in de Tora van de wereld Atsieloet bekleedt, de levenskracht van de Tora van de wereld Atsieloet en bekledingen van de Tora van de wereld Atsieloet.

Daarom, wanneer de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper aan hem bereikt, dan schijnt hem in dezelfde letters het hoge licht van een genieting van de absoluut goede Schepper, dat het onthullen van de Schepper heet (gieloej Elkoeto) of het hoge licht (roeach hakodesj).

147

De open Tora zelf wordt de verborgen Tora, die Kabbala heet: wanneer de mens zich nog in de toestand van de verborgenheid van de Schepper bevond, verborgen de letters en bekledingen van de Tora natuurlijk de Schepper van hem, d.w.z., hij werd niet gewaar, dat de Schepper verkoos hem, dat de Schepper hem liefheeft, dat de Schepper hem het absolute goed en een genieting zendt, dat hij zich in zijn meest volmaakte toestand bevindt, maar hij werd allerlei kwellingen, angsten, onzekerheden, gewaar, en kon de Schepper voor Zijn absoluut goede bestuur niet danken, en daarom zondigde hij in zijn opzettelijke en onopzettelijke overtredingen, waardoor hij zich onder druk van een bestraffing, grove bekledingen van de Tora bevond, zoals onreinheid, een verbod, e.d.

Maar nadat hij het bevatten van het open bestuur en het terugkeren uit liefde waardig bevonden werd, veranderden al zijn zonden, zowel opzettelijke als misstappen, in verdiensten, en grove en bittere bekledingen, die opzettelijke of onopzettelijke overtredingen waren, zich in het licht, in het Voorschrift en een beloning inkleedden, omdat deze bekledingen in verdiensten veranderden, aangezien zij zelf nu die bekledingen zijn, die van de wereld Atsieloet of Brieja neerdalen: grove bekledingen, welke zonden heten, veranderden in verdiensten, vervulde Voorschriften, d.w.z., zij bevrijdden zich van bekledingen van de wereld Asieja en bekledingen van de wereld Atsieloet of Brieja verkregen. En een gewaarwording van de Schepper, het onthullen van de Schepper tijdens het vervullen van Voorschriften, heet “Wetenschap Kabbala”, en alle onreine woorden van de Tora, zoals Farao, Lavan, Esav e.d., werden namen van de Schepper (zoals zondigen door Voorschriften), en deze bekledingen verbergen de Leraar niet, maar integendeel, “…je ogen zullen de Leraar zien”.

Dus, er is generlei verschil tussen de Tora van de wereld Atsieloet en de Tora van onze wereld, d.w.z., tussen de wetenschap Kabbala en de open Tora, en al het verschil is alleen ten aanzien van de mens, die zich met de Tora bezighoudt: twee personen die in dezelfde taal en in hetzelfde boek leren bevatten de Tora eenieder op zijn eigen manier, voor de ene kan het de wetenschap Kabbala zijn en de Tora van de wereld Atsieloet, en voor een ander - de Tora van de wereld Asieja, de open Tora.

Immers vóór het terugkeren van de mens bevindt hij zich onder het verborgen bestuur, hij gewaarwordt de Schepper niet en al zijn verrichtingen verbergen de Schepper. Maar na het terugkeren, in dezelfde open letters bestaat een onthulling van de Schepper. En dat heet de geheime Tora of de Kabbala.

148

Hieruit zullen wij begrijpen, in hoeverre de grote wijze Gaon mie Vilno (AGR”A) gelijk had, toen hij aan de zijkanten van zijn gebedsboek, in de zegening op de Tora schreef: “Laten wij allemaal Uw naam kennen en Uw Tora omwille van U leren!”, dat degene, die begint, begint de geheime Tora te bestuderen, d.i. de open Tora van de wereld Asieja, die geheime is, omdat de Schepper is daarin absoluut verborgen.

En vervolgens komt hij tot de Tora die meer open is, die “remez” - toespeling heet, en welke met de Tora van de wereld Jetsiera overeenkomt, en vervolgens bereikt hij de gewone Tora “psjat”, omdat de Schepper bevrijdt zich van al Zijn bekledingen, afdekkingen ten aanzien van de mens en verschijnt vóór de mens direct Zelf in een onthulde vorm, niet in bekledingen van onze wereld of andere, hogere werelden ingehuld, waarachter Hij zich eerder verborgen hield.

