Er is één voorschrift

DE GEMEENSCHAP DIENEN VOLGENS HET VOORSCHRIFT VAN DE ENIG SCHEPPENDE KRACHT

Velen dienen anderen. Dit doet men vaak om een soort onderpand te verwerven, zodat de Hoogste kracht hen zal belonen voor deze inspanningen. Deze beloning kan iets zijn als: een goede gezondheid voor hen en hun verwanten, successen, bescherming tegen rampen, enzovoort. Goede daden worden ook vaak voor zichzelf en zijn kinderen verricht.

Het weggeven van de mens aan een maatschappij wordt door iedereen positief beoordeelt: ieder begrijpt, dat door zo’n houding alle overige leden van een gemeenschap ook voor hem zorg zullen dragen. Met dit systeem stemmen allen in, want iedereen wenst om deze mogelijkheden te verwezenlijken, waarbij zij geen afscheid van hun egoïsme hoeven te nemen.

Het voorschrift van de Enig Scheppende kracht om de gemeenschap te dienen streeft echter een volkomen ander doel na; niet een egoïstische ongestoorde toekomst, maar het bereiken van de allerhoogste geestelijke ontwikkeling.

Juist dat is belangrijk voor ons heil, maar als men zich in het egoïsme bevindt, is het onmogelijk om dat te begrijpen. De mens neemt het belangrijkste Voorschrift, de hoogste Bron, de wortel van het gehele heelal en tracht dit voor zichzelf te gebruiken, door zijn kleine aards egoïsme.

Daardoor komen idealen zoals die van het communisme, kibboetsen, en dergelijke ten val. Zolang de grondslag van hun voornemens een volkomen egoïstische onbaatzuchtigheid was, stemde het Hoogste bestuur met zo’n leefwijze in.

Maar vanaf het moment dat zij, zelfs naar aardse begrippen, het zorgen voor de naaste begonnen te misbruiken, bracht het Hoogste bestuur, de natuur zelf, zulke gemeenschappen automatisch tot val en ondergang. En alles valt dan uit elkaar.

Het dienen van de omgeving is nodig vanuit de wens het Voorschrift van de Enig Scheppende kracht te vervullen, dus niet omdat het voor mij zelf aangenaam is, of omdat ik het nodig acht, doch omdat het de wens van de Enig Scheppende kracht is. Anders zou het geen Voorschrift zijn. Alleen zo’n acceptatie van het altruïsme geeft recht op het eeuwig bestaan.

In dit Voorschrift zijn er twee voordelen. Ten eerste dient ieder te beseffen, dat hij werkt opdat zijn werk door alle bewoners van de wereld gerechtvaardigd en goedgekeurd wordt. Hier wordt niet over een bepaalde groep mensen gesproken, maar over de gehele wereld.

Het tweede voordeel is het volgende: dit Voorschrift draagt op de allerbeste manier bij tot de ontwikkeling van de mens, helpt hem om tot het vervullen van alle wensen van de Enig Scheppende kracht te komen, dus tot het vervullen van voorschriften omwille van Hem.

Waarom? Dit Voorschrift is zelf een doel en niet een middel, zoals de overige. Wanneer de mens zich geleidelijk in dit Voorschrift ontwikkelt, dan bereikt hij zo’n niveau, dat het nakomen hiervan in zijn gewaarwordingen en wensen tot een gewone behoefte wordt.

Als de mens eraan went, om voor het welzijn van de scheppingen te werken en niet voor zichzelf, zowel in handeling als in intentie, dan beseft hij geleidelijk terwijl hij naar deze toestand toewerkt, dat hij alles ook vanuit de intentie ‘omwille van de Enig Scheppende kracht’ kan doen.

Deze voorlopige noodzakelijke trede is een tussentijdse stap tussen egoïsme en de toestand van “lie sjma”. Men kan deze tussenstap niet omzeilen. En als de mens tot deze traptrede komt, moet het hem duidelijk zijn, dat de volgende stap omwille van de Enig Scheppende kracht moet zijn.

Door alles omwille van de scheppingen te doen, begrijpt de mens, dat hij in zijn bedoelingen geleidelijk tot “lie sjma” dient te komen. Van het begin af aan dient zijn gedachte op het einddoel, dienen omwille van de Enig Scheppende kracht, gericht te zijn, anders zal hij zich vergissen.

Dit doel dient op elk moment steeds feller en zichtbaarder te worden. Het doel is de Enig Scheppende kracht. En alle handelingen dient de mens vanuit dit doel uit te voeren.

Aanvankelijk weet de mens niet, wat het betekent om de Enig Scheppende kracht te bereiken. Maar het betekent: Zijn eigenschappen te bereiken. Ons egoïsme maakt het ons onmogelijk dit te begrijpen. Daar is een enorme perestrojka (radicale verandering) voor nodig.

Maar indien de mens aan het begin van de weg dit doel voor ogen had, dan zal hij het aan het einde bereiken. Handelingen echter, waarin deze intentie niet aanwezig is, vallen buiten de begrenzing van de bewuste voortgang die de geestelijke weg is.

HET DEEL VAN DE THORA OVER DE MENS EN ZIJN NAASTE

De Thora bevat twee delen. Het eerste betreft de relatie tussen de mens en zijn Enig Scheppende kracht. Het tweede deel betreft de relatie tussen de mens en zijn naaste. Baal Soelam zegt, dat de mens op zijn minst de verplichtingen ten opzichte van zijn naaste op zichzelf moet nemen. En dit zal leiden tot de ontwikkeling van handelingen tussen de mens en de Enig Scheppende kracht.

UITSPRAAK, GEDACHTE, HANDELING

Elk werk dient een gedachte, een uitspraak en een handeling te bevatten. De mens dient een verplichting op zich te nemen om al zijn vrije tijd, met uitzondering van de tijd die hij voor het meest noodzakelijke nodig heeft, ten behoeve van de gehele wereldbevolking aan te wenden.

Dat is het juiste wat een handeling betreft. De gedachte is het voornaamste in dit Voorschrift. Dit voorschrift is belangrijker, dan het Voorschrift tussen de mens en de Enig Scheppende kracht.

Alles wat de mens omringt zijn krachten van de Enig Scheppende kracht, die de mens op een manier beïnvloeden, om hem “te storen”, om de mens als deeg “te kneden”, in overeenstemming met de noodzakelijke eigenschappen, en hem in een juiste richting voort te laten bewegen.

Indien wij het geestelijke gezichtsvermogen zouden hebben, dan zouden wij zien dat alle mensen één en hetzelfde geestelijke wezen zijn. Maar indien de verhouding tussen mensen slechts door het bewustzijn van de mens bepaald wordt, door zijn eigen waarheid of omdat hij zo krachtens zijn opvoeding en dergelijke begrijpt, dan hebben die houdingen niets met het Voorschrift van de Enig Scheppende kracht te maken.

Een voorschrift vervult men omdat het een wens van de Enig Scheppende kracht is. Maar het bewustzijn hier beveelt naar aanleiding van de persoonlijke wensen. Uiteindelijk voel je je daardoor goed en aangenaam.

Zulke handelingen hebben echter niets met aanwijzingen van de Enig Scheppende kracht te maken. Zij zullen geenszins tot een toenadering met Hem, tot het werk omwille van de Enig Scheppende kracht, leiden.

De mens hoeft niet te wachten, wanneer bij hem wensen om omwille van de Enig Scheppende kracht te handelen zullen verschijnen. Want, indien zij zullen verschijnen, dan zal hij toch naar zijn eigen wens handelen. Men dient echter te handelen, zoals de Enig Scheppende kracht het doet.

Baal Soelam onderstreept telkens een uitdrukking “de gehele wereld”. Indien men de wereld in delen verdeel, dan doet men dat volgens zijn eigen wens, naar eigen voordeel en eigen gevoelens. Indien men de wereld ten opzichte van de Enig Scheppende kracht verdeel, dan wordt zij niet verdeeld. Dan is alles gemeenschappelijk.

Dan is er één Schepping. Daarom kan men niet zeggen “één volk”, “één staat”, “één gezin”, e.d. “De gehele wereld” bevat alles, behalve mijzelf. Bij de Enig Scheppende kracht is alleen maar één houding tot allen aanwezig: de wens om de scheppingen te vergenoegen.

Indien het door Hem geschapen schepsel een varken is, dan wenst Hij een varken te vergenoegen. Indien een schepping een of andere verschrikkelijke goj is, dan wenst de Enig Scheppende kracht hem te vergenoegen.

Nievra, de schepping, is een begrip, dat men nog dient te definieren. Maar indien je de gehele wereldbevolking als kinderen van de Enig Scheppende kracht beschouwt, moet je jezelf dus ook dienovereenkomstig tot hen te verhouden.

Indien je ze op een of andere wijze in delen verdeelt, dan doe je dat omdat je het voordelig vindt. Je dient allen goed te bejegenen en niets in deze wereld onverantwoord te vernietigen. Immers alles is voor een bepaald doel geschapen.

Neem alleen dat wat voor het bestaan strikt noodzakelijk is: planten of dieren, en dergelijke. Dan worden zij samen met jou gecorrigeerd. Indien je handelingen verricht in overeenstemming met datgene, waarvoor de schepping geschapen is, dan dient je houding tot allen gelijk te zijn.

Wat staat je in deze wereld te doen, indien achter elk object de Enig Scheppende kracht schuilt? De uitvoerder is één, alleen zijn er verscheidene verrichtingen hij via verschillende voorwerpen verricht.

Indien je door hen heen de Uitvoerder zien kan, zal je hen niet op verschillende wijze bejegenen. Je zal je altijd tot Hem verhouden. Is het de schuld van een kledingstuk, als de kleermaker hem niet zo maakte als we wensten?

Er worden in onze wereld opzettelijk onprettige dingen gemaakt, om de mens te beïnvloeden. Ik dien voor alle schepselen in de wereld zorg dragen. Er is geen sprake van dat elke mens zich als apart zou moeten zien.

Zoals altijd, gaat het in de Thora over een niveau, waar wij nog naartoe moeten groeien! Het is een tussenstap tussen het egoïsme en het samenvloeien met de Enig Scheppende kracht. De mens kan niet dat doen, wat alleen voor een bepaalde groep mensen wenselijk is om hun voorschriften te vervullen.

Hij dient juist de Voorschriften van de Enig Scheppende kracht ten opzichte van de schepselen te vervullen en hen van het standpunt van de Enig Scheppende kracht gezien, goed te doen. Men loopt bijvoorbeeld niet overhaast om wensen van een klein kind te vervullen, maar men zegt hem wat te doen. Soms geeft men hem snoep, soms berispt men hem.

Gemiddeld zijn voor de mens 70-80 levensjaren weggelegd. De mens kan besluiten: “Ik ga even een paar uurtjes uitblazen”. Dan snijdt hij een stukje van zijn 70 jaren van de voor hem weggelegde tijd af.