Maar in het boek “Siach Ietschak” vraagt hij: “Waarom is eerst “zij, die Uw naam kennen” geschreven, en daarom is het gezegd “Uw Tora te leren”? Immers aanvankelijk dient de mens “liesjma” te leren, en daarna bevat hij de geheimen van de Tora, de namen van de Schepper?

De volgorde van het bevatten van de Tora is niet zodanig, als het aangenomen is te denken: psjat-remez-droesj-sod, maar omgekeerd: met begint met het geheime, die “zij, die Uw naam kennen”, en komt tot het onthullen van de eenvoudige, de ware betekenis. Dus, onder het geheim wordt bedoeld, dat de Schepper het geheim is, omdat Hij niet gewaargeworden wordt door degene, die de Tora bestudeert, hoewel het gezegd is, dat de Schepper is overal en vult met zich alles, maar dat het een geheim voor de mens is.

Vervolgens komt een toespeling, wat betekent, dat de Schepper zich aan de mens alleen als een toespeling onthult. En daarna komt droesj, omdat in de mens een eis (driesja) tot de Schepper ontstaat. En pas dan bereikt de mens psjat, de eenvoudige betekenis van de Tora - hij bevat de Schepper en het doel van de Schepping evident.

149

Nu zullen wij de eigenschappen van de 4 reine werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja begrijpen, alsmede de 4 onreine werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja, die tegenover elkaar staan. Deze 4 werelden zijn met de 4 trappen van het bevatten van het bestuur van de Schepper verbonden (p. 45) en de 4 trappen van de liefde (p. 70-73). Door de Schepper is slechts één [ding] geschapen - de wens om te genieten, die het egoïsme, het kwaad, het slechte beginsel, de Farao, de Slang, e.d. heet.

De mens is zodanig geschapen, dat hij uit deze wens bestaat en uit een in hem ingevatte wens, een altruïstische wens, die aan hem door de Schepper gegeven is, juist als een mogelijkheid voor de correctie van het egoïsme. Door zichzelf geleidelijk te corrigeren, de mens geestelijk tot de Schepper nadert.

De maat van de correctie of de trap van het naderen tot de Schepper heten sfira - delen van een geestelijk object, een partsoef is een geestelijk object, dat uit 10 sfirot bestaat, olam - is een wereld, een geestelijk complex, dat uit 5 partsoefiem bestaat.

Daar zijn dat allemaal niet meer dan maten van de correctie van de mens en alles zich binnen de mens bevindt, zijn eigenschappen vormt, juist daarom heten de sfirot MIEDOT - eigenschappen. De Kabbala vertegenwoordigt de door de Schepper geschapen wens als een geestelijk lichaam van de mens, en zijn gecorrigeerde eigenschappen als organen van dit lichaam.

Daarom noemt de Kabbala eigenschappen van de mens met namen van onze fysiologische organen: Chessed - rechte hand, Gvoera - linke hand, Tieferet - lichaam, Netsach en Hod - overeenkomstig rechte en linke been, Jessod - geslachtsorgaan, Malchoet - voeten. De drie eerste sfirot: Kether - het deel van de Schepper in de mens, Chochma - merg, Biena - hart, worden een hoofd van een geestelijk object ofwel partsoef genoemd.

150

Twee eerste trappen van het bevatten van het bestuur, de trappen van het verborgen bestuur - beide behoren tot de wereld Asieja. Daarom is het in het boek van AR”I “Ets Chaim” (48:83) aangewezen: “De wereld Asieja is hoofdzakelijk kwaad, en zelfs een weinig goeds, dat in haar is, is met het kwaad vermengd, zonder onderscheid tussen hen”: uit de eenvoudige verborgenheid van de Schepper volgt, dat de wereld Asieja is hoofdzakelijk kwaad, immers zo gewaarworden hun leed degenen, die het verborgen bestuur bevatten. En uit de dubbele verborgenheid van de Schepper volgt, dat zelfs die kleinigheid van het goede, die in de wereld Asieja bestaat, is met het kwaad vermengd en is onherkenbaar.

De eerste opengaan van het gezicht van de Schepper wordt als “de wereld Jetsiera” bepaald en daarom in “Ets Chaim” is het gezegd, dat “de wereld Jetsiera half goed en half slecht is”: wie het eerste opengaan van het gezicht van de Schepper bevat, de eerste trap van de afhankelijke liefde, die het terugkeren uit angst heet, heet “middelmatige”, en hij zelf half schuldig en half verdienstelijk is.

Wanneer de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, gewaarwordt hij, dat de Schepper al Zijn schepselen alleen met een genieting vult, en tevens gewaarwordt hij een enorme genieting uit het vervullen van Voorschriften en een bittere bestraffing uit het zondigen, waardoor hij voor het zondigen als voor een vlam vreest.

Daarom heet een zulke toestand van de mens, zijn geestelijk niveau, het terugkeren uit angst: hij vervult de Voorschriften noodgedwongen, aangezien een genieting dwingt hem ertoe, en daarom heet deze trap een afhankelijke liefde, wat betekent, dat hij liefheeft voor het feit, dat hij ontvangt.

Zoals boven reeds gezegd is, hierin zijn er twee verschillen:

a) in het verleden veroorzaakten zij elkaar leed, en vervolgens, door wederzijds goed te doen, riepen zij een wederzijdse liefde op;

b) zij gaven aan elkaar alleen maar genietingen. Degene, die het terugkeren uit angst bereikt, gewaarwordt een genieting in de Tora en Voorschriften, maar daarvóór werd hij het leed gewaar en daarom had aanspraak op de Schepper - als gevolg daarvan bestaat er een indeling in een tijd “vóór” en “na” - “half schuldig en half verdienstelijk”.

D.w.z., wanneer de mens het ontvangen van een ziel uit de wereld Jetsiera bereikt, dan bereikt hij het terugkeren uit angst of men kan zeggen omgekeerd: wanneer de mens het terugkeren uit angst bereikt, heet dat, dat hij een ziel uit de wereld Jetsiera bevat, welke ziel daar “half goed en half kwaad” is.

De tweede trap van de liefde is ook een afhankelijke liefde, maar als reeds generlei herinneringen aan het ondervonden leed zijn, en de derde trap van liefde is de eerste trap van een onafhankelijke liefde - beide worden zij als “de wereld Brieja” bepaald.

Wanneer de mens het terugkeren uit liefde bereikt, worden zijn opzettelijke overtredingen en alle slechte gedachten, die bij hem in de toestand van de verborgenheid van de Schepper en het zondigen geweest waren, gecorrigeerd en in verdiensten veranderd - dat is te vergelijken aan geliefden, die nooit elkaar enig leed veroorzaakten, elkaar altijd liefhadden en waren trouw aan elkaar (p. 105-109).

Wanneer de mens deze twee trappen van liefde bereikt, ontvangt hij een ziel uit de wereld Brieja. Daarom wordt het in “Ets Chaim” gezegd, dat de wereld Brieja hoofdzakelijk goed is, en een weinig kwaad dat erin is wordt helemaal niet onderscheidbar.

En dat komt, omdat een middelmatige het vervullen van één Voorschrift bereikt en doet zichzelf en de hele wereld naar de kant van de weegschaal van verdiensten neigen, waardoor hij in de 2e trap van de liefde ook “hoofdzakelijk goed” genoemd wordt. En een weinig niet onderscheidbar kwaad in de wereld Brieja gaat van de 3e trap van de onafhankelijke liefde uit -hoewel hij zijn eigen weegschaal ook wel naar de kant van de verdiensten deed neigen, maar hij deed de weegschaal van de hele wereld nog niet naar de kant van de verdiensten neigen, waardoor juist nog een weinig kwaad overblijft, omdat de liefde is niet eeuwig.

Als gevolg van het terugkeren uit liefde, wordt de tijd vóór het terugkeren uit angst gecorrigeerd, hij wordt goed. En om te onderstrepen, dat er nog weinig kwaad is, is het gezegd, dat de meerderheid goed is.

Maar dat weinige slechte is volkomen niet onderscheidbar, omdat de mens generlei kwaad in het besturen van de Schepper over andere schepselen gewaarwordt. En alleen daarom, omdat hij de houding van de Schepper tot de hele wereld nog niet bevatte, doch alleen ten aanzien van zichzelf het bestuur als absoluut goede gewaarwordt. Maar wie weet, indien hij alle verrichtingen van de Schepper tot allen zou bevatten, dan zou hij ook het slechte zien, waardoor de grootsheid van de Schepper in zijn ogen zou vallen en zijn liefde zou verminderen, alleen uit het gebrek aan zijn bevatting bestaat dan een weinig van het onvoelbare kwaad.