Indien hij echter dat wat voor hem nodig was gedurende 20 jaren vervuld of gedwongen is te vervullen, omdat hij niet zonder kan leven, dan wordt dit beschouwd als het vervullen van het Voorschrift van de Enig Scheppende kracht, zelfs indien hij daarbij niets voor anderen deed.

De Enig Scheppende kracht plaatste hem van boven in zulke beperkingen. Stel dat een mens 20 uur per etmaal moet werken om zijn dagelijkse brood te verdienen en 4 uur moet slapen. Dan vervult hij daarmee het Voorschrift van de Enig Scheppende kracht.

Alles hangt af van de wijze waarop de mens de tijd verdeelt en wat hij in zijn vrije tijd doet. Daarom dient iedereen te bedenken, dat hij zijn handelingen slechts vervult, om een voldoening aan de Enig Scheppende kracht te verstrekken, om in wegen en eigenschappen op hem te lijken.

De haat voor goim wekt binnen een volk haat op tegen degenen, op wie je niet lijkt, die zich niet hetzelfde kleden en die niet hetzelfde spreken. Dat is tegengesteld aan de houding van de Enig Scheppende kracht tegengesteld.

Er is niets verschrikkelijks aanwezig op deze wereld, omdat het voornaamste Voorschrift luidt, dat je de gehele wereld lief dient te hebben. Mensen handelen vaak tegengesteld. Indien zowel gedachten als uitspraken correct zouden zijn en met elkaar in overeenstemming zijn, dan zou de mens nooit tot haat ten opzichte van een ander kunnen komen, behalve tot zijn eigen negatieve eigenschappen.

Het beste voor allen te wensen, of minstens trachten te begrijpen, dat dit nog niet lukt, dat is het uiteindelijke doel. Het willen handelen in overeenstemming met goede daden zal de mens dermate dicht tot de Enig Scheppende kracht brengen, dat hij in geestelijkheid en heiligheid aan Hem gelijk zal worden.

Hij zal zijn egoïstische materiaal volledig in het materiaal van de Enig Scheppende kracht veranderen, waarbij hij het ontvangen van het hoogste licht, de volmaaktheid, waardig zal zijn. Dat is belangrijk wat de gedachten betreft.

Met het begrip “spraak” wordt het gebed van de mens bedoeld, welk gebed tijdens zijn werk in bepaalde, speciaal door hem daarvoor uitgetrokken tijden, uitgesproken wordt, om waardig te zijn het egoïsme in het altruïsme te veranderen.

Alle handelingen van de mens, alles waar hij over denkt, wat hij doet of uitvoert leidt hem geleidelijk ertoe. Een gebed is het streven in het hart van de mens, dat in hem ontstaat, wanneer hij merkt dat hij niet in staat is het gewenste te verrichten en daarop een vraag tot de Enig Scheppende kracht richt.

Deze gewaarwording heet spraak en vindt via een mond plaats, dus via de plaats, waar de nietigheid van het menselijke egoïsme aan het licht komt. En met name in dit punt ontvangt de mens vervolgens een scherm, het or chozer, en de mogelijkheid om zich van een ontvangende in een gevende te veranderen.

Een mens dient een kwartier per dag te gaan zitten en te bedenken, wat hij in zijn gelijkenis aan de eigenschappen van de Enig Scheppende kracht bereikte. Datgene, in zijn hoofd komt, hangt van het niveau van de mens af en heet zijn gebed.

Aanvankelijk zal het kunstmatig zijn, maar de mens zal leren om datgene in zich op te wekken, wat hem op elk moment motiveert om zijn innerlijke wensen te gewaarworden en ze niet onbewust te vervullen.

Scheppingen zijn alle namen en begrippen van de objecten die elke mens omringen. Al deze namen en benamingen veranderen, afhankelijk van het niveau van de mens op een gegeven moment en veranderen alleen in zijn ogen.

Dat getuigt van het feit, dat de mens zelf aan het veranderen is. Een beoordeling van de mensen om je heen, hangt ervan of je in hen de Enig Scheppende kracht ziet of hun afzonderlijke persoonlijkheden, volkeren en gezinnen. Aanvankelijk beoordeel je hen daarop en verhoudt je zodanig tot hen.

Een mens hoeft zich niet op te offeren. Hij moet voor zijn gezin, kinderen zorgen en in alles menselijk zijn. Geleidelijk aan zal de mens beginnen te begrijpen, wat voor hem het belangrijkst is.

Dat alles is misschien niet voor anderen van belang, maar wel voor zijn groei. Een gezin hoort daar begrip voor te hebben. En dan zal de mens vrij zijn, dat betekent dat hij van niets afhankelijk is behalve van de Enig Scheppende kracht.

Dat betekent een volledige onafhankelijkheid van deze wereld. Als de mens vindt dat de bezigheid met de Kabbala zijn leven is, zal dit belangrijker zijn dan opmerkingen van zijn moeder, dat hij zijn gezondheid kapotmaakt, of opmerkingen van zijn vrouw, dat hij haar weinig aandacht schenkt en alles voor zijn leerlingen en studie weggeeft, maar dat zij te kort komt om naar het buitenland te reizen of iets dergelijks.

Alles hangt alleen van de grootsheid van het doel af: “Er is niets behalve de Enig Scheppende kracht”. En aan Hem dient men zich toe te wijden. Een handeling volgens het Voorschrift over de verhouding van mens tot mens bevestigt zijn intentie.

Handeling en intentie dienen samen te vallen. Je kan niet iets goeds voor je naaste doen, terwijl je ondertussen geheel iets anders denkt. De waarde van gedachten binnen het Voorschrift over de verhouding tussen mens en mens zijn hoger dan in sommige andere Voorschriften, die bijvoorbeeld de interactie tussen mens en Enig Scheppende kracht betreffen.