De vierde trap van de liefde - dat is de onafhankelijke en eeuwige liefde. Die wordt als “de wereld Atsieloet” bepaald, zoals in “Ets Chaim” gezegd is, dat in de wereld Atsieloet generlei kwaad bestaat.

151

Hieruit zullen wij de definitie van de 4 onreine werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja (ABaJ”A) begrijpen, die zich tegenover de 4 reine werelden ABaJ”A bevinden, zoals is gezegd: “Dit tegenover dat schiep de Schepper”. De onreine krachten van de wereld Asieja worden door een verborgenheid van de Schepper bepaald, de dubbele en de eenvoudige, die in de mens heersen, waardoor zij hem oproepen, om alles op de weegschaal van beschuldigingen te doen neigen.

Zoals is gezegd (p. 150), dat de wereld Asieja is hoofdzakelijk slecht met een weinig goeds daarin. De twee trappen van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, wanneer de mens het goede bestuur niet gewaarwordt, heten “de meerderheid is slecht”, omdat de mens begrijpt, dat de Schepper zich anders tot hem dient te verhouden, hij is met het bestuur van de Schepper niet tevreden, er niet mee eens, dat het “absoluut goed voor allen is, zowel voor rechtvaardigen, als ook voor zondaars”. En een weinig goeds, dat in de wereld Asieja is, wordt niet gewaargeworden.

De onreine wereld Asieja is voortdurend werkzaam op de mens in zijn toestand van een eenvoudige of een dubbele verborgenheid en spoort hem aan om tegen het bestuur te denken, door allerlei verwarrende gedachten wenst in de mens gedachten en gevoelens op te roepen tegen het besef, dat de Schepper bestaat, en, hoofdzakelijk, tegen het feit, dat Hij de wereld bestuurt, tegen het feit, dat Zijn bestuur goed is.

De onreine wereld Jetsiera heerst over de weegschaal van beschuldiging, welke weegschaal in de reine wereld Jetsiera niet gecorrigeerd is, en daarmee heerst zij over “een middelmatige”, die uit de wereld Jetsiera ontvangt, zoals is gezegd: “Dit tegenover dat schiep de Schepper”.

De eerste eigenschap als gevolg van het opengaan van het gezicht van de Schepper heet “half goed, half slecht”: vanaf het moment van het opengaan van een zulk bestuur, gewaarwordt de mens het bestuur van de Schepper, als gevolg van het opengaan van het gezicht van de Schepper, als goede, maar vóór het terugkeren werd hij het leed gewaar, verkeerde in droefgeestigheid, klaagde over het bestuur, noemde de Schepper in zijn hart slechte, waardoor hij ook “middelmatige” genoemd wordt.

De reine wereld Jetsiera betekent, dat de mens de Schepper gewaarwordt, het gezicht van de Schepper wordt hem geopend. Het gebrek in een zulke toestand doet zich voor niet vanwege de toestand zelf, maar uit het datgene, wat hij daarvóór gewaar werd, vóór het opengaan van het gezicht van de Schepper, vóór het terugkeren.

Daarom houdt een onreine kracht, een kliepa, zich aan dit gebrek aan vast, en zegt tegen de mens van binnenuit: nu ben je rechtvaardige, maar wie was je in het verleden? En zij brengt hem dat voortdurende in de herinnering, om hem van gedachten over het voorgaan, over het werk voor de Schepper, over de correctie van hemzelf, af te brengen.

Daarom is het gezegd, dat de onreine wereld Jetsiera houdt in haar handen de weegschaal van een beschuldiging. De onreine wereld Brieja heerst over die kracht, welke een afhankelijke liefde wenst teniet te doen, daarmee, dat zij de reden wenst te annuleren, waarvan de liefde afhangt, datgene, waardoor deze liefde onvolmaakt is.

De eigenschap van de reine wereld Brieja bestaat daarin, dat de mens bereikte al het terugkeren uit liefde en zijn vorige opzettelijke zonden in verdiensten veranderden, hij gewaarwordt, ziet, hoe de Schepper met het absolute goed bestuurt en daarom is hij blij en gelukkig met de Schepper.

Het blijkt nu, dat de hele wereld Brieja rein is, immers nooit ontving hij kwaad van de Schepper. Maar aangezien deze toestand van een gewaarwording van de mens afhangt, heet dat een afhankelijke liefde, die van het opengaan van het gezicht van de Schepper afhangt, en daarom onvolmaakt is - immers bij een verborgenheid van het gezicht van de Schepper zal een liefde terstond verdwijnen.

Hieruit blijkt de onvolmaaktheid van deze toestand, welke de onreine kracht gebruikt, en, terwijl zij wenst, dat de liefde van de mens voor de Schepper niet volmaakt zou zijn, zegt zij tegen hem: “De Schepper geeft je nu het goed en daarom je rechtvaardige bent, maar wat zal het zijn, indien je het leed zal gewaarworden?”.

De onreine wereld Atsieloet heerst over een weinig en niet merkbaar kwaad, dat zich in de wereld Brieja bevindt, als gevolg de onvolmaaktheid van de 3e trap van de liefde: ondanks het feit, dat deze een echte liefde is, die tot de mens uit het bevatten van de Schepper kwam, als Hem, die het goed doet voor rechtvaardigen en zondaars, wat de eigenschap van de reine wereld Atsieloet is, en aangezien hij er niet in slaagde om de hele wereld naar de kant van de weegschaal van verdiensten te doen neigen, bestaat er een mogelijkheid in de onreine krachten om de liefde te bederven.

Een onreine kracht, die met de wereld Atsieloet overeenkomt, bevindt zich in de wereld Brieja. In de wereld Brieja bestaat een weinig van het slechte, omdat hij ziet, dat de Schepper de hele wereld met het absolute goed bestuurt.

Maar dit gebrek, een weinig kwaad, wordt in de wereld Brieja niet gewaargeworden, omdat de mens, die zich in de wereld Brieja bevindt, let niet zo nauwkeurig op het bestuur van de wereld door de Schepper, en daarom ziet het bestuur van de Schepper niet als slecht ten aanzien van overigen, hij schenkt er als het ware geen aandacht op. Maar indien hij zijn aandacht op het bestuur van de Schepper wel zou schenken, dan zou hij niet kunnen beweren, dat de Schepper absoluut goed voor allen is.

Nou juist daarvoor, om dit gebrek te corrigeren bestaat een kliepa, welke laat de mens acht slaan op zijn gebreken, immers een kliepa is juist voor het vooruitgaan van de mens door de Schepper is geschapen, zodat men hem van achteren naar het doel van de schepping zou pushen.

Zo zien wij, dat in een kliepa, die met de wereld Atsieloet overeenkomt, krachten bestaan om dat weinige kwaad op te wekken en de mens te laten zien, dat de Schepper de hele wereld slecht bestuurt, dat ten aanzien van anderen de Schepper niet absoluut goed is.

152

Daarom is het gezegd, dat de onreine wereld Atsieloet zich tegenover de wereld Brieja bevindt, en niet tegenover de wereld Atsieloet. Immers uit de reine wereld Atsieloet gaat alleen de 4e trap van de liefde uit, en daarom bestaat in haar generlei macht van onreine krachten, immers hij deed al de hele wereld op de weegschaal van verdiensten neigen en alle daden van de Schepper met alle schepselen als het absolute goed al kent, zowel met rechtvaardigen, als ook met zondaars.

Maar in de wereld Brieja, waarvan de 3e trap uitgaat, wanneer hij de hele wereld nog niet naar de kant van verdiensten deed neigen, geeft juist dit gebrek een mogelijkheid aan onreine krachten om op de mens hun invloed te doen gelden, en zij worden als krachten van de onreine wereld Atsieloet bepaald, omdat, na ze te hebben overwonnen, wordt de mens de wereld Atsieloet waardig geacht, waar berhaupt geen kliepot zijn.

Hoewel een kliepa tegen de 3e trap is, de trap van een onafhankelijke liefde, de eigenschappen van de wereld Atsieloet, maar daar het over de 1e trap van een onafhankelijke liefde sprake is, welke nog niet eeuwig is, is de plaats van onreine krachten in de wereld Brieja.

153

Het wordt dus duidelijk, dat de 4 onreine werelden, die tegenover de 4 reine werelden staan, zijn niets anders, dan gebreken, die nog in de reine werelden voorhanden zijn.