Tenslotte is in het eerste geval het samenvallen tussen gedachte en handeling zichtbaar, terwijl in de houding van de mens tot de Enig Scheppende kracht alleen een handeling zelf op de intentie “omwille van de Enig Scheppende kracht” wijst.

De mens heeft niemand tot wie hij zich kan richten, behalve de Enig Scheppende kracht. Een handeling wordt alleen naar zijn intentie beoordeeld. Indien handelingen niet met de juiste intentie (“omdat de Enig Scheppende kracht zo wenst”) overeenkomen, dan zijn deze handelingen vanuit geestelijk standpunt bezien niets waard, hoe goed en deugdzaam zij ook zouden kunnen lijken.

Eerst dient de juiste intentie er te zijn en alleen die bepaalt de waarde van een handeling. Er dient een zeer nauwkeurige innerlijke verificatie te zijn van “wat mij beweegt om te handelen”.

Aan de andere kant zeggen wij, dat je van “lo lie sjma” tot “lie sjma” komt. Indien de mens echt probeert en wenst tot een intentie omwille van de Enig Scheppende kracht te komen, doch begrijpt dat zijn egoïsme hem in de weg staat, maar daarnaast toch door gaat met goede daden ten opzichte van kameraden en groep, met de wens tot een altruïstische intentie te komen, dan is zijn handeling in zulk geval gerechtvaardigd te noemen.

Dit zelfs ondanks het feit dat hij zijn intentie voorlopig niet kan veranderen, maar het doel om dat te bereiken stelt hij zichzelf wel, al is het misschien onbewust. En daarom gaat hij vooruit. De ijdelheid, trots en opvoeding als een motor van je handelingen, verandert je daden in het geestelijke niets.

Nooit kunnen zij de mens tot een toenadering tot de Enig Scheppende kracht, tot een echt geestelijk werk leiden. Daarom dient ieder zijn eigen intentie te overpeinzen en te beseffen dat het ware doel ‘omwille van de Enig Scheppende kracht’ is, opdat Hij Zich over de verrichtingen van de mens zou verheugen.

Hoe weten wij of de Enig Scheppende kracht Zich wel of niet verheugd? Wij ontvangen daar een bevestiging van door Zijn nabijheid te gewaarworden, doordat Hij zich voor ons een stukje opent. En deze gewaarwording van toenadering tot Hem wekt in de mens vreugde op.

De mens kan de Enig Scheppende kracht niet zien en daarbij denken, dat hij van Hem het slechte ontvangt. Het gewaarworden van de Enig Scheppende kracht draagt in zich het weten, dat van Hem alleen het goede uitgaat.

Als ook het gevoel dat de Enig Scheppende kracht zich met ons verheugt. Het licht brengt dezelfde gewaarwordingen met zich mee. Het licht, dat de mens corrigeert is onvoelbaar. Het geeft de mens alleen kracht voor zijn correctie, ten gevolge van de handelingen van de mens waarmee hij de Enig Scheppende kracht tegemoet komt.

Wanneer de mens, na zijn wensen met een voorgaand licht te hebben gecorrigeerd, het licht al kan ontvangen, dan wordt dit licht bij tijdens het naderen ervan al als een genieting ervaren. Dit is het licht van “het doel der schepping” om een eeuwige genieting te genieten.

Het brengt de gewaarwording dat de Enig Scheppende kracht “blij is” met een handeling van de mens. In die mate maakt Hij zich voor die mens open, verandert hem en hult zich in hem.

Waarom zouden wij op de Enig Scheppende kracht moeten lijken? Uiteindelijk is dat ons doel. Indien wij alle tussenfasen en handelingen opzij schuiven en de uitgangs- en eindfasen van de schepping in ogenschouw nemen, dan zien wij zien, dat er in wezen helemaal geen handelingen en intenties zijn, behalve de gelijkenis op de Enig Scheppende kracht, want de Enig Scheppende kracht is de absolute volmaaktheid, en buiten Hem is er niets.

Elke eigenschap die buiten Hem bestaat, is al niet de meest volmaakte en heeft geen recht op bestaan. Daarom is het doel van de schepping om met de Enig Scheppende kracht opnieuw één geheel te vormen. Een andere toestand kan er niet zijn.

Als een toestand niet met de Enig Scheppende kracht (qua gemeenschappelijke eigenschappen) samen valt, dan is hij onvolmaakt en bevindt zich buiten het scheppingsdoel. Daarom zijn al onze handelingen zievoegiem, tsiemtsoemiem; alleen daarvoor bedoeld om als Hij te worden, om tot Eén, tot de Enig terug te keren.

Op geestelijk niveau kan men dit alleen door correcties van de eigen eigenschappen bereiken, in overeenstemming met de wensen van de Enig Scheppende kracht. De Enig Scheppende kracht laat aan de mens geleidelijk steeds nieuwe aspecten van Zijn eigenschappen zien.

En terwijl de mens dit observeert, ziet hij in zichzelf tegenstrijdigheden. En uit deze tegenstelling bevat hij het kwaad in zichzelf en het feit dat het strijdig is met de Enig Scheppende kracht. Het is een groot werk om, nadat je in jezelf een negatieve eigenschap ziet, het kwaad te beseffen.

En dit werk wordt als het scheppen van een nieuwe, nooit eerder bestaande schepping,dus als een wens beschouwd. Het altruïstische gaat in tegen het egoïstische, tegen het oorspronkelijke gevoel.