Deze gebreken heten namelijk onreine werelden ABaJ”A. D.w.z., tegenover elk gebrek, dat in reine, altruïstische krachten van de mens is, bestaan er onreine krachten, die “kliepa” heten en daarom, zodra alle gebreken van reine krachten volledig gecorrigeerd zullen zijn, zal al het kwaad uit de wereld natuurlijk verdwijnen.

Reine krachten (kdoesja) heten gedachten en intenties van de mens, die op het zoeken naar een gewaarwording van de Schepper gericht zijn, naar een gewaarwording van Zijn bestuur, naar het trachten van de mens om in de toestand van een verborgenheid te handelen en te denken alsof hij het bestuur van de Schepper evident gewaarwordt.

Deze zoektocht vindt plaats in voortdurende inspanningen tegen allerlei “storende” gedachten, leed en voorvallen, wanneer de mens zich in gedachten en intenties duidelijk maakt en in zijn handelingen tot klaarheid brengt, in hoeverre zij omwille van de Schepper zijn. Daarom tekort aan reine krachten betekent, dat er bepaalde krachten zijn, welke nog onmogelijk is om te corrigeren en in reine te transformeren.

Maar wanneer alle onreine krachten opgehelderd zullen worden en in reine krachten zullen overgaan, dan zullen alle kliepot verdwijnen, de reine krachten zullen volmaaktheid verkrijgen en zal een toestand aanbreken, die “gmar tiekoen” heet - het einde van de correctie.

Aanvankelijk dient de “gmar tiekoen” plaatsvinden, en vervolgens zal een volledige bevrijding (geoela sjlema) van het egoïsme komen, welke ook “de komst van de bevrijder” (masjiejach) heet. Dan “En je ogen zullen de Schepper zien…”, “En de aarde zal met kennis van de Schepper gevuld worden…”.

Maar eerst wordt het innerlijke deel van de schepping gecorrigeerd, dat “Israël” heet, en vervolgens zijn uiterlijk deel, dat “volkeren der wereld” heet. Door het innerlijke deel te corrigeren corrigeert men het uiterlijke, maar met kleine porties: telkens, terwijl men het uiterlijke deel corrigeert, door zijn insluiting in het innerlijke, bereikt men een volle correctie van het uiterlijke deel.

Op die manier, door ons te corrigeren, corrigeren wij de hele wereld, “de volkeren der wereld”. Daarom is het gezegd: “Verdiende om zichzelf en de hele wereld tot verdiensten te doen neigen”, en niet gezegd “de hele Israël”, immers daarmee wordt de hele wereld gecorrigeerd.

154

Uit alles, wat hierboven is gezegd, kan eenieder de grootsheid van de wetenschap Kabbala waardig evalueren, hoewel de meerderheid van boeken over de Kabbala juist voor degenen zijn geschreven, wie het volle opengaan van het gezicht van de Schepper door het terugkeren uit liefde en het bevatten van alle hoge werelden al bereikten.

Maar indien de mens het bestuur van de Schepper reeds bereikte, in de geestelijke werelden uitging, de Schepper gewaarwordt, wat kan hem het extra bestuderen van kabbalistische boeken geven?

Maar dat kan men vergelijken met een mens, die de open Tora bestudeert en die geen idee heeft over categorieën “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” in onze wereld, over datgene, wat zich voordoet, over verhoudingen tussen mensen, en tevens over andere schepselen, dieren, vogels, e.d. die onze wereld bewonen.

Indien hij generlei begrip over eigendom heeft, hoe kan hij in de hoedanigheid van een rechter optreden? Indien hij geen kennis over dieren heeft, hoe kan hij “het kosjer” zijn bepalen? Kan men soms veronderstellen, dat een zulke mens in staat is om iets uit de Tora te begrijpen?

Hij zou immers alle begrippen van de Tora in verwarring brengen, het kwaad in het goed en zou zelf tot een juiste conclusie niet kunnen komen. Daarom dient de mens kennis te hebben ook over geld en over eer (en Sanhedrin verplichtte eenieder van zijn leden om zelfs een magie te bestuderen).

Zo staat ook met degene, die zelfs de Tora van de wereld Atsieloet bevatte, hij bevat hieruit alleen datgene, wat tot zijn ziel betrekking heeft, en niet meer, maar hij dient toch alle 3 categorieën “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” te kennen, daarin een volmaakte kennis te bereiken, om alles te begrijpen, waar de Tora van die of die wereld over spreekt. Juist deze kennis is in het boek Zohar en andere boeken van de Kabbala beschreven. Daarom dient een echte Kabbalist zich ermee onophoudelijk bezig te houden.

155

Maar indien de boeken van de Kabbala voor degenen is geschreven, die de hoge werelden reeds bevatten, die de Schepper al gewaarworden, met Hem omgaan, waarom verplicht de Kabbala dan elke mens (ongeacht zijn leeftijd, geslacht, e.d.) om de Kabbala te bestuderen?

Dat komt, omdat in het bestuderen van de Kabbala een grote kracht is, waarover is het gewenst dat allen dat weten: een beginner, die de Kabbala bestudeert, hoewel hij niet gewaarwordt, wat hij bestudeert, maar door zijn grote wens om datgene wat hij bestudeert te begrijpen en te gewaarworden, wekt hij op zich een uitwerking van een uitwendig, zijn ziel omringend licht op.

Immers eenieder, die streeft, om tot de Schepper te naderen, zal uiteindelijk het bevatten van alle hoge werelden en de Schepper ontvangen, welke bevatting door de Schepper voor eenieder door Hem geschapen ingecalculeerd. Alleen degene, die dit in zijn huidig leven in onze wereld niet bevatte, zal dat in zijn toekomstige kringlopen, terugkeringen in deze wereld bevatten, hij zal in deze wereld geboren worden, totdat hij alles, wat de Schepper juist voor hem voorbeschikte, zal bevatten. En zo eenieder, die op de aarde leeft.

Er zijn twee vormen, twee manifestaties van het hoge licht:

a) wanneer de mens duidelijke bevattingen, kennis ontvangt, weet, dat hij het licht bevat - deze bevatting heet innerlijk licht.

b) wanneer de mens leert, maar het licht bevindt zich van buiten, omringt hem, wanneer hij alleen het schijnen van het licht gewaarwordt, maar niet zijn volle bevatting, het begrijpen en kennis van zijn geestelijk niveau - deze bevatting heet omringend licht.

Het omringende licht kan men met een algemene gewaarwording vergelijken, welke de mens opeens ontvangt in de vorm van het streven naar het geestelijke. Zoals een gelovige en wachtende op de Masjiejach, die zal komen en door zijn komst het geluk zal brengen, hij kan niet antwoorden: wie is de Masjiejach, hoe zal het zijn, wat zal het voor hem en allen betekenen - hij weet niet, wat de 3e Tempel hem geven, wat zal hem het brengen van offers brengen, wat zal het verschijnen van de Hoge Priester aan zijn leven toevoegen?

Er zijn geen antwoorden op die vragen bij een gewone gelovige, omdat het antwoord - dat is een bevatting, welke alleen van het ontvangen van het innerlijke licht komt, van een evidente geestelijke bevatting.

Maar in de massa’s bestaat een gewaarwording, dat deze gebeurtenissen goed zijn, nuttig, waardevol, maar niemand kan deze gewaarwordingen uit gevoelens in het begrijpen omzetten. Al deze in de mens ontstane onbewuste gewaarwordingen heten namelijk het omringende licht. En deze gewaarwording ontstaat uit het eenieder omringende zwakke omringende licht.

Maar vóórdat de mens waardig is bevonden om de volmaaktheid in zichzelf te ontvangen, in zijn gecorrigeerde altruïstische wensen, het voor hem voorbeschikte licht, omringt dit licht hem en schijnt hem uit de verte, en is bereid om in de mens binnen te komen, zodra de mens zijn intenties in het ontvangen zal veranderen, zodat zij allemaal omwille van de Schepper zullen zijn.

Maar ook in die tijd, wanneer in de mens nog geen gecorrigeerde intenties in zijn wensen zijn, wat heet, dat in hem nog geen gecorrigeerde wensen zijn om een geestelijke genieting te ontvangen, er bestaan in hem nog egoïstische intenties, - desalniettemin, tijdens het leren van de Kabbala, terwijl hij de namen van geestelijke objecten en kabbalistische termen uitspreekt, in welke natuurlijk ook het verband met zijn ziel bestaat, omdat alles, wat de Kabbala bestudeert, zich binnen de mens bevindt, maar voorlopig van hem verborgen is, en daarom wordt door hem niet gewaargeworden, - zuivert hij zijn wensen van het egoïsme, waarbij hij verandert dienovereenkomstige lichten uit verborgene, omringende, onduidelijke, onvoelbare, in lichten, die van binnen gevoeld worden, in de wensen van de mens zelf.