In principe is dat wel zo, maar binnen de gewaarwordingen van de mens is dat een volledige tegenstelling ten opzichte van de vorige eigenschappen. En naar de mate waarin de Enig Scheppende kracht zich opent bestaat de mogelijkheid om zich steeds nieuwe egoïstische eigenschappen bewust te worden, die vroeger niet opgemerkt werden.

De Enig Scheppende kracht toont steeds een bepaalde eigenschap, die strijdig is met een egoïstische eigenschap van de mens. Hierdoor ziet de mens zijn egoïsme onder ogen, maar het ontbreekt hem nog aan krachten om dit niet te gebruiken.

Hoe kan men deze eigenschap van het kunnen gewaarworden van het kwaad verkrijgen? Uiteindelijk zal hij deze eigenschap in altruïsme veranderen en zal elke eigenschap omwille van de Enig Scheppende kracht gebruiken.

Alleen door te lijden kan men het kwalijke in de eigen eigenschappen zien. Indien de mens een eigenschap toepast die kwaad veroorzaakt in de omgeving of in zichzelf, dan wenst hij volgens zijn eigen egoïstische wens van deze eigenschap verlost te worden, omdat het schadelijk is. Dat wordt “ha-karat ha-ra” genoemd.

Er staat in de Thora geschreven, dat de mens niet naar de Voorschriften van de Thora kan leven, voordat hij ze overtreden heeft. Dat is een geleidelijk proces. De weg van de Thora versnelt onze weg.

De natuurlijke weg bestaat daaruit, dat ik mijn egoïsme gedurende vele generaties gebruik, voordat ik merk dat het voor mij schadelijk is en dat ik niet meer in staat ben om zo door te gaan.

Wanneer de gehele generatie dat zal begrijpen, dan zal een geestelijke perestrojka beginnen. Het verschil tussen de weg van het lijden en de weg van de Thora is de snelheid van het doorlopen. Wij verkorten onze weg. Het is onmogelijk om lijden te vermijden.

Het is onmogelijk om “ha-karat ha-ra” en andere pijnlijke processen te ontlopen. Zij dienen allen plaats te vinden, waardoor in ons een tekort, dus keliem, ontstaat, waarin wij vervolgens het licht zullen ontvangen.

Het breken van vaten vindt plaats om het egoïsme te vormen, vervolgens te corrigeren en hierin het licht van de Enig Scheppende kracht te ontvangen. Deze weg dient men noodgedwongen ook in onze wereld via geestelijke traptreden te doorlopen.

De weg tot de Enig Scheppende kracht betekent dat men in zichzelf het egoïsme moet loslaten en daarvan alleen het meest voor het leven noodzakelijke te gebruiken. Indien de mens op die manier zal handelen, zal hij geestelijke trappen kunnen bereiken.

Door alleen brood te eten, dat met water weg te spoelen en op de grond te slapen kunnen wij dat niet bereiken. Wij dienen de kracht van de Thora, de Kabbala aan te trekken, omdat deze juist daarom voor ons is gegeven. In onze generatie zijn er geen krachten ter zelfbeperking aanwezig. Iedereen jaagt kleine genietingen na.

Met behulp van de Thora versnellen wij het proces. Ieder van ons zal fasen van opstijgingen en vallen, van een hekel aan zichzelf, voor elkaar en voor de leraar doorlopen. Het is goed om te begrijpen dat dit de natuurlijke fasen van de weg zijn.

En datgene, wat ieder van ons binnen één dag kan doorlopen, kost anderen 10 jaren. Is dat geen geschenk van Boven? En dat heet “derech Thora”. Men kan lijden niet ontlopen. Wij ondervinden dat, omdat in ons egoïsme aanwezig is. Maar het is onmogelijk om zich daarvan zonder lijden los te maken.

Het egoïsme dient een aversie ten opzichte van zichzelf (het egoïsme) teweeg te brengen en de mens te laten begrijpen, dat dit voor hem schadelijk is. Anders kan men zich er niet van bevrijden. Bijvoorbeeld, een zoon bezorgt zijn vader groot leed.

Hoe veel geduld dient zijn vader te hebben en wat dient hij door te maken, om zich van zo’n kind los te komen? In welke mate dient hij dan zijn zoon te gaan haten? In elk geval meer dan lief te hebben.

Er bestaat geen groter liefde, dan tussen ons en ons egoïsme. Al het overige is het gevolge, een bijzondere uiting van deze liefde. Er is geen andere weg in het geestelijke, dan liefde en haat. Liefde is toenadering, haat is verwijdering.

Op welke manier kan men zich van iets losmaken? Alleen door te gaan haten. De mate van haten bepaalt in geestelijke opzicht de mate van verwijdering van een object. In hoeverre twee mensen door hun inzichten en gevoelens op elkaar gelijken, bepaald dicht bij elkaar zij staan, zelfs al bevinden zij zich in verschillende delen van de wereld.

De mate van haten, zelfs als zij buren zijn, bepaalt in hoeverre zij van elkaar verwijderd zijn. Dus het haten van het zich in de mens bevindende egoïsme, stoot dit egoïsme af, al kost dit veel lijden. Deze feiten kan men ook in onze wereld zien.

De mens ziet, dat het genieten van het eten voor hem schadelijk is. Hij wordt dik en krijgt ziekten. Welk leed dient hij te doorstaan om tot zichzelf te zeggen: “Ik doe mijn mond dicht. Ik weiger genietingen. Ik ga op brood en water over, omdat smakelijke gerechten voor mij vijanden zijn”.

Alles begint met “ha-karat ha-ra” ofwel het bewust worden van een schadelijke, egoïstische eigenschap. Hoeveel miljoenen fasen dient de mensheid door te lopen, om het kwaad in alle egoïstische wensen te doorvoelen?

En voordat dit in ieder van ons onthuld zal worden, kunnen er tientallen levenscycli plaatsvinden. De Thora helpt ons om dit programma gedurende één leven te vervullen. Met behulp van dit geneesmiddel, dit geschenk, kan de mens gezond worden en zich corrigeren.

De weg van de Thora verkort het pad en geeft volkomen andere gewaarwordingen. Als wij bijvoorbeeld een mens van de straat nemen, een zieke die aan een ongeneeslijke ziekte lijdt en die weet, dat hij nog 10 jaren ermee door dient te gaan, waarvoor zal deze mens nog willen leven, lijden, zijn krachten, tijd, geld uitgeven?

Om dit verschrikkelijk bestaan nog een poosje te verlengen? Zij die op de weg van de Thora zijn, door inspanningen binnen hun egoïsme te verrichten, erdoor te lijden, ermee te strijden, te weten, waar deze fasen voor gegeven zijn, weten wat het doel van die strijd is.

Dat is geheel andere weg. Het leed zelf heeft dan een geheel andere smaak, hoewel op het allerlaagste punt van deze fase het gewaarworden van de Thora, de Kabbala, verdwijnt. En lijden worden dan als het meest gewone ervaren.

Indien de mens in alle scherpe situaties het ontvangen van een geestelijke beloning zou voelen, dan zou dat het “verzoeten” – “ha-mtaka” van het lijden zijn. En deze situaties zouden niet meer als lijden ervaren worden.

Afdalingen op onze weg zijn zeer diep, hoewel kortstondig. Behalve het lijden, een dierlijk genot of een sterk egoïstisch gevoel, beleeft de mens niets. Hij wordt een dier. De mens dient tijdens deze fasen in elk van zijn wensen te doorlopen, waarbij hij die in hun ware omvang waarneemt.

Voor een correctie van het egoïsme is al het geestelijke licht nodig. Het licht van de Enig Scheppende kracht is tegelijkertijd én een correctie, én een genieting. Het egoïsme is een gigantische geestelijke eigenschap, een vreselijke schepping!

Door die om te vormen, door zijn intentie te veranderen, wordt de mens aan de Enig Scheppende kracht gelijk. Het egoïsme is als het tegengestelde principe van de Enig Scheppende kracht geschapen.

Vandaar wordt het niveau van deze schepping begrepen. Dat is een gigantische lading, die wij niet gewaarworden, daar wij robotten, automaten zijn. Maar zodra wij deze tegenkracht gewaar proberen te worden, zien wij dat wij er niet toe in staat zijn.

En wij schreeuwen tot de Enig Scheppende kracht: “Help”, waarbij wij onze handen Hem naar hem uitstrekken. Wij zijn niet in staat om zelfs aan de meest kleine wens een verandering te verrichten.

Zonder hulp van de Enig Scheppende kracht, van de Thora, is dat onmogelijk, vooral op de geestelijke trappen. Daar bevinden zich zulke kliepot, dat het gehele egoïsme van onze wereld, van vorige en toekomstige generaties, in vergelijking met de allerkleinste geestelijke trap niets betekenend is! En hoeveel zulke geestelijke trappen zullen er nog zijn…

Theoretisch is lijden het ontbreken van licht. Een genieting is een gewaarwording van licht. Een klie stoot het licht uit zichzelf, omdat hij aan de Enig Scheppende kracht gelijk wenst te zijn. Voor hem verandert egoïstisch lijden in altruïsme.

Een klie stelt zich het leed op verschillende manieren voor. Een egoïstische angst, is de angst om zijn kinderen, om zichzelf of om geen beloning in de toekomstige wereld te ontvangen. Een altruïstische angst is een angst, dat men niet genoeg voor de Enig Scheppende kracht doet.

Dat is een geestelijke angst. Doe ik dat omwille van de Enig Scheppende kracht? Het Voorschrift van liefde houdt op het Voorschrift van het ontzag stand. Heb ik Hem genoeg lief? Het Voorschrift van liefde is het allergrootste. Er is niets, behalve de liefde. Een aantrekking, een wens om samen te vloeien, te gelijken. Maar zo’n liefde voor de Enig Scheppende kracht dient zich op ontzag, een altruïstisch ontzag stand te houden.

Dat komt voort uit het grootste lijden: “Heb ik alles voor de Enig Scheppende kracht gedaan?” Dit is juist de oneindige klie, waarin de mens de eeuwige genieting, het oneindige licht kan ontvangen.

En voortdurend blijft er de mogelijkheid tot verdere geestelijke vooruitgang. Daarom juist werd de Eerste beperking (tsiemtsoem alef) verricht. Indien wij al het licht in de toestand van de oneindige wereld direct vanaf het begin zouden ontvangen, zouden wij, de Malchoet daarbij ophouden een genieting te gewaarworden.

Immers het voortdurende houdt op als een genieting ervaren te worden. Een verandering binnen een genieting vormt overgangen, grenzen en nuances. Genietingen worden alleen ervaren als er een wens om te genieten aanwezig is. Deze wens wordt met licht gevuld, wordt tenietgedaan en verdwijnt.

Daarom wisselen wij het bittere met het zoete af, waardoor wij een eetlust creëren. Daarmee houdt de reclame zich eveneens bezig. Zij vormt in ons een klie. De mensheid jaagt niet op genietingen.

Zij is op jacht naar nieuwe keliem en pas in de tweede plaats naar hun vulling. Het gehele probleem steekt in de keliem. Indien wij nu over keliem beschikten, dus over geestelijk lijden, dan zouden wij afhankelijk van de grootte van hun schermen het geestelijke waarnemen.