Maar zolang hij zijn wensen van intenties om voor zichzelf te genieten nog niet gezuiverd hebt, omringt het toekomstige licht hem en schijnt hem van buiten, tijdens het uitspreken van dienovereenkomstige namen, termen, d.w.z., delen van zijn ziel, van zijn innerlijke, geestelijke “Ik”, dat in hem is, maar van hem nog verborgen is, omdat alles zich alleen in de mens bevindt.

Maar terwijl hij uit de verte, van buiten, stap voor stap, zelfs een zwak onvoelbaar licht ontvangt, zuivert de mens zich geleidelijk van zijn egoïstische intenties en op die manier het omringende licht zelf bereidt voor zich nodige wensen, om daarin binnen te komen.

156

Maar er bestaat een zeer taaie voorwaarde voor de bezigheid met de Kabbala: in generlei geval mag men afbeelden, geestelijke objecten en krachten zich voorstellen in de vorm van ons bekende, materiële lichamen of fysieke velden, datgene, wat wij met onze ogen gewend zijn te zien, of door onze aardse verbeelding de ons uit onze wereld bekende woorden, die de Kabbala gebruikt in uiteenzettingen van haar begrippen voor te stellen. Zulke als hand, voet, ogen, als gevolg waarvan het gevaar bestaat van het verdinglijken van het geestelijke. En indien een studerende zo doet, dan in plaats van nut brengt hij zich aan grote schade toe.

En daarom legden de wijzen strenge verboden op, dat men mag de Kabbala pas na 40 jaar bestuderen, en van een bijzonder erkende rav, en vele andere voorwaarden - alleen uit angst, dat de mens zich schade zal berokkenen, waarbij hij allerlei beelden van zogenaamde geestelijke werelden zal bedenken, of zich tekeningen in de vorm van bestaande enorme systemen zal voorstellen, of als iets, behalve de Schepper, dat bestaat en schermt de Schepper van de mens af, of als een bijzonder doseerapparatuur voor het transformeren van het licht van de Schepper naar de mens, of indien hij leert niet voor de zelfcorrectie en het dienen aan de Schepper, maar voor de wetenschap, om respect, betrekking, materiële beloning te verdienen, of als een rechtvaardige, wonderdoener te boek staan, e.d.

Maar alles is veel gemakkelijker, omdat de geestelijke werelden gewoon niet bestaan, en dat zijn niet meer dan verschillende maten van een gewaarwording van de Schepper door de Hem bevattende mens, de maten van een geleidelijke onthulling van de Schepper aan gevoelens van de mens, naar mate van hun correctie.

Daarom ontdekte ik, na het beëindigen van het commentaar bij het boek op de grote AR”I, dat ik deze vraag nog niet genoeg belichtte, en nog omdat studerenden niet afdoende kracht besteden om tijdens het leren alleen op een puur geestelijke betekenis van termen en bepalingen steunen, zij dwingen zich deze bepalingen niet te herhalen totdat in elke plaats van een boek zij alleen zijn correcte betekenis zullen aanwenden.

Immers, indien men één definitie niet precies opvat, zal de hele wetenschap verkeerd waargenomen worden, omdat geestelijke begrippen zijn dermate ongrijpbaar voor een beginner, dat één verkeerde bepaling is afdoende, om van de ware weg van het bestuderen af te dwalen. En dat kan zo erg zijn, dat het verdere bestuderen schadelijk zou kunnen zijn en het zou beter zijn, indien hij met het leren helemaal niet zou beginnen!

Daarom is in de “Talmoed Esser haSfirot” zo veel plaats toegewijden aan een gedetailleerde uiteenzetting van elk woord, begrip en term in zijn ware geestelijke betekenis, dermate, dat zij, die dat wensen, kunnen mijn boeken zelfs zonder rav, leraar, bestuderen zonder gevaar om in verwarring te komen in het verdinglijken van geestelijke begrippen.

En elke mens, na de voor hem nodige inspanningen te hebben geleverd, alles zal bevatten, wat voor hem door de Schepper is voorbeschikt, zal een gewaarwording van de Schepper bereiken, en het hele uitwendige hem omringende licht zal in het innerlijke veranderen.

 
JPAGE_CURRENT_OF_TOTAL

Kabbalah Library

Delen