Geestelijk lijden is wenselijk en noodzakelijk, omdat dit ons helpt meer en meer met de Enig Scheppende kracht samen te vloeien. Stel je een mens voor die hartstochtelijk van iemand houdt. Maar de geliefde is als een stenen muur.

Tussen deze mensen is er geen verband. Welk leed ondervindt je alleen al door dit gevoel te beleven! Wat te doen? Is het nodig om de juist weg te zoeken door iets voor de geliefde te doen? Indien de mens zich op een altruïstische weg bevindt, dan is zijn zoektocht en de mogelijkheid om iets te doen grenzeloos.

Dankzij het scherm wordt een mogelijkheid geschapen voor een steeds groter geestelijke voortgaan en een voortdurende enorme genieting. Het egoïsme is een gigantische klie, maar wel beperkt.

Het heeft geen mogelijkheid om een genieting steeds te vernieuwen. Een klie gebruikt zijn egoïstische eigenschappen, waarbij hij zijn altruïstische intenties eraan toevoegt. Die intenties doen een klie onophoudelijk toenemen.

Een intentie voegt aan een egoïstische klie een mogelijkheid van een genieting toe. Het egoïsme zelf verandert niet, doch alleen de intentie. Er is geen verleden, heden, toekomst. Alles wordt in het heden ervaren, dat geen verleden en toekomst heeft. Dat is alleen onze eigen illusie.

Wat gisteren geweest was wordt door ons als resjiemot van een vorige toestand gezien. De toekomst is het or makief, dat zal binnenkomen bij ons. Het heden is datgene wat vandaag is. Een uitwerking van het licht op onze klie geeft een gewaarwording van de drie tijden.

Er zijn geen traptreden, die na en vóór je overblijven. Dat zijn gradaties van onze innerlijke gewaarwordingen afhankelijk van datgene, wat wij in ons corrigeren. Wat blijft dan over van het verleden?

In de mens blijft een resjiemo (herinnering) van een vorige fase over voor het overgaan in een volgende. Niet meer. En dat is slechts noodzakelijk voor een volgende fase. Uiteindelijk, wanneer de mens een volgende traptrede bereikt, komen al zijn vorige fasen die nodig zijn, volledig boven water.

Elke voorafgaande toestand brengt een volgende voort. Het verleden wordt in een nieuwe toestand zichtbaar, waarbij de functie van het verleden ten einde komt. Het verleden is gestorven, er is geen behoefte meer aan.

Het verleden staat het heden nooit in de weg. Alles wat in het hoofd van de mens als herinneringen en gewaarwordingen uit het verre en nabije verleden aanwezig is, alles wat elk moment gegeven wordt, is absoluut noodzakelijk voor zijn gegeven traptrede en voor zijn volgende stap.

Men dient te leren door het bewust worden van verleden en heden. Het is niet voor niets, dat wij ons iets herinneren, dat ons als het ware stoort omdat het steeds maar in ons hoofd blijft rond draaien.

Er zijn geen storingen. De mens dient tegen zichzelf te zeggen, dat alles wat hem gegeven is, noodzakelijk is. In welke vreselijke toestand hij dan ook terecht zou mogen komen, in armoede of ziekte en dergelijke, dient hij de Enig Scheppende kracht te bedanken.

Theoretisch is dit gemakkelijk te zeggen, maar praktisch…G-d behoede ons om deze toestanden door te kunnen lopen…De mens dient te zeggen: “Het is mij van Boven gegeven wegens een noodzaak voor mijn zelfcorrectie.

Zonder deze concrete, meest verschrikkelijke toestand zal ik het doel van de schepping niet kunnen bereiken. Indien ik voor alles met één doel en de kennis zal gaan, dat het allemaal van de Enig Scheppende kracht uitgaat, is dat voldoende.

Ik sta tegenover een menigte en allen zijn tegen mij. In mij is angst, schaamte en haat…Dan dien ik mij te herinneren, dat de Enig Scheppende kracht het mij zendt. Voor mij is dat nu het allerbelangrijkste.

“Baroech sje osa lie kol tsarchie” – “Gezegend is Hij, Die voor mij alles geschapen heeft wat nodig is”. Dit dient men in elke nieuwe toestand te zeggen, los van het feit of deze als slecht of als goed gevoeld wordt.

Wij moeten De Enig Scheppende kracht met het gehele hart te zegenen voor het feit, dat Hij aan de mens het allerbeste geschenk gaf. Dit hoeft niet hardop gezegd te worden, maar in het hart. De mens moet in geen geval ervan genieten, dat de Enig Scheppende kracht hem lijden zendt.

Met dient te beseffen en te gewaarworden, dat dit slechts wordt gegeven om de nietigheid van het egoïsme te begrijpen en de eigen zwakheid te doorvoelen. Maar dit is niet bedoeld om te genieten van deze situaties, maar om te trachten om eruit te komen.

Het doel van de schepping is niet in het lijden gelegen, maar om een genieting in elke toestand te beleven. Het lijden is onaangenaam, zowel voor de Enig Scheppende kracht als voor de mens. Uiteindelijk is dit het ontbreken van licht, dat ons wel aanzet om vooruit te gaan. Zonder dit zou het egoïsme zich niet kunnen bewegen. In het artikel “de Ezeldrijver” uit het boek “Zohar”, wordt verteld dat een drijver (‘stekende’ in het Aramees) een ezel (chamor-chomer-stof-het egoïsme) bestuurt met behulp van een stok met een scherpe spits, waardoor hij hem dwingt om vooruit te gaan door een beetje te steken.

Er is een egoïstische klie geschapen. Indien wij deze volledig tot een altruïstische klie zullen corrigeren, dan zullen wij het licht voor de gehele Malchoet Ein Sof ontvangen. Dan is de gehele Malchoet gecorrigeerd en valt er dan niets meer voor de geliefde te doen?

Is dit dan een dode toestand? Deze is statisch ten opzichte van de Malchoet. Wij kunnen het egoïsme niet groter maken en tot meer corrigeren zijn wij ook niet in staat. Dan blijft een klie dus onveranderd, maar de intentie om steeds meer en meer omwille van de Enig Scheppende kracht te doen verandert wel.

Er zijn oneindige variaties van gerichtheid van gedachten. De mens kan twijfelen in hoeverre hij alles aan de Enig Scheppende kracht weggeeft. Zou hij nog in staat zijn om nog meer te doen?

Deze vraag “En heb ik alles voor Hem gedaan?” komt niet vanuit de eigen gewaarwording van het gevuld zijn met het licht, maar van de gerichtheid van al mijn gedachten tot de Enig Scheppende kracht. Er is geen beperking aan.

Immers dat alles is voor Hem! Zo’n gedachte leent zich er niet voor om binnen egoïstische perken geplaatst te worden. Indien men de wens “om voor de Enig Scheppende kracht te doen” vervolmaakt, dan zal een klie oneindig zijn.

In gmar tiekoen zijn geen correcties nodig, want alles is reeds gecorrigeerd. Er zijn wel aanvullingen mogelijk op een intentie. Terwijl men elke handeling vervult, dient men te pogen om bij de Enig Scheppende kracht in de smaak te vallen, Hem een genieting te verstrekken en zichzelf op Zijn eigenschappen te doen gelijken. Zo Hij goed is, zo goed wil ik ook zijn.

Zo barmhartig Hij is, zo barmhartig wil ook ik zijn. In hoeverre de Enig Scheppende kracht ons allen en altijd geeft, zo dient ook de mens ten opzichte van zijn omgeving te handelen. Dat is een gelijkenis naar wens, en niet in mechanische daden.

De gedachte over hoe men qua eigenschappen op die van de Enig Scheppende kracht kan lijken dient de mens nooit te verlaten. Alleen de innerlijke wens is echter niet voldoende. De mens dient daarnaast fysiek te handelen.

Daar is een groep voor nodig, zodat de mens zichzelf daar zal uiten en zijn krachten zal geven. Het zich naar het geestelijke keren zal een mogelijkheid geven om zo’n eigenschap te verkrijgen, welke de mens in staat zal stellen om een ware genieting te ontvangen.

De derde eigenschap, “spraak”, met behulp waarvan hij voor de Enig Scheppende kracht kan werken, heet “gebed”. Dit is een beleving in het hart, wanneer de mens aan zichzelf en aan zijn egoïsme tracht te werken.

Indien hij in een goede richting gaat, dan verschijnen soms gedachten die tegen altruïstische intenties indruisen”: “Waarom doe ik dat, maar doen de anderen dat dan ook? En indien hij met deze gedachte zal proberen te worstelen, dan zal hij begrijpen dat men dat alleen met behulp van de Enig Scheppende kracht kan doen.

Dus dit verzoek aan de Enig Scheppende kracht, de innerlijke bewustwording van dat wat hij zelf niet aankan, heet een gebed. Dit is het voornaamste tijdens het leren en werken in een groep.

Het tweede gebed is de zelfanalyse, een zelfbeoordeling gedurende speciaal daarvoor uitgetrokken 30 min. per dag. En dat moet men doen, afgezien van omstandigheden of van stemming.

Binnen dit half uur moet men overdenken; wie ben ik en waar houd ik mij mee bezig. Dit gebed is erop gericht, om met behulp van de Enig Scheppende kracht het hart te veranderen van ontvangend naar gevend en dit waardig te worden. Men moet zich tevens met de Thora bezig houden en alle middelen aanwenden die nodig zijn om tot dat ene doel te komen.

Er bestaat één gigantische klie – de Malchoet, hetgeen de ziel is. Wij kunnen dit niet waarnemen. Voor ons bestaan alleen maar deeltjes van dezelfde klie, die in lichamen van onze wereld gehuld zijn.

Daarom lijkt voor ons alles gedeeld. In werkelijkheid bestaat er tussen de delen van de ziel geen scheiding. Zo’n beeld vertoont zich alleen in onze waarnemingen. Daarom bestaat er de mogelijkheid tot onderlinge hulp tussen kameraden in een groep, tussen een leraar en een leerling, eveneens als tussen grote kabbalisten van alle tijden en beginners.

Er is geen tijd en geen scheiding. Correcties die door grote kabbalisten zoals rabbi Sjimon, AR”I, Ramchal en Baal Sjem Tov, Ashlag gedaan zijn, helpen ons vooruit te gaan. Boeken als de “Zohar” of “Talmoed Esser Sfirot” betekenen een gigantische geestelijke hulp.

Kabbalisten deden correcties op geestelijke trappen, waarbij zij ons de mogelijkheid gaven om er gemakkelijker langs voort te bewegen. De weg is “uitgebaggerd” en eist daardoor minder inspanningen.

Uiteindelijk vloeit alles allemaal samen. Alles wordt in de gemeenschappelijke ziel verenigd. De volmaaktheid betekent de volmaaktheid in alles.



Deze website kabbalah.info wordt onderhouden door de
Nederlandse afdeling van
"Bnei Baruch"

Copyright ©1996. Bnei Baruch. All rights reserved.